Door Piet Hein van den Eeckhout van het Indo-Comité in Batavia werden meerdere projecten bedacht om de Indo-Europese jongeren in het gareel te dwingen. Het landbouwproject Klapa Noenggal was een eerste serieuze poging de jongens aan de slag te krijgen. Het zou een fiasco blijken te zijn.
In augustus 1943 werd in Batavia het Kantor Oeroesan Peranakan (KOP) opgericht, een organisatie die tot doel had om de Indo-Europeanen op te laten gaan in de Indonesische samenleving. Voorzitter was Hamaguchi, terwijl de Indo-Europeaan P.F. Dahler werd aangesteld als als intermediair tussen de Japanners en de Indo-Europese bevolking.
Medio 1944 besloten de Japanners een aantal pro-Japanse geinterneerden vrij te laten uit het burgerinterneringskamp Tjimahi.[1] Deze geïnterneerden, onder leiding van Piet Hein van den Eeckhout, hadden zich tijdens hun internering uitgesproken voor samenwerking met de Japanners door oprichting van de pro-Japanse organisatie Persatoean Asia Golongan Indonesia (PAGI). Van den Eeckhout werd in staat geacht om de Indo-Europeanen in het gareel te krijgen.
Eén van de eerste activiteiten van Van den Eeckhout was het organiseren van een soort loyaliteitsenquête. Jongeren tussen de 16 en 23 werden opgeroepen om de vraag te beantwoorden of ze wilden samenwerken met de Japanners en de Indonesische bevolking. Omdat het geheel zich afspeelde in een nogal rellerige sfeer kreeg Van den Eeckhout snel een beeld van wélke jongeren zich het meest ´anti´ opstelden. Eind september werd op zijn initiatief een 80-tal opgesloten in de verschillende PID-politiebureaus. De volgende maanden werden door het KOP verschillende initiatieven ondernomen om de jonge Indo´s ´bij de les´ te krijgen: verplicht onderwijs in het Japans, excercitie, wijkdiensten en tenslotte tewerkstelling in enkele landbouwkampen. Op 15 december, een tijdstip waarop in Bandoeng de voorbereidingen begonnen voor een soortgelijk project, vertrok vanuit Batavia een groep jongeren naar Klapa Noenggal, een rubberonderneming ongeveer 40 kilometer ten zuidoosten van de stad.
De selectie
Volgens een verslag van een hantjo uit het Gambir-district in Batavia was het project in principe bedoeld voor vrijwilligers:
“Het kamp Klapa Noenggal werd niet lang na de pro- en antistemming opgericht en werden liefhebbers onder de pro-jongens naar deze plaats gezonden die ambities hadden in het landbouwvak. Aan deze jongens werd gezegd, dat zij na enige opleiding een stuk grond in pacht zouden krijgen, waarop zij een huisje mochten bouwen en hun familie na een tijdje bij hun konden laten wonen. Verder mochten de familieleden geregeld de jongens komen opzoeken en zou zelfs speciaal vervoer voor hun bestaan.”[2]
Ook de Nederlandse leider van het kamp, J.J.W. (Koos) Klaarwater, sprak slechts van ‘vrijwilligers’. Hierbij moet worden aangetekend dat Klaarwater er meteen aan toevoegde dat deze vrijwilligheid gebaseerd was op beloften die niet werden waargemaakt:
“De jongens zouden een 6 maanden oefentijd meemaken in een kamp en aan landbouw-veeteelt doen. Na hun oefentijd: grond en een huisje.
