Boven-Digoel: een ´gewoon´ dorp in Nieuw-Guinea

Een concentratiekamp met trekjes van het huidige Guantánamo: dat was Boven-Digoel in Nieuw-Guinea, waar Nederland tussen 1926 en 1942 honderden veronderstelde communisten en nationalisten gevangenhield. Maar Den Haag deed net of het een ‘normaal’ dorp was.

Door Karin Amatmoekrim

Zo’n imposante aanblik kende ik zelfs van Sumatra niet. Sumatra, dat bij Java vergeleken nóg meer aan ongerepte en grootse natuur biedt. Wij werden er stil van en voelden ons te midden van dat oerwoud nietig en hulpeloos.’

Chalid Salim, die later zou worden geïnterneerd in Boven-Digoel, en zijn twee zusjes.

Zo omschrijft Abdul Chalid Salim zijn aankomst per schip in 1928 in het onherbergzame Nieuw-Guinea, een afgelegen uithoek van Nederlands-Indië. Daar lag het gevangenenkamp Boven-Digoel, waar hij vijftien jaar zou verblijven, geïsoleerd van de buitenwereld.

Salim, de jongere broer van de geleerde en nationalistische politicus Hadji Agoes Salim, was een ambitieuze student die in 1927 op Java was gearresteerd wegens zijn ‘communistische sympathieën.’ Een informant van het koloniale gezag – een ‘agent-provocateur,’ zoals Salim hem noemt – had hem uitgehoord over zijn nationalistische ideeën, en die doorgebriefd aan de geheime dienst.

Eerst zat Salim tien maanden gevangen in Medan, Sumatra, daarna kreeg hij te horen dat hij naar Boven-Digoel zou worden overgebracht. Vlak ervoor mocht hij afscheid nemen van zijn ouders.

Het viel de jongen zwaar, maar zijn vader bleef optimistisch en ‘vol vertrouwen in de rechtvaardigheid van God en de feilloosheid van het Nederlands-Indische Strafrecht.’ Salim, toen slechts 26 jaar oud, zou zijn ouders niet meer terugzien.

Boven-Digoel lijkt te zijn verdwenen uit ons nationale geheugen. Vandaar dat een aantal lezers het kamp noemde na onze oproep onderwerpen te suggereren voor de serie Verzwegen geschiedenis.

Ook ik kende het kamp niet. Maar toen ik me erin verdiepte, bleek dat er veel over was geschreven, ook toen het kamp nog functioneerde. Juist omdat het kamp zo’n pervers karakter had. Waar van rechtvaardigheid geen sprake was, laat staan van de ‘feilloosheid’ van het strafrecht.

Salim is misschien de voornaamste bron van die kennis. In 1973 publiceerde hij het vuistdikke Vijftien jaar Boven-Digoel, concentratiekamp in Nieuw-Guinea. Bakermat van de Indonesische onafhankelijkheid (Contact, Amsterdam). De titel geeft aan waar Salims hart lag: bij de Indonesiërs die streefden naar onafhankelijkheid.

Wat was de aanleiding?

Hoe sterk de behoefte aan autonomie destijds was, bleek in 1926 en 1927 toen in Java en later West-Sumatra nationalisten en communisten in opstand kwamen tegen het koloniale bewind.

Van een goed georganiseerd verzet was geen sprake; de opstand beperkte zich tot fragmentarische rietbranden en sabotages. Maar de onrust maakte het koloniale gezag pijnlijk duidelijk dat het met 200.000 Nederlanders tegenover 60 miljoen Indonesiërs sterk in de minderheid was.

De paniek bij het gezag was zo groot, dat het in die jaren 13.000 mensen liet arresteren. Vaak was onduidelijk of zij überhaupt iets met het verzet te maken hadden gehad. Vier mensen werden ter dood veroordeeld en opgehangen.

Een deel, zo’n 4.500 mensen, werd schuldig bevonden aan samenzwering tegen de Nederlandse overheid, en veroordeeld tot een gevangenisstraf. Het grootste deel kwam na een paar maanden alsnog vrij. Met de rest – zo’n 800 mannen en vrouwen, wat door latere arrestaties aangroeide tot 1.300 – wist het koloniale gezag zich geen raad. Bij deze mensen was er geen juridisch overtuigend bewijs dat ze iets strafbaars hadden gedaan, terwijl de autoriteiten er wel van overtuigd waren dat ze communistische of nationalistische sympathieën hadden.

De locatie van Boven-Digoel

Extreem afgelegen en geïsoleerd

Vandaar dat het besluit viel een kamp te bouwen, en hen daarin op te sluiten. Een strafkamp mocht het niet genoemd worden, want die waren bedoeld voor veroordeelde gevangenen. Wat het wel was, werd bewust onduidelijk gehouden. Belangrijk was dat het zo gewoon mogelijk moest lijken. De plek, Boven-Digoel, was een concentratiekamp, vermomd als een ‘normaal’ Indonesisch dorp.

De locatie: het Nederlandse deel van Nieuw-Guinea, een reusachtig eiland, bedekt met uitgestrekt regenwoud en aan de noordzijde begrensd door een bergketen met scherpe toppen tot 5.000 meter. De bewoners waren Papoea’s:  een volk waarvan weinig bekend was, maar dat zou bestaan uit gevaarlijke koppensnellers.

Aan de zuidkust, op de Nederlandse helft van het eiland, lag de monding van de rivier Digoel. Vijfhonderd kilometer stroomopwaarts, in het hart van het onverbiddelijke oerwoud, moest het kamp komen, zo was besloten, vanwege de vele voordelen.

Uit wanhoop overboord gesprongen

De reis naar het afgelegen Boven-Digoel duurde lang – vanwege de slechte verbindingen zelfs langer dan die naar Nederland. Van Batavia, het huidige Jakarta, ging het naar Soerabaja, dan naar Makassar (Celebes), dan per pakketboot naar Ambon.

