De Glodok-affaire (II)

In de herinneringen van de Indo-europeanen neemt de ‘Glodok-affaire’ een belangrijke plaats in. Voor het eerst werd de Indo´s de indringende vraag gesteld: wie of wat zijn jullie nu eigenlijk, Europeanen of Aziaten?
De Java Post blikt terug en vertelt de hele geschiedenis, in drie delen.

In september 1944 zette de PID ongeveer 80 jongens, afkomstig uit Batavia, achter slot en grendel. Niemand kende precies de reden hiervan, maar iedereen veronderstelde dat dit te maken had met de eerdere ondervraging op het Kantor Oeroesan Peranakan (KOP). De Indo-leider Van den Eeckhout had een lijstje gemaakt met namen van recalcitrante jongeren.

Chinese wijk Glodok, benedenstad Djakarta, jaren ´50.

Chinese wijk Glodok, benedenstad Djakarta, jaren ´50.

De volgende maanden werden de andere eerder opgeroepen jongens ‘bewerkt’. Degenen die zeiden mee te willen werken, werden uitgenodigd voor exercities en taallessen. Een 80-tal werd ingeschakeld bij een door Van den Eeckhout opgezet landbouwproject in de buurt van Buitenzorg, Klapa Noenggal. De anderen werden bedreigd met hardere maatregelen. De organisatie was echter dusdanig onvolkomen, dat niet alle jongens individueel werden benaderd. De consequenties van de ondervragingen waren onduidelijk.   

Opdracht tot arrestatie

Op 25 januari 1945 verordonneerde de Japanse regering dat alle Indo-europeanen (jong en oud) die als gevaar voor de samenleving werden beschouwd, moesten worden gearresteerd en naar de Glodok-gevangenis gezonden. De Indo-leider van het KOP, P.F. Dahler, hierover in 1946: “Ik kende de redenen niet, en had hieromtrent van te voren niets vernomen. Direct verzocht ik uitleg aan het hoofd van het KOP, maar de heer Hamaguchi vertelde me dat hij zelf niet de bedoeling van de regering kende.”
Hamaguchi: “De reden was dat verschillende Indo´s verklaarden dat de Japanners vijanden waren en dus dat zij met hen niet konden samenwerken. Een andere reden was, dat het  Japanse militaire bestuur een geallieerde landing op Java verwachtte en dat daardoor anti-Japanse personen geïntrerneerd moesten worden.”
Hamaguchi vermoedde dat het Miyano (hoofd departement politiezaken Java) en Oshikiri (hoofd politie Batavia) waren geweest die de orders tot de internering hadden gegeven. Volgens hem had het KOP met de internering niets te maken. Dahler en Van den Eeckhout waren er volgens hem niet bij betrokken.

Glodok-gevangenis, eerder in gebruik als krijgsgevangenkamp

Glodok-gevangenis, eerder in gebruik als krijgsgevangenkamp

In Batavia werden ongeveer 120 jongens opgepakt en via de politiebureau´s naar Glodok gebracht. Ook de in september 1944 gearresteerden (zeven van hen werden inmiddels vrijgelaten) werden naar Glodok gezonden.
Ook hier weer de (schijnbare?) willekeur bij de selectie. Wijkleider F.L. Schmidgall: “In Batavia werden niet alle anti-jongens  opgepakt. Ongeveer 30 à 40 rolden erdoor, terwijl verschillende pro-jongens wél werden gearresteerd.”
Voor de familieleden van de jongens was het evenmin goed te volgen. Mevrouw E.V. Plas-Bangert Rijken, naar aanleiding van de arrestatie van haar zoon, tegen een POP-beambte: “Mijnheer Kondo, waarom zitten jongens die meermalen ‘pro’ verklaarden, en waarvoor zij de verzekering hebben gekregen niet opgepakt te zullen worden, nu in Glodok?”
“Wel mevrouw”, was het antwoord, “Dat zijn jongens die erg boesoek zijn. Die jongens zijn in hun hart dus ‘anti’, maar de mond is laf en zegt daarom ‘pro’.”
Hoe absurd dit ook klinkt, in de woorden van Kondo stak een zekere waarheid. Er was een groep jongens geweest die binnen in het KOP ‘pro’ had laten noteren, maar eenmaal buitengekomen met luide stem had laten weten er helemaal niets van te menen.
Volgens Schmidgall was het wel degelijk Van den Eeckhout geweest die een rol had gespeeld bij de selectie. Híj was degene geweest die namenlijsten aan de politie zou hebben gegeven.