Met Kerstmis, we waren 15 december 1944 vertrokken, zou een gedeelte naar huis mogen gaan om daar deze dag te vieren, de anderen met Oud en Nieuw. Van den Eeckhout had zich niet aan de belofte gehouden. Ik had bezwaren gemaakt bij Van den Eeckhout om als leider van het kamp op te treden, omdat ik Van den Eckhout zo zoetjes aan had leren kennen als een onbetrouwbaar iemand. Tegensputteren hielp niet! Het gevolg was, dat ik vertrok met ongeveer 80 jongens. De jongens voelden zich (echter) bedrogen en enkelen trachtten het kamp te ontvluchten.” [3]
Verklaringen van de jongens geven inzicht geven in de aard van de vrijwilligheid:
“Op de 5e december 1944 werd ons gevraagd of we ons wilden opgeven voor landbouwwerk op Klapa Noenggal. De belofte was dat we na een bepaalde leertijd een stukje grond voor onszelf zouden krijgen om daar in ons levensonderhoud te kunnen voorzien en zodoende een gezin te stichten. Hiervoor heb ik me opgegeven en op de 16e december 1944 vertrok ik in een groep van 80 jongens naar Klapa Noenggal.” [4]
“Tot 15 november 1944 woonde ik in Batavia. Op de ochtend van genoemde datum kreeg ik middels een inlander een oproep van Piet van den Eeckhout om op zijn kantoor te komen. Bij aankomst werd mij gevraagd of ik niet met Nippon en Indonesiërs wilde samenwerken. Ik antwoordde dat dit niet mogelijk was, daar mijn vader als burger gevangen zat. Die dag werd ik met vele andere jongens – in totaal 80 – op twee vrachtauto’s vervoerd naar Klapa Noenggal, 30 kilometer van Buitenzorg bij het Tjibetersche. Dit ging onder leiding van een der medeleden van de PAGI, Klaarwater, destijds woonachtig op Kebon Sirih.”[5]
“Mij werd op het KOP gevraagd of ik pro- of anti-Japs was. Toen ik ‘anti’ zei werd mij een week uitstel gegeven, anders zou ik naar een van de kampen gaan, waar zij de jongens honger lieten lijden. Toen werd ik van huis opgehaald en naar Klapa Noenggal gestuurd.”[6]
Het meest waarschijnlijk is dat de Japanners en Van den Eeckhout aanvankelijk hoopten voldoende vrijwilligers voor het project te vinden. Toen dit onmogelijk bleek, werd met harde hard een aantal jongens gerekruteerd. Eerst werd een aantal jongens uit het Vincentiusgesticht gehaald, en toen ook dít onvoldoende bleek, werd een tamelijk willekeurige keuze gemaakt uit de lijst met ´anti´-stemmers.[7]
Het kamp
In de buurt van de rubberonderneming Klapa Noenggal, zo´n 40 kilometer ten zuid-oosten van Batavia, werden de jongens uitgeladen. Ze werden er ondergebracht in een grote barak, waarvan later een deel werd afgescheiden voor de zieken. In de dichtbij gelegen administrateurswoning woonde de Japanse kampcommandant Maehara, “een kleine magere man met een kromme rechterarm alsof hij deze had gebroken”.[8] In een andere woning huisde Klaarwater. Deze woning was tevens in gebruik als keuken. Er was géén omheining, en er was evenmin sprake van permanente bewaking.
Over de rest van de kampleiding verklaarde Klaarwater later het volgende:
“Wens sr. ging mee, Pieschel en frater Djendra. Wens zorgde voor de propaganda en draafde steeds door met ‘Multatuli’; Pieschel landbouw, de frater administratieve-godsdienst en maleis. De frater was voor mij een grote steun. De Jap aan het hoofd was Maehara, die wij Oom Tom noemden. Op het hoofdkantoor Tjileungsi heer Kikuchi, die alsmaar grinnikte als ik om meer en beter eten vroeg voor het kamp.”[9]
In april 1945 werd Klaarwater vervangen door Keller. Volgens Van den Eeckhout was hij te ´week´ voor zijn baan.
De jongens werden steeds om half zeven ´s ochtends gewekt. Na een ontbijt van waterige pap moesten ze enkele kilometers verderop bomen omhakken en in stukken zagen voor de productie van houtskool. De houtblokken werden opgestapeld boven gat met vuur, om later, als de houtskool klaar was, er met een stok en de handen vanaf te worden gehaald. De werktijden waren van 7 tot 1 en van 2 tot 6 uur namiddag’s. Enkele van de jongens werden ingezet bij het onderhoud van de moestuinen en de verzorging van wat vee.
Na enige tijd kreeg Klapa Noenggal een filiaal, het iets noordelijker gelegen Tjileungsi. Een aantal van de jongens van Klapa Noenggal werd hier ondergebracht in koeiestallen. Ook hier moest houtskool worden geproduceerd.
Om propagandandistische redenen mochten de jongens een keer worden bezocht door hun ouders. Er werd een lange tafel gedekt met allerlei gerechten om te tonen hoe goed ze het wel niet hadden. De werkelijkheid was echter anders. De voeding was zwaar onvoldoende, de medische verzorging miserabel.
“Wij kregen slechts 150 cc rijst en wat sajoer van bougainville en kembang sepatoe. Wij moesten zo lang werken dat wij geen tijd hadden om te baden, want als wij corvee hadden moesten wij eerst hout gaan hakken voor de keuken en arang bedrijf van de Jap. Kleding kregen wij niet, en omdat wij zo’n honger hadden verkochten velen hun kleding. Veel jongens liepen alleen in een gescheurde onderbroek rond.