Daar moest weer worden overgestapt op een boot die talloze buitenposten van de Molukken aandeed, voordat hij op Nieuw-Guinea aankwam.

Gevangenen, opgepakt wegens veronderstelde communistische sympathieën, worden geboeid van boord gezet om geïnterneerd te worden in Boven-Digoel.

Kamparts Louis Schoonheyt beschreef de aankomst zo, in zijn in 1936 verschenen memoires:  ‘Er viel gestadig een motregentje en het geheel maakte een grootse, maar zeer mistroostige indruk op ons, nieuwelingen in deze jungle. (…) Ik begreep bij die gelegenheid voor het eerst hoe – enige jaren tevoren – de wellicht voor hun hele leven verbannen geïnterneerden zich moesten hebben gevoeld, toen zij onder gewapend geleide deze groene hel binnenvoeren.’

‘De Hollandse kapitein wees de modderige kust aan, en de modderbanken die het bevaren van de rivier bemoeilijkten. Gnuivend om het lot van zijn passagiers om verbannen te zijn naar deze woeste uithoek van de wereld, zei hij; ‘Een fijn modderlandje waar jullie heen reizen, geef mij Mokum maar!’

Abdul Chalid Salim kwam er in 1927 aan. Bij het opvaren van de rivier beseften hij en de andere gevangenen goed wat hun ballingschap inhield, wat sommigen tot wanhoop dreef. Salim beschrijft hoe ternauwernood kon worden voorkomen dat een van zijn medegevangenen overboord sprong om zich te verdrinken.

De perfecte gevangenis

Later beschrijft hij, soms in gruwelijke details, hoe een krokodil af en toe een bewoner greep en met het slachtoffer spartelend tussen zijn kaken de rivier overzwom, om aan de overkant van de rivier onder water te verdwijnen. Hun lichamen werden nooit gevonden, want ‘meestal laten de krokodillen hun prooi eerst in holen of onder zware houtmassa’s onder water ontbinden alvorens die te verslinden.’

Boven-Digoel was in alle opzichten de perfecte gevangenis. Alleen, het was geen gevangenis. De juridische definitie daarvan is: een plek waar veroordeelde misdadigers hun straf uitzitten. Maar de geïnterneerden van Boven-Digoel hadden geen enkele wet overtreden.

Daardoor is Boven-Digoel vergelijkbaar met een concentratiekamp, zoals de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog inrichtten in Amersfoort en Vught, ofwel, zoals Van Dale  het woord beschrijft, een ‘afgesloten kamp waar aan het gezag onwelgevallige of gestrafte personen in barakken gevangen gehouden worden.’

Onvoldoende bewijzen

Maar ook met de laatste gevangenen die in Guantánamo Bay verblijven: ze zitten vast vanwege hun veronderstelde sympathie of betrokkenheid bij radicaal-islamitische terreur, hoewel er onvoldoende bewijzen zijn om hen te veroordelen.

Volgens Klaas Stutje, werkzaam bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, past het kamp in het straf- en penitentiaire systeem van die tijd, en valt het tegelijkertijd erbuiten.

Stutje, die onderzoek doet naar dwangarbeid en gevangenissen in Nederlands-Indië, wijst erop dat de term concentratiekamp in de jaren twintig, vroege jaren dertig, vooral geassocieerd werd met kampen die de Britten erop na hielden tijdens de Boerenoorlogen in het Zuid-Afrika van vlak voor de eeuwwisseling.

Boven-Digoel was in elk geval geen vernietigingskamp, zoals Auschwitz in Polen, wat tegenwoordig vaak foutief als synoniem van concentratiekamp wordt gebruikt. Het doel was vooral isoleren en psychisch breken, aldus Stutje. Verbanning was bovendien niet ongebruikelijk in het Nederlandse juridische systeem.

Al sinds de negentiende eeuw werden politieke gevangenen zonder proces verbannen naar een plek ver weg in de archipel. Stutje: ‘Het was een manier om eenvoudig af te komen van plaatselijke vorsten die niet wilden meewerken met het koloniale bewind. Zij werden opgepakt en ergens neergezet waar ze geen invloed meer konden uitoefenen op hun omgeving.’

Het gezag had ‘exorbitante rechten’

Dit was mogelijk door het bestaan van de ‘exorbitante rechten.’  Verbanning was dus niet uitzonderlijk in die tijd, echter waar doorgaans een enkele lastige volksleider werd verbannen, waren nu 1.300 mensen naar een andere plek gebracht.

Het was de koloniale overheid er dan ook alles aan gelegen te doen alsof de actie volkomen normaal was. Terwijl critici, vooral in de linkse pers, schreven over het concentratiekamp dat Nederland had opgericht in Nieuw-Guinea, sprak Batavia van het ‘administratief verplaatsen’ van individuen.

Louis Johan Alexander Schoonheyt (de middelste man) tussen personeel van de malariabestrijdingsdienst en het ziekenhuis in Boven-Digoel.

De lukrake arrestaties van honderden mensen zetten veel kwaad bloed bij de bevolking van Nederlands-Indië. De oprichting van het concentratiekamp leidde tot kritiek, ook in de Volksraad. In 1930 werd besloten een lid van de Raad van Indië,  W.P. Hillen, naar Boven-Digoel te sturen met als opdracht in kaart te brengen welke mensen daar (inmiddels vaak al drie jaar) gevangen zaten.

Ook Salim sprak met Hillen. Op de vraag wat hij van de politieke situatie in Indië dacht, antwoordde Salim dat hij ‘het met deze sociale toestanden niet eens kon zijn en steeds voor verbetering ervan zou blijven strijden.’