Ook van elders

Niet alleen in Batavia werden jongens opgepakt. Ook in andere steden op West-Java moesten jongens en mannen zich melden. Na een korter of langer verblijf in een lokale gevangenis werden ook zij overgebracht naar Glodok. Zo arriveerden hier op 26 en 27 januari 1945 ca. 150 gevangenen uit Buitenzorg en ca. 100 uit Soekaboemi; op 7 maart 16 uit Cheribon; op 10 maart 166 uit Bandoeng, op 15 maart 40 uit Tegal en Pekalongan; en op 4 juli 25 uit Bandoeng. Uiteindelijk zouden 669 personen in Glodok gevangen worden gehouden. Op Midden- en Oost-Java vond een vergelijkbare actie plaats. Daar werd een qua omvang vergelijkbare groep geïnterneerd in de gevangenis van Ngawi.

Bij deze interneringen is geen sprake geweest van een duidelijke selectie op grond van eerdere ondervragingen. De plaatselijke autoriteiten voldeden aan het verzoek tot internering, waarschijnlijk slechts op basis van door Batavia verstrekte quota. Hierbij werd uitgegaan van de gedachte dat de Indo-groep in zijn geheel kepala batoe (stijfkoppig) was. Onnodig te zeggen dat ook buiten Batavia sprake was van grote willekeur.

Het verblijf in Glodok

De Glodok-gevangenis bestond uit een ommuurd terrein met een aantal barakken. Deze barakken stonden rond een binnenplaats, waarop in het midden een waterput. Naast enkele kleinere cellen was er een tiental grotere zalen, die ieder ongeveer vijftig geïnterneerden huisvestten.
Per cel werd een voorman en een assistent-voorman gekozen die, in ruil voor hun verantwoordelijkheid, meer vrijheid (“vrij poepen en baaien”) en meer voedsel kregen. Voormannen van de jongens uit Batavia waren onder anderen J.Ph. Bastiaans, F.C. Marks (die na enkele weken voorman kok werd), E. Soute, C.Stoop, E. Boekholt en J. Smits.

Gevangenis Glodok, plattegrond

Gevangenis Glodok, plattegrond

Het hoofd van de gevangenis, Koyama Yoshizo, had bij zijn aanstelling in januari 1945 opdracht gekregen de geïnterneerde jongens als veroordeelden te behandelen. Toen hij liet weten het hier niet mee eens te zijn, kreeg hij te horen dat dit bevel niet kon worden veranderd, maar dat het hem vrij stond ziijn  persoonlijke invloed aan te wenden om de toestand van de jongens draaglijker te maken. Na de oorlog verklaarde Koyama “dat hij niet wist, dat deze jongens in verband met hun weigering zich bij de Dahler-beweging aan te sluiten, waren opgesloten, en dat hem alleen was verteld dat zij uit veiligheidsoverwegingen gevangen waren gezet.”
De Temporaire Krijgsraad kwam in 1947 tot de conclusie dat Koyama zich daadwerkelijk had beijverd om de levensomstandigheden van de jongens te verbeteren. Hij werd dan ook vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Het zelfde oordeel werd uitgesproken in de zaak met betrekking tot de hoofdcipier, Bahadar Singh.
Meer goeds valt er over het personeel van de gevangenis helaas niet te zeggen. De meeste cipiers waren nationalistisch gezinde Indonesiërs die de jongens regelmatig sloegen en sarden, en hen hard lieten werken.

