
Truus Wessels (1945)
In aansluiting op het hier eerder gepubliceerde verslag van een Rapwi-official, vervolgen wij onze schets van de gebeurtenissen in Buitenzorg, eind 1945, met de herinneringen van één van de kampbewoners, Truus Wessels (1923). Zij woonde in Kota Paris samen met haar moeder en haar zusje Maud in bij de familie Schiferli, bestaande uit vader Adolf Schiferli, moeder Mary Schiferli-van Dingstee, en hun drie dochters Leny, Mary en Dolly.
Door Truus Wessels
‘Zondagmorgen 14 oktober 1945 begonnen we aan ons kampleven. Vluchtend voor het plunderend geweld liepen wij het vroegere vrouwenkamp Kota Paris binnen.
Enkele dagen na onze binnenkomst maakten wij kennis met de Nederlandse kampcommandant, luitenant ter zee A. Schiferli. Toen Kota Paris de Depokse bevolking had opgenomen en steeds meer Buitenzorgse gezinnen hun hier toevlucht zochten, vroeg hij mijn moeder hem te assisteren. Het eerste wat hij regelde was het vervangen van de onbetrouwbare Japanse wacht; we kregen Brits-Indische bewaking.
Toen het gezin Schiferli in het kamp kwam wonen, betrokken zij een hoekhuis met een verdieping. Het was zó groot, dat de kampcommandant wilde dat mijn moeder met haar dochters één van de kamers zou betrekken. De aanwezigheid van de familie Schiferli gaf het leven in dit kamp iets speciaals, tussen bruine kinderlijfjes draafde vaak al spelend één wit lijfje. “Kun je haar geen jurk geven”, bromde vader Schiferli, “Ach kom nou”, was moeder Mary´s verweer, “Na drie jaar kamp?”
Ondertussen ging dit kampleven verder, met als hoofdvoedsel koolraap! Koolraap met sambal, zonder sambal, met koolblaadjes, nooit iets anders, we hadden toch altijd trek.
Dat de Gurkha´s beschermend om één van de wagens gingen staan trok direct de aandacht van de kampbevolking; terwijl de Engelse officier het kampkantoor binnenging, zagen wij ze zitten: twee kleine meisjes uit Depok, zonder enige begeleiding. Wij mochten niet eens dichterbij komen. Hun oude kokkie had de twee meisjes verborgen gehouden tot ze hulp haalde, de rest van de familie was vermoord. Het Engelse leger regelde hun vervoer naar Batavia, waar een familielid hen opving.
Actie en reactie
Het hout waarop het kampeten werd gekookt raakte op, de babykeuken, die door Mary Schiferli werd geleid, had voorrang, maar hoe kwam je aan een nieuwe voorraad? De kampcommandant zelf was enkele dagen afwezig; er moest toch wat gebeuren. Het hoofd van de keuken, de heer Nijdam, wilde met de hulp van van zijn eigen keukenpersoneel, jonge, dappere Depokkers, de timmerij tegenover het kamp, die een grote hoeveelheid hout in vorraad had, gaan ‘rampokken’. De Engelse offficier van de bewaking vond het een prachtig plan en gaf een paar gewapende manschappen mee. Zonder iemand te zijn tegengekomen – de gloeiend hete kopi toebroek stond nog onaangeroerd op een tafeltje, zó snel hadden de bewoners de benen genomen -, werd de klus geklaard. Ze keerden allemaal veilig in het kamp terug. Eén van de Punjabs nam voor eigen gebruik een stel kippen, een geit en een fiets mee.

Buitenzorg, Kota Paris
Het begon met stenengooien vanuit de ogenschijnlijk lege kampong. Het Britse leger gooide eerst pamfletten uit, twee dagen lang zag je de bewoners met hun huisraad wegtrekken, toen werd de kampong in brand geschoten. De hitte was tot in het kamp voelbaar.
Voordat hij voor besprekingen naar Batavia vertrok, zei de kampcommandant ons dat wij zodra er geschoten zou worden boven op het balkon moesten schuilen. Dezelfde nacht nog zaten wij met ons zevenen, Mary Schiferli met de drie kinderen, mijn moeder, zusje en ik, op de vloer van het ommuurde balkon. We hoorden de hele nacht kogels om ons heen fluiten en inslaan, en zaten na een poosje in een laagje water. Er kon immers geen mens meer naar de w.c.
Vroeg in de ochtend hield het schieten op, beneden riep er iemand! Een norse, doodvermoeide soldaat kwam informeren of alles in orde was.
Beschietingen
De rest van de dag ‘vermaakten’ we ons door naar het schijfschieten te kijken. De ene mitrailleur, bemand door een Brits-Indische militair, schoot op een nietsvermoedende tani die op zijn landje wilde werken. Hij tuimelde als een teddybeertje achterover. Hij had de pech wat al te dicht bij het kamp te wonen. Eerder op de ochtend werd een rijtje toekang kajoe´s (houtverkopers) die naar de markt gingen om hun hout te verkopen, onder vuur genomen. De laatste hinkte verder. Hadden ze maar liever een andere weg genomen.
Aan het eind van de middag zou de kampcommandant met een konvooi terugkeren. De Engelse majoor liet echter weten dat het niet goed ging, het konvooi werd in de buurt van het kamp al beschoten. We stonden allemaal te wachten bij het kampkantoor; op het moment dat de eerste wagen binnenreed zagen we de man naast de kampcommandant achterover vallen.
Een tweede nacht konden we niet meer in het hoekhuis doorbrengen en dat werd voor de rest van het Kota Paris-tijdperk het kampkantoor, met zijn allen in één kamer.