(…)
Er was geen dokter, verbandlokaal of geneesmiddelen. Dysenterie kwam veel voor, sommige wonden die niet behandeld werden geraakten steeds erger en groter. Er was alleen een inlandse mantri, die met een mengsel van oebi en klapperolie werkte.”[10]
Tropische zweren kwamen veelvuldig voor en enkele jongens moesten daarvoor in het ziekenhuis van Buitenzorg worden opgenomen.
Mishandelingen
Bijna alle getuigen spreken van zware mishandelingen. Redenen? Niet hard genoeg werken, weglopen en voedseldiefstal.
“Door zowel Klaarwater als Keller werden wij geslagen, echter het meest door Keller. Ook de Japanse chef sloeg ons, mijn broer werd door hem met een ketting mishandeld. De opzichter van de corveedienst op Klapa Noenggal was de heer Wens sr., die iedere vrijdag een propaganda toespraak hield. Hierin legde hij de nadruk op samenwerking met Indonesië en Japan. Hij sprak niet zozeer over soldaat worden, alswel over het in dienst gaan bij de Japanners. Tegen de Geallieerden en de Nederlanders liet hij zich minachtend uit, daar van hen toch niets te verwachten viel.”[11]
“Ondercommandant was Keller, die, als hij iemand zelf wilde straffen, ons dwong om in twee rijen te gaan staan. De gestrafte moest er dan tussendoor lopen en net zo lang geslagen worden tot hij er bij neer viel. Zo’n jongen kreeg dan de volgende dag extra zwaar werk en mocht niet ziek zijn. Zij moesten van 07.00 tot 18.30 uur zonder rusten werken en als zij rustten werden zij weer geslagen.”[12]
Bijzonder is ook dat Keller op zijn beurt weer werd geslagen door Maehara.
Een bijzonder verhaal komt van getuige De Vries. In 1946 deed hij verslag van het volgende:
“Toen tegen mei 1945 geruchten kwamen dat de oorlog niet lang meer zou duren, hetgeen wij ook meenden te mogen opmaken uit verschillende uitlatingen van genoemde Jap, besloot ik op zekere dag in mei de Nipponvlag neer te halen. Toen dit ontdekt werd moesten we allen aantreden en werd ik er uit gehaald. Ik werd gebracht naar een kamer in het huis van Maehara, werd daar aan mijn polsen opgehangen en kreeg met een bullepees 25 slagen op mijn zitvlak en met een bajonet twee steken in mijn voorhoofd en mijn kuit. Daarna raakte ik bewusteloos. Toen ik bijkwam bevond ik mij in een ziekenhuis in Buitenzorg. Na 15 dagen ging ik naar Klapa Noenggal terug, doch toen ik daar een tropische zweer kreeg en niet voldoende hard meer kon werken werd ik met enige andere jongens overgebracht naar het Halimoenkamp in Batavia.” [13]
De situatie werd zó schrijnend dat de meeste jongens wegliepen, terug naar Batavia. Sommigen werden meteen opgepakt en, weer teruggebracht in het kamp, gestraft. Anderen werden in Batavia opgespoord en daar overgebracht naar het Halimoenkamp. Slechts een tiental jongens, bevreesd voor straf, zou tot het einde van de oorlog in Klapa Noenggal blijven. De jongens die niet naar Batavia gingen werden medio oktober 1945 door de Republikeinen geinterneerd in Buitenzorg.
Nawoord
Klapa Noenggal werd opgericht als een project dat enerzijds moest dienen voor werkverschaffing en anderzijds voor politieke scholing.
In eerste instantie werd een beroep gedaan op vrijwilligheid. Ondanks alle beloften (eigen huisje, verlof, familiebezoek etc) was de reactie miniem. Er waren té weinig jongens die zich meldden. Om de groep te completeren werd daarop een tiental jongens uit het Vincentiusgesticht gehaald en verder een aantal dat zich medio september 1944 bij een loyaliteitsenquête op het Kantor Oeroesan Peranakan (KOP) onwillig had getoond.
Deze vorm van rekrutering moet grote gevolgen hebben gehad voor de aard van het project. In plaats van werkwilligen zaten Maehara, Klaarwater en later Keller met een groep onwilligen, die zij slechts in het gareel meenden te kunnen krijgen door er flink op los te slaan. Dít, in combinatie met de slechte en onvoldoende voeding, maakte dat Klapa Noenggal niet anders kon worden gezien als een kamp voor dwangarbeid.