De voeding in de gevangenis was slecht, maar niet slechter dan in vergelijkbare gevangenissen. De sterftecijfers waren echter wél uitzonderlijk hoog, voornamelijk door de slechte hygiëne en inadequate medische zorg. De jongens die leden aan hongeroedeem, dysenterie e.d., werden bij elkaar gelegd op een ziekenzaal waar een Indonesische verzorger de verkeerde methoden toepaste, en waar de gevangenisarts, een zekere Moesa Sastranegara, de patiënten te laat doorstuurde naar het Tjipinang-ziekenhuis. In de gevangenis zelf stierven ongeveer vijf, in het ziekenhuis ongeveer 70 geïnterneerden.

Pro of anti

In de gevangenis werden de geïnterneerden van buiten Batavia ‘met rust’ gelaten. Bij de Batavia-jongens werd echter nog twee maal geprobeerd hen van gedachten te laten veranderen. De eerste poging vond plaats ongeveer een maand na de internering. De ondervraging werd uitgevoerd door PID-ers, waaronder Pohan. Soms was er een Japanner bij aanwezig.
Geïnterneerde J.H. Bosman: “Pohan vroeg me wat ik zou doen als de Amerikanen hier zouden komen, of ik dan naar de wapens zou grijpen. Ik zei dat het er van af hing omdat ik geen militair was. Hij zei toen dat ik maar eerlijk moest zijn, met leugens zou ik er niet komen, want Nippon en de PID zouden alles onderzoeken. Hij vroeg toen hoe de stemming onder ons was, in de gevangenis. De stemming was gewoon, normaal, zei ik. Hij vroeg me of ik soldaat voor Nippon wilde worden. Ik weigerde.”
Een andere geïnterneerde, A. Souman: “Pohan vroeg ons of we al tot bezinning waren gekomen, en, als we de kans zouden krijgen om vrij te komen, of we dan niet samen wilden werken. Het was toen drie weken na de internering, vele jongens zijn toen bezweken en hebben toegezegd. Toch zijn zij niet allemaal vrijgekomen. Op 10 maart zijn er 18 vrijgelaten.”
Het lijkt erop alsof het hier 18 jongens betrof die aanvankelijk anti waren en na de ondervraging in de gevangenis pro. Wijkhoofd F.L. Schmidgall verklaarde echter dat de jongens willekeurig waren uitgekozen om – eenmaal losgelaten – buiten de gevangenis te laten vertellen welke gruwelen daar werden begaan.

Een namenlijst

Van de ondervraging door Pohan c.s. is een namenlijst bewaard gebleven. De lijst is waarschijnlijk opgesteld ná de ondervragingen, dus begin maart 1945, omdat de vrijgelatenen er al niet meer op staan. De volgende indeling wordt vermeld:
Pengasoet/opruiers (49 namen)
Pro tidak bekerdja dan tidak toeroet latihan/Degenen die werk en oefeningen weigeren (19 namen)
Tangkapan doeloe/vroegere arrestanten (3 namen)
Tidak ada Keterangan/geen informatie (16 namen)
Pro toeroet latihan/voor deelname aan oefeningen (6 namen)
Pro bekerdja/voor arbeidsinzet (27 namen)
Tempat latihan (concentratie)/oefenkamp (4 namen)
Interniran/Geïnterneerden (61 namen)

Het is een bijzonder document, want het geeft ons een redelijk goed beeld van de verschillende standpunten van de jongens. Niet alle Batavia-jongens werden ondervraagd; de groep ‘Interniran’ bestaat waarschijnlijk uitsluitend uit een gedeelte van de jongens die op 25 januari werden opgepakt. Alle eerder gearresteerden, die van september 1944, werden mogelijk wél ondervraagd. In vergelijking met de ondervraging in september, op het KOP, werd nu een genuanceerder standpunt toegestaan.