Hillen keerde terug naar de bewoonde wereld en publiceerde in hetzelfde jaar zijn rapport. Hij concludeerde dat de massale arrestaties onterecht waren. De omstandigheden in het kamp waren weliswaar redelijk gunstig, maar de toekomst van de geïnterneerden zag hij somber in, door heersende ziekten als malaria en zwartwaterkoorts.

Rapport-Hillen ‘te soft’

De Nederlandse media veroordeelden het rapport-Hillen als te soft: de inspecteur zou zich om de tuin hebben laten leiden door de geïnterneerden. De Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (voorloper van de huidige PvdA) diende weliswaar een motie in waarin de Nederlandse regering verantwoordelijk werd gehouden voor het leed van onschuldige gevangenen in Boven-Digoel, maar alle andere Tweede Kamerfracties stemden daartegen. Boven-Digoel bleef in stand.

Als gevolg van het rapport-Hillen kwam wel een aanzienlijk deel van de gevangenen vrij. Het waren mensen die niet alleen aantoonbaar onschuldig waren, maar ook ‘wier mentaliteit thans zozeer ten goede is veranderd, dat voor hen de internering kan worden opgeheven.’

Op onregelmatige tijden werd een lijst met namen in het kamp opgehangen. Wie zijn naam daar zag staan, wist dat hij snel mocht vertrekken. Het was een pijnlijke periode voor geïnterneerden zoals Salim, die door hun openhartigheid en onwil om naar de mond van de bezetter te praten te gevaarlijk werden geacht om in de samenleving terug te keren. Zij zagen hun vrienden vertrekken, maar bleven zelf achter.

Bezoek van de pers was aan grote restricties verbonden en contact met de bewoners was niet toegestaan. Journalisten lieten zich doorgaans gemakkelijk een rad voor ogen draaien. Kritische, vaak linkse, verslaggevers lukte het soms toch om rechtstreeks met de geïnterneerden te praten, bijvoorbeeld door patiënten van de kamparts te bezoeken.

Salim en zijn medegevangenen hoopten dat de verslagen in Nederland tot protest zouden leiden. Maar de paar waarheidsgetrouwe verslagen die de kranten wél haalden, werden niet zelden ‘communistisch besmet’ genoemd, waarbij de journalist gold als ‘sympathisant.’

De berichten hadden daardoor alleen effect bij linkse intellectuelen en communisten, zoals de dichter Jef Last die onder meer Het Digoel Wilhelmus schreef, vrij naar Marnix van St. Aldegonde:

Het Digoel Wilhelmus

Wilhelmus van Nassauwe,
zing ik omdat het moet,
den vaderland getrouwe
dat dronk mijn broeders bloed.
De knechten van Oranje
lieten mij ongedeerd,
de rechter zei, ‘k verban je
opdat je ginds krepeert.

In Blanda’s vrees te leven
heb ‘k niet genoeg betracht,
daarom ben ik verdreven
en werd ik hier gebracht.

Het grote publiek bleef echter doof voor geluiden als die van Last. Liever lazen zij het populaire verslag  van kamparts Schoonheyt, die twee jaar in het kamp werkte. In zijn boek toonde Schoonheyt zich vooral een kind van zijn tijd.

Zo beschreef hij hoe onsympathiek de ‘onverzoenlijken’ waren, zonder te beseffen hoe onrechtvaardig ze werden behandeld. In een lezing beschreef de arts ‘op een vlotte, aangename en vaak humoristische wijze Boven-Digoel, het leven aldaar, de geïnterneerden, de bevolking en vegetatie,’ aldus een bespreking van diens ‘optreden’.

De bekende dichter en schrijver Edgar du Perron zag het anders. In zijn bespreking  van Schoonheyts memoires schreef hij dat de arts ‘vindt dat wij Hollanders – voor een strafkolonie dan – het daar heel aardig hebben ingericht’ en dat de ‘Indische burgerij’ met ‘veel instemming’ kennisnam van zijn inzichten.

‘Jef Last’s Liedjes op de maat van de rottan leest deze burgerij niet,’ verwijst Du Perron naar de componist van Het Digoel Wilhelmus.

In de publieke opinie bleef Boven-Digoel daarom een ‘isolatiekamp’ voor oproerkraaiers, die ‘administratief verwijderd’ waren om de rust in de samenleving te bewaren. Een plek voor heropvoeding van te mondige Indonesiërs die van het juiste – lees: koloniale – pad dreigden te raken.

Toneelstukje onder dwang

Een doel van Boven-Digoel was om de gevangenen eraan te herinneren welke politieke ideeën geaccepteerd werden en welke manier van leven gold als ‘normaal.’ Daartoe werd een vreemd toneelstukje opgevoerd. Geïnterneerden mochten kiezen welk beroep ze wilden uitoefenen. Ze konden boer worden, een beetje vissen, een winkeltje openen, een klein restaurantje beginnen, of werken voor een van de uitspanningen die de Nederlanders er hadden opgericht. Ze werden er, kortom, herinnerd aan wat hun juiste plek in de maatschappij was.

Boven-Digoel mocht namelijk niet overkomen als een concentratiekamp. Het moest normaliteit uitstralen waarin iedereen, zelfs de geïnterneerden, moesten geloven. Zij die de regels naleefden, werden ‘werkwilligen’ genoemd.

Het was een publiek geheim dat hoe beter een gevangene deed alsof hij geloofde in de wereld die de kampleiders uitbeeldden, hoe groter de kans was dat hij werd vrijgelaten. Een wreed en effectief spel, dat door iedereen moest worden meegespeeld. Want voor wie niet meewerkte, was er een andere plek bedacht.