De jongens reageerden dan ook door weg te lopen. Een paar zware bestraffingen van weglopers werkten onvoldoende afschrikwekkend om de groep bijeen te houden. Van de tachtig jongens die op 15 december 1944 naar Klapa Noenggal werden gebracht, bleef slechts een zeer kleine minderheid over. De jongens hebben het overleefd, ze waren echter allen ondervoed en vrijwel zonder uitzondering ziek en/of mishandeld. Zelfs Van den Eeckhout moet hebben beseft dat het project een volslagen mislukking was geworden.
x
_______________________________
[1] Van den Eeckhout, Van Ravenzwaay, Vodegel, Klaarwater, Jaspers en Pa Goentoeng.
[2] Anonieme hantjo, Batavia, ca 1946/ Nefis-BVD, doos 22, dossier Van den Eeckhout.
[3] Volgens eigen zeggen was J.J.W. Klaarwater tot 15 december 1944 werkzaam op het Kantor Oeroesan Peranakan. Daarna werd hij door dit kantoor geplaatst in het vrijwillig werkkamp voor Indo-Europeanen te Klapa Noenggal bij Buitenzorg, waar hij op 24 april 1945 ontslag heeft gevraagd. Proces-verbaal J.J.W. Klaarwater, dd 15 november 1945, dossier PH vd Eeckhout, NA, Nefis/BVD, doos 22.
[4] Rudolf H.F. Berends (1926) op 14 december 1945. NA, Nefis/CMI, 2216.
[5] Cornelis de Vries (1927), Nefis/CMI, NIOD IC-081743.
[6] August H. Nijland, NA, Nefis/CMI, 1854.
[7] Bij deze keuze was geen sprake van bevoorrechting of benadeling. De meeste andere anti-stemmers werden een maand later opgepakt en in de Glodokgevangenis geïnterneerd.
[8] Nefis/CMI, NIOD IC-081743.
[9] Met Tjileungsi wordt een andere onderneming bedoeld, zes kilometer ten noorden van Klapa Noenggal. J.J.W. Klaarwater (1910), 1946. NA, Nefis-BVD, doos 22, Eeckhout.
[10] August H. Nijland, Buza/CMI, 1854.
[11] Rudolf H.F. Berends (1926) op 14 december 1945. NA, Nefis/CMI, 2216.
[12] August H. Nijland, Buza/CMI, 1854.
[13] Cornelis de Vries (1927), Nefis/CMI, NIOD IC-081743.
x
BIJLAGE
Lijst van Klapa Noenggal-jongens (incompleet)
Albrecht
Backers, Arthur (geb. 1927)
Berends, Willy
Berends, Rudolf H.F. (1926)
Winter, Charles de
Driessens
Erdsieck
Gossow, A.
Hanson, Richard
Huber, Jules
Igel, Rudy
Johann, Rudolf Willy (1927)
Johann, Henk (1927)
Jong, de
Kroes, Louis
Melger, Ed
Nijland, augustus
Norden, J. van (1927)
Prud´homme de Lodder, Ferdinand (1929)
Raedemakers, Boy
Raedemakers, John
Rietveldt, Johan (1930)
Rietveldt, Richard
Rijk, Harry
Schukkmann, von
Sibbald, Rudy
Sibbald, Harry
Taal, Rudy (1926)
Verduyn Lunel
Vries, C. de (1927)
Walter, Harry
Wenzel, Albert
Winter, Felix de
Zimmerman, Henry (1925)
x
nog iets bekend over hoe het later de “heren” Kikuchi, Maehara, Van den Eeckhout (geen Indo om trots op te zijn…), Klaarwater, Keller, Wens sr., Pieschel en de frater is vergaan ?? Voor het ‘warga negara’ gekozen misschien of toch uiteindelijk in Nederland onderdak gekregen ??
Voor zo ver ik weet is na de oorlog nauwelijks onderzoek gedaan naar deze heren. Van den Eeckhout, Klaarwater, Pieschel en Keller maakten allen deel uit van de PAGI, een pro-Japanse organisatie uit Kesilir en Tjimahi. Van Wens sr. weet ik dit niet.
Waarschijnlijk zijn zij allen “onderdoken” in Republikeins gebied, en daarom niet meer vervolgd. Van Van den Eeckhout is bekend dat hij zich heeft aangesloten bij het Republikeinse leger, en later nog getracht heeft naar Nederland te komen. Een onderzoek naar zijn rol heeft slechts geleid tot de conclusie dat hij geen inreisvisum kreeg. Hij is in de jaren ´90 overleden.