Een request

Tekening van één van de jongens: "Gezicht op vrijheid"

Tekening van één van de jongens: “Gezicht op vrijheid”

Dat van de Bataviase jongens, na enkele weken in Glodok, al meerderen verklaarden ‘pro’ te zijn, kan mogelijk worden verklaard door het feit dat ze onaangenaam werden verrast toen ze in Glodok werden geinterneerd. De meesten hadden zich ongetwijfeld voorbereid op een internering in een een ‘gewoon’ interneringskamp. Dat ze echter in deze gevangenis terechtkwamen, en ook nog zo slecht werden behandeld, had niemand kunnen voorspellen. Hier komt nog bij dat zij, eenmaal geïnterneerd, het idee hadden dat ze na korte tijd weer zouden worden vrijgelaten. Uit het dagboek van E. Boekholt:
”Woensdag 7 februari: We zijn er allemaal van overtuigd dat we binnenkort weer worden vrijgelaten.
Dinsdag 13 februari: Hoe langer hoe meer lui knappen af. We dachten dat we naar huis mochten: vies verlakt.
Vrijdag 23 februari: Over twee dagen naar huis. Hopen het tenminste.
Zaterdag 24 februari: Morgen naar huis.
Zondag 25 februari: Avond nu, en we zitten hier nog steeds.
Vrijdag 9 maart: Middag, en we zitten hier nog. Hele dag gewacht, maar niets gebeurd.”  Etcetera, etcetera.

Bijna alle gesprekken gaan over twee onderwerpen: lekker eten, en het moment van vrijlating. Enkele van de eerste sterfgevallen in de Bataviase groep worden geregistreerd op 31 maart (Paul Dinger) en 8 april (Roland Jack Maitimo). Veel jongens moeten zich alsnog hebben bedacht, en verklaarden zich (gedeeltelijk? Op voorwaarden?) ‘pro’. Uit enkele dagboeken:
“11 April, woensdag. Vandaag grote beroering in het kamp over request naar de Nippon; zonet bespreking gehouden in de zaal, grootste deel accoord.
12 April, donderdag. Request ingediend waarin stond dat wij wilden samenwerken. Doch zonder resultaat.
“13 April, vrijdag. Vandaag 3 sterfgevallen. Moet gauw een eind aankomen: naar huis.”
Het moge duidelijk zijn: de jongens hadden het wel zo´n beetje gehad. Ze wilden weg. De gehoopte vrijlating zou echter nog op zich laten wachten.

Buiten de gevangenis

Werd aan de vrijwilligheid van de geinterneerden getwijfeld, de mening over de niet-geinterneerden was niet veel anders. Het eind ´44 opgezette landbouwprogramma in Klapa Noenggal was een fiasco, ook de opkomst bij het semi-vrijwillige trainingsprogramma van het KOP was tanende. Van den Eeckhout besloot nu een nieuw Jeugdcomité in het leven te roepen, met een ver doorgevoerde hiërarchische structuur. Batavia werd ingedeeld in wijken onder leiding van buntaityo´s. Onder de buntaityo´s stonden de buurtleiders, de hantyo´s.

Glodok-wijk, ca. 1948.

Glodok-wijk, ca. 1948.

Vanaf maart 1945 volgden de hantyo´s een door het Jeugdcomité georganiseerde opleiding. Het programma bestond uit exercities, zanglessen en vergaderen. De zanglessen werden gegeven door Van den Eeckhout zelf. Hantyo F.L. Schmidgall hierover: “De Japanse liederen waren voor ons volkomen onbegrijpelijk. We hadden daarom ook geen bezwaren om ze te zingen, maar door de eigenaardige wijs en moeilijke woorden ging dat heel slecht. Van de Indonesische liederen ging het ‘Indonesia Raya’ het best. De Indonesische strijdliedjes echter (die over het algemeen nog Japan-made zijn bovendien) waren voor ons onoverkomelijk en werden dan ook zó slecht gezongen, dat Van den Eeckhout hierover vaak in woede uitbarstte. Het bleef echter slecht gaan, en toen een mars moest worden gehouden en Wens (een ander lid van het Comité – JP), die naast ons op de fiets reed, ons aanspoorde tot zingen, werd er niet op gereageerd.”
De zanglessen liepen steeds slechter, en werden tenslotte – het zal geen verbazing wekken – geheel afgeschaft.