Tanah Tinggi: Het kamp der onverzoenlijken [KITLV 141360]

Het kamp der onverzoenlijken

Boven-Digoel bestond feitelijk uit twee kampen: het ‘gewone’ kamp Tanah Merah (Rode Aarde) waar mensen verbleven die het spelletje ‘normaal doen’ wilden meespelen. En, dertig kilometer verder omhoog, nog dieper de jungle in, Tanah Tinggi (Hoge Aarde), een kamp met nog minder voorzieningen. Hierin kwamen ‘de onverzoenlijken’ terecht, die niet volgens de regels van Tanah Merah wilden leven. Slechts een keer per maand kwam hier een boot met goederen en post aan.

Salim kwam hier ‘per ongeluk’ terecht in de eerste maanden van zijn internering. Bijna had hij het verblijf daar niet overleefd: hij werd ernstig ziek vlak voor de boot aankwam. Daardoor kon hij net op tijd worden meegenomen naar het ‘rode’ kamp, waar een kliniek was.

De volgende vijftien jaar zou hij alles eraan doen om niet teruggestuurd te worden. Hij zou, kortom, het spel van de Nederlanders meespelen en doen alsof Boven-Digoel een gewone plek was, voor gewone mensen.

De Tsjechisch-Amerikaanse historicus Rudolf Mrázek spreekt van ‘perverted normalcy’ als hij het leven in Boven-Digoel beschrijft. In zijn biografie over Soetan Sjahrir, de eerste premier van het onafhankelijke Indonesië die ook gevangenzat in Boven-Digoel, schrijft Mrázek dat het kamp ‘voor altijd berucht zou blijven in Indonesië als een van de ergste plekken van verbanning.’

Een afschuwelijk kamp dat werd ingericht als een kunstmatig dorp, met winkeltjes, scholen, een voetbalclub, zelfs met een tennisbaan. Een ‘normale’ omgeving waarin de heropvoeding van mensen met tegendraadse ideeën centraal stond.

Normaal dorpje-spelen

Mrázek: ‘”Normaal dorpje-spelen” was het idee, een wreed spel. Het was een publiek geheim dat werkwilligen die ermee instemden te doen alsof ze normale dorpelingen waren, door de autoriteiten welwillender werden behandeld, vooral wanneer er moest worden besloten of een banneling geschikt was om terug naar huis te keren. Wat kon er perverser zijn in de kolonie! Het kamp ‘maakte’ boeren en leerde ze om de grond te bewerken – opdat ze eraan konden ontsnappen.’

Kamparts Louis Johan Alexander Schoonheyt in het voetbalteam van Boven-Digoel, bestaande uit geïnterneerden en leden van het Binnenlands Bestuur.

Klaas Stutje ziet overeenkomsten met het Duitse ‘modelkamp’ Theresienstadt. ‘In Theresienstadt moest het Rode Kruis op bezoek kunnen komen, en daarom waren er voetbalteams van Joodse gevangenen die tegen elkaar speelden. Er was een orkestje,’ zegt hij. ‘De indruk werd gewekt dat het belangrijk was dat de Joden uit de samenleving geïsoleerd werden, maar dat ze in die kampen de gelegenheid kregen zichzelf te zijn en een eigen leven op te bouwen. Wat natuurlijk een perverse redenering was. Op theoretisch niveau kun je stellen dat er met Boven-Digoel hetzelfde gebeurde.’

In Boven-Digoel werd ook de schijn opgehouden dat het een normaal dorp was, geboren uit de noodzaak om mensen opnieuw op te voeden. Het moest een modeldorp lijken, voor de inspecteurs die rapporteerden aan de Raad en de Nederlandse overheid maar ook voor de pers. Zo moest duidelijk worden dat er hier géén straffen werden uitgedeeld, maar dat er lastige elementen uit de samenleving op een ‘natuurlijke’ manier werden heropgevoed.

Verzwegen werd dat in Boven-Digoel veel geïnterneerden, voorheen intelligente, ambitieuze en geëngageerde Indonesiërs, na jaren gevangenschap hun verstand verloren.

Salim was er getuige van: ‘Ten slotte zaten de patiënten maar doelloos voor zich uit te staren en begonnen ze in zichzelf te praten. Het was vaak tragisch om aan te zien, hoe voorheen lichamelijk en geestelijk actieve en evenwichtige persoonlijkheden langzaam maar zeker aftakelden.’

Het einde van Boven-Digoel

De Japanse bezetting van Nederlands-Indië luidde het einde van het kamp in. Salim en de andere gevangenen werden in 1943 per vliegtuig overgebracht naar Australië. Omdat ze de status van geïnterneerden hadden, werden ze daar ondergebracht in een krijgsgevangenenkamp, omgeven door prikkeldraad en mitrailleurs.

De Nederlandse luitenant-gouverneur-generaal H.J. van Mook, die er op bezoek kwam, zou in 1949 over de oud-Digoelgangers schrijven dat een ‘principiële fout’ is gemaakt doordat de interneringsmaatregel ‘géén tijdelijk karakter’ had. ‘Die fout wordt nóg groter, indien de internering geschiedt in een afgelegen oord.’

‘Er waren onder de ruim duizend mensen talrijken van wie men zich afvroeg, met welk doel ze eigenlijk nog afgezonderd werden gehouden,’ vervolgde hij. ‘Een aantal hunner was apathisch geworden; anderen gingen gewoon weer aan de arbeid. Er bleef natuurlijk een verbitterde en ontwortelde kern over, die – sterk communistisch gekleurd – veel heeft bijgedragen tot de verslechtering van onze naam en positie in Australië.’

Opnieuw vergeten in een ander kamp

Het was ernstige kritiek op de voorgangers van de gouverneur-generaal, die de geïnterneerden al die jaren hadden laten wegkwijnen. Maar op het moment dat het boek van Van Mook verscheen had de Nederlandse overheid het te druk met de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog om zich het lot van de geïnterneerden aan te trekken. Het leek erop dat Salim en de andere gevangenen opnieuw vergeten zouden worden, dit keer in een ander strafkamp.