Zie verder: https://javapost.nl/2010/10/09/tussen-recht-en-onrecht/
Het lijkt me overigens interessant ipv al die betrokkenen (indien nog in leven) de schrik in hun lijf te jagen met vervolgingen of hen met hoon te overladen e.d. dat zij hun verhaal eens konden vertellen, over hoe zij tot hun daad kwamen, waarom ze naar de overkant overliepen hun ervaringen. Ik zie als bijlage een lijst van namen. Ik wil je de kost geven wanneer ik een van mijn ouders daarop zou aantreffen. Zo’n smet op het blazoen draag je tot aan de 7e generatie ongewild met je mee…
p.s. Blijkbaar heb ik het verhaal in eerste instantie verkeerd geinterpreteerd. Het gaat me om de heren Dahler, Van den Eeckhout .
Overigens stuitte ik in Salatiga op een redelijk vervallen huis dat vroeger werd bewoond door een Nederlander en die overliep naar de TNI. Het staat nu compleet met groot erf te koop. De nazaten van de man, zo hoorde ik wonen nu in Jakarta. Lijkt me heel interessant te weten wie of hoe hun vader wel was. Ook verhalen van de andere kant zijn interessant en vooral (persoonlijke) geschiedenis.
Ja, wat is er met die ellendelingen verder gebeurd….??
Tussen recht en onrecht (???)
Posted on 9 oktober 2010
Het leven van Piet Hein van den Eeckhout Piet Hein van den Eeckhout was zonder twijfel één van de kleurrijkste personen in de geschiedenis van Nederlands-Indië in de 20ste eeuw.
Als P.H. v/d Eeckhout een kleurrijk persoon was waarom werd zijn project (werkverschaffing of politieke scholing) dan een fiasco?
De personen verantwoordelijk voor deze Klapa Noenggal CHAOS moeten bestraft worden. Nu of nooit!
`Indo-Europeaan P.F. Dahler werd aangesteld als intermediair tussen de Japanners en de Indo-Europese bevolking.’ Hij was Pieter Frederich Dahler ( Semarang 21 Febr. 1883 – Jogjakarta 7 Juni 1949) a.k.a. Frits Dahler. Hij veranderde na de 2de Wereldoorlog zijn naam in Amir Dachlan.

http://en.wikipedia.org/wiki/P.F.Dahler
Dr L de Jong schreef in deel 11 dat van den Eeckhout Indonesische ouders had en de naam van zijn pleegvader had.
Treason by the pro-Japanese PAGI (Persaudaraan Asia Golongan Indo) and their leader P.H.van den Eeckhout, lead in june 1943 to the execution of Lang and 38 other prisoners, mostly planters from the Malang region. They were shot to death in a forest near Tasnan, close to Djember.
http://www.brouwertree.com/lang.html
Indischen zijn niet zo goed in kolonisatieprojecten want kijk bvb naar het IEV project De Giesting of naar het IEV -Het Nieuw Guinea project in Manokwari of bij Hollandia. Het is alsof een vloek rust op de Indischen of op de projecten.
Om dan maar gelijk de persoonlijk verantwoordelijken aan te pakken lijkt me voer voor moralisten, de goed en kwaadsprekers. die rustig willen slapen. tegelijkertijd worden de zwakken gestraft en de sterken lopen vrij rond. Ik vind bovenstaande opmerking wel een gotspé.
Kapitein Westerling werd toch ook niet vervolgd terwijl onder zijn leiding duizenden Indonesiers standrechterlijk geexecuteerd werden, terwijl een wettelijke grondslag ten enen malen ontbrak. Standrecht is moelijk te rijmen met elk Nederlands Recht.. Een kniesoor die daar op let maar waar is onze democratie dan op gegrondvest??
Een moralist is aanhanger van een zekere filosofie, bewaker van de goede zeden, boeteprediker, kenner van de moraal, schrijver over de zeden, zedenleraar, zeden-meester, zedenkundige, zedenprediker
En wij zijn geen van alle. Wij vragen slechts gerechtigheid voor onze jongens; zij waren slechts tieners!
Westerling komt in bovenstaand artikel niet ter spraken. Okay?!