Een ander idee van Van den Eeckhout, het werkkamp Halimoen, werd gerealiseerd in mei 1945. Jongeren die geen werk hadden, nog niet opgepakte ‘anti-jongeren’ en overige verdachten, kregen een patjol in de handen gedrukt om in een buitenwijk van Batavia in het landbouwwerk te worden geschoold. In de middaguren was er tijd voor propaganda. De leiding werd in handen gelegd van een grotere groep PAGI-leden die nu op voorspraak van Van den Eeckhout uit Tjimahi werd gehaald.
Tenslotte moet in dit kader nog worden genoemd het mini-kampje Pasar Minggoe. Gemeentelijke groentetuinen werden onder leiding van A. Claasen bijgehouden met behulp van peranakankinderen. In de woorden van Claasen zélf: “Op 22 mei arriveerden ca. 12 jongens onder leiding van jeugdleider O´Herne op Pasar Minggoe. Deze hield een toespraak waarin hij er op wees, dat wij hard moesten werken, anders zouden we in Glodok worden opgesloten.”

Het initiatief van Schmidgall

Het moet Van den Eeckhout steeds duidelijker zijn geworden dat hij zijn idealen niet kon verwezenlijken. De Indo-gemeenschap was niet gevoelig voor zijn propaganda. Steeds meer zag hij zich dan ook genoodzaakt zich te houden aan zijn eigen dreigementen: indien niet goedschiks, dan kwaadschiks.
Eind mei 1945 volgden nagenoeg alle Indo-europese jonge mannen in Batavia noodgedwongen exercitie-lessen, ze waren ingeschakeld bij één van de landbouwprojecten, of ze waren geinterneerd in de Glodok-gevangenis. Naaste medewerkers van Van den Eeckhout hadden moeite met zijn beleid. Het stak hun vooral dat steeds gedreigd werd met Glodok, waarvan op dat moment al bekend was dat er wekelijks jongens stierven. Hoe was dit te verenigen met hun ideaal van het leveren van een vrijwillige bijdrage?

Door hantyo Schmidgall werd nu een request opgesteld, waarin gewezen werd op het feit dat ‘Glodok’ het tegenovergestelde bewerkstelligde van wat er mee was beoogd, namelijk maatschappelijke onrust, en dat het beter was de jongens over te brengen naar het Halimoenkamp, of, als dat te klein zou zijn, hen onder te brengen in een tweede soortgelijk kamp.
Het request werd eerst voorgelegd aan de jeugdleiders. Na aanvankelijke aarzelingen en duidelijke afwijzingen van enkelen, werd het uiteindelijk toch geaccepteerd, met name omdat Van den Eeckhout er wel iets in zag. Hij begreep dat zijn tot dat moment gevoerde beleid te weinig vruchten afwierp, en dat het beter zou zijn op een ander paard te wedden. Hij zag het Halimoenkamp als vrucht van zijn eigen prestaties en beriep zich op het feit dat niemand kritiek had op dat kamp.
Op een algemene hantyo-vergadering werd het stuk aanvraard, en door meer dan 50 jeugdleiders en hantyo´s ondertekend. Vervolgens werd het ingediend bij de Japanners. Deze laatsten lieten weten dat sprake zou zijn van een consultatieronde. Het moest eerst worden besproken door KOP, Justitie, PID en Gemeente. Medio juli werd groen licht gegeven. De Glodok-geïnterneerden zouden naar Halimoen worden overgebracht.