Salim besefte dat hij grotere kans had als hij de Nederlanders passeerde en zich direct tot de Australische overheid zou richten. Hij trad naar voren als woordvoerder van de gevangenen en legde hun situatie uit aan een Australische vertegenwoordiger van de regering. Er volgde onmiddellijk reactie, hoewel deze hen voor een vreemde keuze stelde: de regering wilde hen weliswaar vrijlaten, maar alleen op voorwaarde dat zij zich zouden aansluiten bij de Australische reservisten. Salim zag geen andere uitweg en ging akkoord.

Hij verhuisde van het krijgsgevangenenkamp naar een legerbasis in het dorp Toowoomba, vlakbij Brisbane.

‘Een wat eenzijdige blik’

Toen Vijftien jaar Boven-Digoel verscheen, reikte Salim het eerste exemplaar ervan uit aan Wim Schermerhorn, oud-verzetsman en de eerste premier na de oorlog (in 1945-1946).

Schermerhorn vond het een ‘welkome aanvulling van onze beperkte en wat eenzijdige kijk’ op de geschiedenis van Indonesië tussen de twee wereldoorlogen, schrijft hij in het voorwoord. Maar, hoewel hij de publicatie van het boek ondersteunde, deed Schermerhorn dit ‘zeker niet’ ter bevrediging van een gevoel ‘van nationale zelfbeschuldiging, waaraan ik niet lijd.’ Om daarna opgelucht te schrijven: ‘Trouwens, slechts een enkele maal is er sprake van een harde aanklacht tegen het systeem en zeer zelden jegens mensen.’

Zijn woorden weerspiegelen de tijdgeest: Nederland was begin jaren zeventig niet toe aan kritische beschouwing van de koloniale periode.

Zo sprak dagblad Trouw in een recensie van een ‘belangrijk boek’ maar betitelde het  kamp zelf slechts als een ‘wonderlijke samenleving.’ Van enig debat of Nederland wellicht excuses moest aanbieden aan overlevenden als Salim, was destijds geen sprake.

Toch was Salim niet zo ‘mild’ als Schermerhorn beschreef, getuige de cynische wijze waarop hij de effectieve methodes van de voormalig kolonisator prees.

Het was Nederland gelukt een deel van de Indonesische politieke avant-garde monddood te maken, schreef hij bitter: ‘Als ik aan het einde van mijn geïnterneerdenbestaan te Digoel om mij heen zag hoe doeltreffend deze ‘bondgenoten op de lange duur’ gefunctioneerd hadden en hoe men een groot deel van onze strijdbare figuren klein had gekregen, voelde ik ‘respect’ voor die Nederlanders die dit geniale en geraffineerde spel met mensenlevens op lange termijn hadden uitgedacht!’

Uitstalkast van het kolonialisme

De succesvolle poging om het kamp voor de buitenwacht af te schilderen als een ‘ethisch’ verantwoord oord voor heropvoeding, om op die manier maatschappelijke onrust te dempen, maakt van Boven-Digoel een bizarre plek. Een plek die, in de woorden van Mrázek, de moeite waard is om te herinneren als ‘een perversie, en een uitstalkast van waartoe kolonialisme in staat is.’

 

Met dank aan Klaas Stutje, Nancy Jouwe en Wim Manuhutu.

 

Dit artikel verscheen eerder in De Correspondent, 7 september 2017

Dit bericht werd geplaatst in 9. Java Post. Bookmark de permalink .

22 reacties op Boven-Digoel: een ´gewoon´ dorp in Nieuw-Guinea

  1. j.w.hoegen zegt:

    Volgens de archieven van Moskou , hadden zij er wel degelijk een hand in , en geld .

  2. Benedict Janssen zegt:

    Wat een gedwongen verblijf in Boven Digoel (BD) zo zwaar maakte, was de uitzichtloosheid van het bestaan: de banneling had namelijk geen idee hoelang het gedwongen verblijf zou gaan duren. Zie ook het door Prof Van den Doel (‘Het rijk van Insulinde’, 1996) geciteerde commentaar van onafhankelijkheidsstrijder Soetan Sjahrir, die in BD verbleef: ‘Zuiver lichamelijk zien de mensen er niet eens zo ellendig uit. De doorsnee banneling is zelfs lichamelijk sterk en er lopen heel veel gespierde gestalten rond door de vele handenarbeid, het natuurleven, dat zij hier moeten leiden’. Hij wijst echter op de eenzaamheid, de uitzichtloosheid.
    Van den Doel stelt trouwens duidelijk dat BD een interneringsoord was, en geen concentratiekamp. Er was immers niets dat wees op een concentratiekamp zoals wij dat kennen, met bijv. prikkeldraad, hekwerk, wachttorens, brullende kapo’s. BD was een kampong, bestaande uit zinken woningen in het oerwoud van Nieuw Guinea, waar mannen met hun vrouw en kinderen woonden en werkten. Er was een ziekenhuis, een school, een voetbalveld, een tennisbaan, een Chinese toko, een societeit etc ( aldus vd Doel). Maar door de hitte en vochtigheid allerminst een gezonde plek : vrijwel iedereen kreeg met malaria te maken.

    (Dat het artikel een verband legt met het Duitse concentratiekamp Theresienstad lijkt vooral te wijzen op een totaal gebrek van kennis over Theresienstad, met oa zijn hoge sterftecijfers, overbevolking en directe treinverbinding met oa Auschwitz. Ik word daar altijd een beetje moedeloos van, om dat soort vergelijkingen te maken met nazi-Duitsland om zo – kennelijk – extra ophef te willen creëren.)

    • R Geenen zegt:

      Concentratie kampen van de japs zijn inderdaad niet te vergelijken. Trouwens ieder kamp van de jap kan je ook niet vergelijken met een ander jap kamp. Sommige japs gedroegen zich menselijk, maar de meesten waren net als beesten. Mijn 3 1/2 jaren ervaring waren niet prettig.