Een ander vervolg was nl. de kwestie van de Glodok jongens . Aangezien ik als 16 jarige jongens zelf die periode heb meegemaakt, ben ik zeer geinteresseerd wat hiervan nader bekend is. Kan U mij hierover informeren ? R.G.Vaillant
Ook over de “Glodok-affaire” verschijnt binnenkort nog een artikel in de Java Post…
Kijk er naar uit, ben benieuwd, ik ben ook een glodok-ganger.
Frans Haaken
Hi Ruud, heb je in kamer 4 gezeten???
Frans.
Nou, die definitie van moraal komt zeker uit Wikipedia, maar ik heb het over de typische Nederlandse neiging om alles gelijk in goed en kwaad (we hebben het dus over ethiek)) onder te verdelen. Want waarom moeten 65 jaar na dato “De personen verantwoordelijk voor deze Klapa Noenggal CHAOS moeten bestraft worden. Nu of nooit! Wie is hier de zedenpreker????
En op basis van welk rechtsprincipe, dus geen onderbuikgevoelens moeten deze personen gestraft worden, welke gruwelijke strafrechtelijke misdaden (collaboratie soms ) hebben zij dan gepleegd, opdat gerechtigheid, welk recht geschiede. Of het standrecht invoeren zoals bovenstaand wordt gedaan.
En Westerling haal ik er bij om een en ander in een rechtskader te plaatsen opdat de verhoudingen weer gezet mogen worden, dan is de gotspé, de groteske verhouding wel duidelijk. ook hier wordt de maat weer eenzijdig genomen, kijkend naar het rechtsgevoel.
Chutspah! jezelf maar. We zitten hier NIET in het Midden-Oosten waar men aan standrecht doet.
Tussen twee haakjes, m.a.w. [Wikipedia is onbetrouwbaar]. Westerling ken ik niet, en die wil ik evenmin kennen.
Omdat onderstaand verdrag internationaal is vastgelegd is de tekst alleen beschikbaar in het Engels.
1. Every human being has the inherent right to life. This right shall be protected by law. No one shall be arbitrarily deprived of his life.
2. In countries which have not abolished the death penalty, sentence of death may be imposed only for the most serious crimes in accordance with the law in force at the time of the commission of the crime and not contrary to the provisions of the present Covenant and to the Convention on the Prevention and Punishment of the Crime of Genocide. This penalty can only be carried out pursuant to a final judgement rendered by a competent court.
3. When deprivation of life constitutes the crime of genocide, it is understood that nothing in this article shall authorize any State Party to the present Covenant to derogate in any way from any obligation assumed under the provisions of the Convention on the Prevention and Punishment of the Crime of Genocide.
4. Anyone sentenced to death shall have the right to seek pardon or commutation of the sentence. Amnesty, pardon or commutation of the sentence of death may be granted in all cases.
5. Sentence of death shall not be imposed for crimes committed by persons below eighteen years of age and shall not be carried out on pregnant women.
6. Nothing in this article shall be invoked to delay or to prevent the abolition of capital punishment by any State Party to the present Covenant.
BTW, have a nice day!
Hierbij de Nederlandse vertaling die over het hoofd is gezien.
1. Ieder heeft het recht op leven. Dit recht wordt door de wet beschermd. Niemand mag naar willekeur van zijn leven worden beroofd.
2. In landen waar de doodstraf niet is afgeschaft, mag een doodvonnis slechts worden uitgesproken voor de ernstigste misdrijven overeenkomstig de wet zoals die ten tijde dat het misdrijf wordt begaan van kracht is en welke niet in strijd is met de bepalingen van dit Verdrag en met het Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van genocide. Deze straf kan slechts worden voltrokken ingevolge een onherroepelijk vonnis door een bevoegde rechter gewezen.
3. Wanneer beroving van het leven het misdrijf genocide inhoudt, geeft geen enkele bepaling in dit artikel een Staat die partij is bij dit Verdrag de bevoegdheid af te wijken van enigerlei verplichting die is aanvaard krachtens de bepalingen van het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide.
4. Een ieder die ter dood is veroordeeld heeft het recht gratie of verzachting van het vonnis te vragen. Amnestie, gratie of verzachting van het vonnis kan in alle voorkomende gevallen worden verleend.
5. De doodstraf mag niet worden opgelegd voor misdrijven die zijn begaan door personen beneden de leeftijd van achttien jaar en mag niet worden voltrokken aan zwangere vrouwen.
6. Op geen enkele bepaling van dit artikel kan een beroep worden gedaan om de afschaffing van de doodstraf door een Staat die partij is bij dit Verdrag op te schorten of te voorkomen.