Pro of anti (2)

Voor het echter zo ver was, lieten nog enkele KOP-hoofden van zich horen. Hamaguchi, Nomachi en Van den Eeckhout leek het raadzaam nóg een keer de mening van de Bataviase gevangenen te vragen, om, in het geval van teveel ‘vijanden’, deze te kunnen scheiden van de rest. Schmidgall verklaarde later: “Op de 160 Batavia jongens zeiden toen ongeveer 15 vrij duidelijk ‘anti’, terwijl ongeveer alle anderen zich min of meer ‘pro’ verklaarden, ja zelfs enkelen beweerden liever met de Japanners te moeten vechten dan hier (in Glodok) te moeten sterven als ratten.”

Ook van deze ondervraging is een lijst bewaard gebleven. Het is de lijst, opgesteld naar aanleiding van de eerdere ondervraging door Pohan c.s., waarop Van den Eeckhout persoonlijk aantekeningen heeft gemaakt. Jammer genoeg is de lijst niet meer compleet. Slechts bewaard is gebleven het gedeelte met een viertal categorieën: 1. pengasoet; 2. pro tidak bekerdja dan tidak toeroet latihan; 3. tempat latihan; en 4. interniran.
In totaal gaat het hier om 133 jongens, waarvan op dat moment 9 jongens waren overleden en 8 jongens waren opgenomen in het Tjipinang-ziekenhuis. Van de 116 door Van den Eeckhout ondervraagde jongens waren nog slechts 12 ‘anti’: R.J. Ceuleers; V.M. Ceuleers; E.P. Deschaux; L. Franke; F.E. Meelhuyzen; R. de Quack; R. Ratha; L. Rohder; J.M. Rookmaker; E. Soute; R.G. de Weert en G. Zeekaf.
Wat opvalt aan deze lijst, is dat de groepsgeest onder de jongens groot moet zijn geweest. Een individueel afwijkende mening kwam binnen één cel niet voor, of valt althans niet af te leiden uit het bewaard gebleven gedeelte. Het is diezelfde groepsgeest die de meesten in september 1944 had doen besluiten ‘anti’ te zijn.

De ondervraging van Van den Eeckhout had geen enkel effect. De Japanners overwogen namelijk om, bij wijze van proef, groepjes van 20 man per cel vrij te laten. Eind juli werd tenslotte beslist dat alle jongens, ongeacht hun houding, zouden worden overgeplaatst naar Halimoen. Terwijl men nog bezig was met de voorbereidingen, capituleerde, op 15 augustus, Japan. Een ruime week later gingen de jongens inderdaad alsnog naar Halimoen, echter slechts om daar door hun familieleden te worden afgehaald en naar huis te worden gebracht.

x

Het vervolg kan HIER worden gelezen.

Dit bericht werd geplaatst in 2. Japanse Bezetting, 1942-1945 en getagged met , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

10 reacties op De Glodok-affaire (II)

  1. Frans Haaken zegt:

    Eerste sterf geval was Freddie Busher van kmr-4, ik heb hem goed gekend en geprobeerd hem over te halen om toch te eten wat de pot schaft, helaas is het mij niet gelukt en overleden. Wat betreft Maitimo ook van kmr-4 is na ondervraging pro of anti vrij gelaten, en dus niet overleden. Deze 2-personen zaten met mij (Frans Haaken) op kmr-4.

    • buitenzorg zegt:

      Ik geloof u. Dit betekent echter dat het in één van de door mij gebruikte bronnen (ik kan nu niet meer 1-2-3 achterhalen welke) fout moet zijn vermeld.
      De tekst pas ik aan. Ik kan echter de naam Busher niet vermelden, omdat ik deze – zó gespeld – niet kan thuisbrengen. Is het mogelijk dat dit een jongen was van buiten Batavia?
      Is de rest van de tekst naar uw oordeel – als direct betrokkene – wel correct?