    • R.L.Mertens zegt:

      @BenedictJanssen; ‘geen concentratie kamp etc.- Uit een woordenboek; een barakken kamp voor personen, die gevaarlijk worden geacht voor de regering of voor de bezettende(!) macht. Voor burger- of militaire gevangenen! -Digoel was niet omheind etc. wie vluchtte in dat moeras gebied kwam om door Papoea koppen sneller of als prooi van wild/krokodillen! De ligging van het kamp in moeras gebied veroorzaakte, zonder medicijnen malaria tropica. Waarna apathie in gekte overging. Uit IFM.Salim/nationalist; 15 jaar(!) Boven Digoel; voornamelijk speelden de jarenlange isolatie, grote eenzaamheid
      en het heimwee de grootste rol van alle zielziekten. Enkelen namen bv. de versterkte medicijnen/pillen in eens in. Zo nam hun verschrikkelijk bestaan, dat zonder uitzicht was- na een diepe bewusteloosheid- een rustig einde! Op deze wijze kon de Nederlandse regering ten aanzien van het probleem steeds haar handen in onschuld wassen! Daar waren 2 kampen; beneden- en boven/Tanah Tingi kamp. Tanah Tingi voor de onverzoenlijken, die steevast met extremisten werden aangeduid. – Nog lust om vergelijkingen te maken?

    • Henry van Amstel zegt:

      Benedict Jansen; Helemaal eens met uw aanvulling over de curieuze vergelijking met Theresienstadt. Het is mode om te pas en te onpas Duitse misdaden ter vergelijking aan te slepen als het om Indische zaken gaat en daar moet je ook w.m.b. uiterst terughoudend in zijn. Ook enige kennis van zaken zou op zijn plaats zijn.

      • RLMertens zegt:

        @HenryvanAmstel; ‘ een curieuze vergelijking etc.’- Zo werd door een Indonesische vrouwelijke(!) gevangene, mevrouw Soekasih beschreven; ‘in april 1928, haast 1 1/2 jaar na mijn arrestatie(!), werk ik in Priok aan boord gebracht van de gouvernementsstomer Rumphius richtig Digoel. Er waren 800 bannelingen aan boord, allen mannen, ik was de enige vrouw! Wij werden 5 aan 5 met kettingen aan elkaar geklonken! Tijdens het eten werd één hand vrijgemaakt. Ook liggend(!) geketend tijdens de avond/nacht’. Een vergelijking aan slepen….?
        dr.Tjipto Mangkoesoemo van de Indische partij, heeft 20 jaar van zijn 57 levensjaren in Digoel vastgezeten. Tot hij er aan bezweek! Door zwart water koorts/chronische malaria.
        Al die Digoel bannelingen verbleven daar, veelal zonder veroordeling/ vonnis, en zelfs geen eind termijn! Als de oorlog met Japan niet gekomen was, zaten zij daar nog!

      • Jan A. Somers zegt:

        “Het zijn bannelingen, geen verdachten, dus geen vonnis en geen straf.” Mar dat wist u toch al, waarom moet ik weer bezig zijn? ” zaten zij daar nog!
        ” zaten zij daar nog!” Verbanning werd ook beëindigd als het niet langer nodig is.”Maar dat wist u toch ook al?

      • RLMertens zegt:

        JA.Somers; ‘bannelingen, dus geen vonnis etc.’- ‘de wet/bis, die bepaalde dat diegenen, die zich tegen de Nederlandse Staat richtte etc. een maximale straf van 4 jaar te wachten stond, werd omzeild door geen vonnis te vellen. Zelfs geen onderzoek etc.! En de gouvernements propaganda op volle toeren draaide; uit de koloniën niets dan goeds! Wat een walgelijke maatschappij, die we zo liefelijk tempo doeloe noemen.
        note;is er één banneling vrijgelaten, omdat het niet meer nodig was?

  3. Benedict Janssen zegt:

    @ R.L. Mertens: dank voor uw inbreng. Veel van wat u noemt, noem ik ook: de malaria, de eenzaamheid, de uitzichtloosheid…en dat vanwege verbanningstraf zonder fatsoenlijk proces. Maar de opzet van het kamp was anders dan dat van een concentratiekamp, zo lees ik bij Prof. Van den Doel in diens veel geprezen “Rijk van Insulinde’, en valt volgens hem ook niet onder die definitie. Overigens maak ik geen vergelijkingen – dat doet het artikel.

    • RLMertens zegt:

      @BenedictJanssen; ‘anders dan dat van een concentratiekamp etc.’- Hoezo anders? Wij Nederlanders zijn een volk van moraal en deugd. Althans wat vooral, die anderen geldt…(!)
      Salim, getrouwd met een Nederlandse, was met zijn echtgenote op visite bij haar kennissen. Waar vooral over de hongerwinter 1944 werd verhaald. Een van dames vroeg Salim toen hoe hij de oorlog heeft doorgebracht. Salim antwoordde, dat hij 15 jaar lang in een Nederlandse concentratie kamp Boven Digoel/Nw.Guinea heeft doorgebracht! De aanwezigen keken hem verstomd aan. Tot de dame uitriep; ‘dat kon toch niet waar zijn? Wij Hollanders doen zoiets niet!’. En tenslotte….u zult er wel naar gemaakt hebben…..