      Bij nader inzien (17 juni 2013), de naam Maitimo laat ik staan. Roland Jack Maitimo (misschien een andere Maitimo?), geboren 4-2-1927, geinterneerd in Glodok, overleed op 8 april in Tjipinang-ziekenhuis (Bron: OGS).

  2. Dus…Eeckhout en Dahler hadden lijsten gemaakt van jongeren die pro- of anti-Japans waren ?
    En die lijsten werden door de Jappen opgeëist en gebruikt voor de internering ?

    • buitenzorg zegt:

      Dahler heeft weinig of geen bemoeienis gehad met het geheel. Van den Eeckhout wél. Van hem was het idee om een soort loyaliteitsverklaring te laten opstellen. De uitvoering was echter zó knullig, en de consequenties zó onduidelijk, dat we nu niet kunnen concluderen dat anti-jongens in Glodok terechtkwamen en pro-jongens er buiten bleven. Nog los van het wel aannemelijke, maar niet bewezen verband tussen de lijsten van Van den Eeckhout en de arrestaties door de Japanners in september 1944 en januari 1945.

      • Maar de Jappen gebruikten toch voor de internering de KOP-Batavia-lijsten ?
        Dat zegt Schmidgall. En Dahler was toch ook bezig jongeren om te roepen voor een ‘gesprek’ en om te turnen voor collaboratie ? Hij noteerde dat toch ook ?

      • buitenzorg zegt:

        De arrestaties van september 1944 zijn – mogen we aannemen – ingegeven door de gebeurtenissen op het KOP. Dit wil nog niets zeggen over de individuele standpunten van deze groep jongens. Hooguit dat deze jongens deel hebben uitgemaakt van een groep dit op dat moment als recalcitrant werd ervaren.
        De arrestaties van januari 1945 hebben plaatsgevonden, niet omdat de Japanners individuele jongeren in het vizier hadden, maar omdat de Indo-groep als geheel als kepala batoe werd gezien.

  3. Mijn broer Hans ontsnapte de dans met een nacht voordat hij door die ploppers werd dood gehakt en dat na mijn vader en andere broer Eric al eerder waren onthoofd door dezelfde gladakkers. Ik krijg nog rillingen op mijn 76 jarige leeftijd nu als ik moet lezen van de meest afschuwelijke periode na de Japanse bezetting. En nu wil het bezuinigende Holland onze “heritage” helemaal maar in de doofpot stoppen door het Tropen Museum op te heffen. Dat is even vernederend als toen wat jaren geleden er een jaarbeurs werd gehouden in Osaka om 400 jarige handels belangen te vieren tussen Japan en Holland. Zulken politici zijn dan ook hyenaas. Sorry als ik het verkeerd spel.

  4. Eugène Deschaux zegt:

    Mijn vader is een van de 12 genoemde namen die ‘anti’ waren. Alleen is het niet E.F. Deschaux, maar E.P. (Eduard Pierre) Deschaux. Hij is als 19-jarige van zijn werk opgepakt en na ondervraging overgeplaatst naar de Glodok gevangenis waar hij een half jaar een cel deelde met 20 tot 30 andere jongens. Over de hoofdcipier Bahadar Sing vertelt hij: “Hij rookte zijn sigaretten altijd maar half op zodat de jongens de rest konden gebruiken. Een goede kerel.” Mijn vader had extreme hongeroedeem bij de bevrijding en nadat hij een tijdje later net voldoende opgeknapt was is hij, onderweg naar huis, moeten vluchten voor zijn leven voor een menigte “ploppers”. Hij rende linea recta naar een militair kamp en heeft zich daar aangemeld bij de M.P. voor de komende 2-3 jaren. Het is wel jammer dat hij nooit van de vereniging van ex-Glodok gedetineerden 1944-1945 had vernomen of gehoord. Hij zou best wel dat eigen verzetsherdenkingskruis of een ander officieel teken van erkenning gehad willen hebben. ….

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s