  4. R.L.Mertens zegt:

    @BenedictJanssen; ‘ aan de ketting etc.’- Chalid Salim 15 jaar Boven Digoel; ‘ In de cel werd ik aan de ketting gezet. Wat inhield, dat mijn linker pols en rechter enkel werden geboeid,en met een ijzeren ketting werden verbonden. Ook tijdens het transport naar Digoel werden wij 5 aan 5 aan elkaar geboeid. En als één onzer zijn behoefte moest doen, waren de andere 4 verplicht deze noodzakelijk gebeurtenis bij te wonen. Nog altijd heb ik als herinnering aan dit trieste evenement aan mijn linker pols een litteken!
    – Hebben mof en jap ooit hun (krijg) gevangenen aan elkaar geboeid?
    In de Atjeh oorlog werden inlandse gevangenen als lastdieren(!) gebruikt; de kettingberen! Die eveneens aan elkaar geboeid werden. Zodat ontsnappen onmogelijk werd! Over ethische politiek gesproken

    • Jan A. Somers zegt:

      Mensen die voor zware misdrijven waren veroordeeld (lange gevangenisstraf of levenslang) werden vaak ingezet als dragers bij (geologische of antropologische) expedities in wilde gebieden. Daarmee konden ze strafvermindering of zelfs strafopschorting verdienen. Kettingberen, maar bij die expedities liepen ze natuurlijk vrij rond. Mijn Tante Jans Kloppenburg-Versteegh woonde lange tijd op een onderneming die ook zulke gestraften inhuurde. Als huurmoordenaar wisten ze precies met welke kruiden ze hun slachtoffers om zeep konden helpen. Maar ook welke kruiden heilzaam werkten. In de natuur liggen beide eigenschappen vaak vlak naast elkaar.

      • RLMertens zegt:

        @JAS!omers; ‘die voor zware misdrijven werden veroordeeld etc.’- Ook nationalist Chalid Salim? Zijn verzoek voor schadeloosstelling werd door onze regering afgewezen. Een groep Nederlanders; enkele kamer leden, hoog leraren heeft in 1979 het comité IFM.Salim gevormd. Het comité heeft toen langs particuliere weg van privé personen en kerkelijk instanties een bedrag van f 14.000, bijeen gebracht, die aan Salim als Nederland’s ere schuld werd aangeboden! Een vorm van Nederland’s deugd en moraal.
        Publicist DNG.Koch; Een halve eeuw in Indië; ‘het was het noodlot van Nederland’s bewind , dat het zich in toenemende mate de nobelste geesten onder de inheemse bevolking tot vijand maakte. Het was blind voor het onrecht dat het deed!
        – Rudy Kousenbroek nrc.; ‘we zijn in Indië een volk van opvoeders en smeerlappen! Helaas heeft die laatste groep veelal de macht in handen’.

  5. Æ zegt:

    “” Hoe sterk de behoefte aan autonomie destijds was, bleek in 1926 en 1927 toen in Java en later West-Sumatra nationalisten en communisten in opstand kwamen tegen het koloniale bewind.””

    Seije Slager schrijft op 22 augustus in Trouw onder buitenland Indonesië:
    Het is al dagen onrustig in de Indonesische provincies Papua en West-Papua. Racistische incidenten op Java wakkeren het verlangen naar . . . onafhankelijkheid aan.
    Het laatste wat in de krant heeft gestaan.
    Waarom zwijgt Nederland stil?
    https://www.theaustralian.com.au/world/human-rights-lawyer-veronica-koman-breaks-silence-slams-indonesian-authorities/news-story/a799a0f29fca3fc59bed0983bf8a48ac

    The Australian government has refused to rule out handing over a Sydney-based lawyer who advocates for West Papuans to Indonesian authorities.
    Veronica Koman, an Indonesian human rights lawyer who currently lives in Australia, is being pursued by Indonesian police for disseminating evidence of police- and military-backed violence in West Papua.
    Excerpt fromThe Guardian.

    Veronica Koman draagt een Nederlandse familienaam, maar nergens wordt ze meer in het nieuws genoemd terwijl Interpol haar moet opsporen!

    Zijn we in Nederland laf geworden? West-Papua, de provincie beslaat het Vogelkop-schiereiland.
    De Vogelkop vormt sinds 2003 een aparte provincie (van de provincie Papoea) onder eerst de naam West-Irian Jaya (Irian Jaya Barat) en sinds 2007 onder de naam West-Papoea (Papua Barat). De hoofdplaats van deze provincie, en tevens de grootste stad is Manokwari, gelegen in het noordoosten van het schiereiland. Op de westpunt van het schiereiland ligt de havenstad en oliestad Sorong. Beide steden hebben meer dan honderdduizend inwoners. Kleine nederzettingen op de Vogelkop zijn Ransiki, Oransbari, Sausapor, Bintuni (voorheen Steenkool geheten), Teminabuan, Inanwatan en Ayamaru.

    • Jan A. Somers zegt:

      “bleek in 1926 en 1927” Eerder al hoor: [citaat JAS]: De politieke gebeurtenissen in Nederland van november 1918 waren al snel doorgetelegrafeerd en gouverneur-generaal Van Limburg Stirum begreep dat ook in Indië wat werd verwacht. Op 18 november 1918 legde de regeringsgemachtigde voor algemene zaken Talma in de Volksraad een verklaring af waarbij ingrijpende hervormingen in het staatsbestuur van Nederlands-Indië in het vooruitzicht werden gesteld, de zogenaamde novemberbeloften van de gouverneur-generaal. Op 17 december werd de Commissie tot herziening van de Staatsinrichting van Nederlandsch-Indië ingesteld; in zijn installatierede op 28 december sprak Van Limburg Stirum in die commissie over ‘De evolutie op staatkundig gebied die zich elders voltrok ook hier te lande den wil versterkte om staatkundige verhoudingen aan te passen aan gewijzigde omstandigheden.’ Het is dan een jaar na de Russische revolutie, een paar maanden na de Duitse nederlaag en de roerige novembermaand ligt nog vers in het geheugen. Maar hij sprak ook over ‘feitelijke verschuivingen anderzijds in de organisatie van het Indisch staatswezen door de ontplooiing van den Volksraad veroorzaakt, (…) de meest gewenschte orde van zaken, zij die hier leven en werken, (…), zij zijn geroepen daaraan uiting en vorm te geven’.
      “Waarom zwijgt Nederland stil?” Het zijn toch gebeurtenissen in een soevereine staat? Als Nederland wat zou willen, moet dat via de VN.

      • ælle zegt:

        (Citaat JAS) Waar is JAS een afkorting van? In Indonesië gebruikt men ook constant afkortingen, zoals de nieuwe ademhalingsziekte ISPA.
        Als ik voortaan een afkorting gebruik zal ik er voortaan de verklaring voor geven.
        FYI = for your information of ter info
        tv = televisie
        HEMA = vh. Hollandsche Eenheidsprijzen Maatschappij Amsterdam
        KCAF = Kenniscentrum Aanpak Funderingsproblematiek

        In het dagelijkse taalgebruik maken we veel gebruik van afkortingen: cv, wc, tv, de NS, het DB (geen idee; het Dagelijks Bestuur? Deutsche Bundesbahn?). Daar is op zich niets tegen, sterker nog: in sommige gevallen zou je het vreemd of storend vinden als de volledige term werd gebruikt.
        Niemand zal wc uitspreken als watercloset.
        . . . Toch is het belangrijk om afkortingen niet automatisch te gebruiken als je schrijft. Dat heeft twee redenen. . . . De eerste is dat afkortingen de leesbaarheid van een tekst verminderen, vooral als het er veel zijn. . . . Verder bestaat de kans dat de lezer de afkortingen niet kent, een tweede reden om . . . voorzichtig te zijn met afkortingen.

        Schrijf daarom zoveel mogelijk afkortingen als jl., m.n., m.i., t.w., i.g.g., m.a.w., e.e.a., bijv., o.a. voluit. Dit zijn afkortingen die je bij het voorlezen als volledige woorden uitspreekt. Verder is het goed gebruik om afkortingen van bijvoorbeeld instanties als OPEC, UNESCO, EGKS . . . bij de introductie voluit te schrijven met de afkorting tussen haakjes erachter. Je kunt dan in het vervolg van de tekst alleen de afkorting gebruiken, bijvoorbeeld: de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS).
        Zelf heb ik weer het een en ander geleerd.
        Voor de begrippen waar we wel altijd een afkorting gebruiken, gelden de volgende regels:
        1. Zet een punt na de letter(s) van de afkorting en schrijf hoofdletters als die in de afkorting staan.
        p. (pagina) H.K.H. (Hare Koninklijke Hoogheid)
        2. Zet geen punt achter een symbool voor een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta:
        s (seconde) V (Volt) Ca (calcium) EUR (euro)
        3. Letterwoorden (cv, wc, pc, tv) en initiaalwoorden (havo, aids, NAVO, AOW) die je uitspreekt als een woord schrijf je zonder punt.
        Uitzonderingen hierop zijn: a.u.b. en c.q.

        Bron: taalwinkel.nl

      • R Geenen zegt:

        Vreselijk goed opgemerkt. Er zijn vele mensen van Nederlandse afkomst of uit voormalig Nederlands Indie, die al meer dan 30 jaren een ander voertaal hebben. Ik lig soms ook in de knoop met de Nederlandse taal.

      • ælle zegt:

        JAS kan verwijzen naar:
        A. De afkorting (en pseudoniem) van Johannes Adrianus Smit, een Nederlands kunstenaar.
        B. De afkorting van Jan-Albert Sterkman, eindredacteur Binnenland van De Telegraaf.

      • Jan A. Somers zegt:

        (Citaat JAS) Waar is JAS. Boek van Jan A. Somers. Als ik in een boek een bron citeer, staat die binnen aanhalingstekens. Als ik in dat citaat een opmerking plaats komt daar [citaat JAS]. Ook als ik bijvoorbeeld in een citaat een paar worden cursief maak om het belang aan te duiden: [curs. JAS]. Dit gebruik ik hier om mijn zelfplagiaat aan te duiden.

      • R Geenen zegt:

        Het internet is totaal internationaal. Ook is er een groot onderscheid tussen multimedia en het internet. Volgens mijn teacher, die mij o.a. web design heeft geleerd, moet men in het algemeen bij het schrijven van teksten, verhalen en ook emails op het internet kortere zinnen gebruiken dan bij het schrijven van een verhaal voor een boek. Korte zinnen zonder afkortingen. De multimedia is het gebied waar afkortingen worden gebruikt.

      • ælle zegt:

        Motor neurone disease, is, ook bekend als, aka= also known as, amyotrophise laterale sclerosis = ALS.
        Raymond van Barneveld schrijft in Twitter @Raybar 80
        Een prachtmens ( voormalig Nederlands en Rangers voetballer) is heengegaan. Na een slopende ziekte is Fernando Ricksen overleden. Zoveel respect hoe deze man met zijn ziekte (ALS) is omgegaan, en de strijd die hij leverde. Rest in Peace ❤️🙏🏻 (icoontje is
        persoon met gevouwen handen ( lichte huidskleur)

        Ter nagedachtenis biedt VI PRO (voetbal internationaal pro) een artikel online gratis aan.
        https://www.vi.nl/pro/overig/laatste-saluut-aan-fernando-krijger-zonder-vrees

  6. Erik Becking zegt:

    Het interneringskamp Boven-Digoel; niet echt een geschiedenis om trots op te zijn. Zelfs niet als je het probeert te bekijken door de bril van toen. Toch zie ik een lichtpuntje in het feit dat de huidige bewoners van Tanah Merah hun geschiedenis inzetten tot meer welvaart. Zij promoten hun plaats als ‘Kraamkamer van het huidige Indonesië!’ Ze willen zelfs de oude namen van de rivieren terug, dus Digoel en geen Digul. Deze Becking hoopt dus dat het toch nog enige zin heeft gehad.

Geef een reactie op R.L.Mertens Reactie annuleren