Verhuizing
De nacht begon met veel rumoer en het roepen van ‘madjoe!’ (val aan, denk ik) door een grote menigte om het kamp heen. We hoorden vertellen dat ze gewapend waren met bamboesperen. Iedere nacht wachtte je op de dood. Als je dacht dat ze al in huis waren, begon de Britse wacht pas te schieten. Het rumoer verstomde onmiddellijk, al hield het schieten tot aan de ochtend aan. Als je naar buiten keek zag je geen enkele dode liggen, alle militairen waren tot heel ver buiten het kamp getrokken. Het duurde tien dagen.
Het Britse leger had het moeilijk met het verdedigen en bewaken van dit kleine en verafgelegen kamp. We verhuisden dan ook naar het grote Kedoeng Halang-kamp, vlakbij het paleis van de Gouverneur-generaal, waar het Britse hoofdkwartier was gevestigd.
De verhuizing was groots, vooraf werden alle wijken langs de route gezuiverd; op iedere meter stond een soldaat. We kwamen dan ook veilig aan.
In het Kedoeng Halang-kamp woonden al vele Buitenzorgers en de mensen uit Soekaboemi. Ik kan me niet eens meer herinneren waar de kampkeuken stond. Het verbaast me ook nog steeds dat dit alles nog geen zes maanden heeft geduurd.’
x
“madjoe” is “dood”. Oud gezegde: “Madjoe is dood en Rotti is brood”. Meaning one’s death provides a job for someone else.
Mati is dood. Madju is voorwaarts gaan. Tegenwoordig schrijft men maju
Thanks Holsbergen….
Very interesting article. Would really love to read more articles of the Bersiap period especially about Surabaya from where I fled with my family in 1952.
https://javapost.nl/?s=Bersiap
Check it out, Mike!
Have a look in the history of this http://www.javapost.nl. Some of the publications belongs to my history.
More writings on the Bersiap; Get Ready!
http://www.theindoproject.org/site/resources/links/the-bersiap-2
http://en.wikipedia.org/wiki/Get_Ready
http://www.uitzendinggemist.nl/afleveringen/1279594
Ik denk dat dat schijfschieten de kampbewoners inclusief de Brits-Indische militairen wel geliefd heeft gemaakt bij de lokale bevolking. een typisch staaltje van crisis beheersing of hoe je stro op een houtvuur gooit.. om deze te blussen
“De verhuizing was groots, vooraf werden alle wijken langs de route gezuiverd” gezuiverd van wat???
Het verhaal geeft wel de rechteloosheid weer, het Recht of Onrecht werd in eigen hand genomen om bvb hout of eten te halen.
Klopt, reden waarom ik het verhaal heb gepubliceerd. Het geeft blijk van een ontstellende oprechtheid, waarbij je je af kunt vragen of dit niet door iedereen (lees: de kampbewoners) destijds zó werd ervaren.
“Eerder op de ochtend werd een rijtje toekang kajoe´s (houtverkopers) die naar de markt gingen om hun hout te verkopen, onder vuur genomen”
—————————————————————————
Ik heb dat gelezen , en toch zie ik het als onvermijdelijk en menselijke excessen .
Kijk bij de plaatselijke bewoner van de aangrenzende kampong die iets hebben misdaan (mss rampokken of met gooien van stenen) zou je kunnen zeggen , ach we gaan hun even terug plagen of pakken.
Maar niet het beschieten van een rijtje toekang kajoe(houtsverkoper) die toevallig langs lopen om hun hout op de markt te verkopen .
Het is niet goed , maar het gebeurd.
Het is oorlog .
Er gebeuren rare dingen.
Ja, dat zijn de door mij vaak genoemde ‘mijn kleine oorlog’. Herinneringen van heel lang geleden, veel vergeten maar ook veel bijgekomen van ‘horen zeggen’. Door elkaar geraakt in een nieuw verhaal. Om mijn eigen verhaal naar boven te halen heb ik daar ook last van. Je weet zelf niet meer ‘hoe of wat’.
Daarom vind ik het geschiedkundig belangrijk, dat verhalen van zoals U meneer Somers vastgelegd worden al is het voor het nageslacht want zeg wel, wat weten we eigenlijk over de Bersiap? weinig tot niks omdat weinig tot niks is vastgelegd.
Iedereen, nou ja, wil wat vastleggen over de excessen maar daar weten we toch alles van wat onder het tapijt is geschoven- Maar hoe de gebeurtenissen zijn verlopen, daar wordt door de geschiedonkundigen niks gedaan behalve op deze blog.
Gok hier moeten we niet vergeten dat de oorlog ook na 15 Augustus 1945 gewoon doorging. Daaraan zal ik bij het Indisch Monument aan denken.
Wat is de wereld toch klein. Truus Wessels noemt tussen neus en lippen door haar zusje Maud. Dat was bij TNO onze afdelingssecretaresse. Een betere heb ik nooit meegemaakt. In mijn speech bij haar pensionering vertelde ik dat zij één slechte eigenschap had die mij veel extra werk bezorgde. Ik had haar nooit betrapt op een typefout. Bij het nakijken van typewerk, brieven, rapporten, publicaties e.d. vond ik niets, ging aan mij zelf twijfelen (een normaal mens maakt toch wel eens een fout). Zuchtend maar nog eens over lezen. Ze doet niet aan computeren, haar laatste moderniteit was het fameuze IBM-bolletje. Ik zal haar bovenstaand verhaal toesturen.
Veel dank voor je herinneringen Truus Wessels, mijn moeder Helene Fermin De Eerens, mijn broer Hans en ik Robert Fermin waren ook in Gedoeng Halang in die tijd totdat wij uiteindelijk op transport gingen naar Batavia, waar in April 1947 moeder en ik met de Kota Baroe (vrachtschip) naar Holland gingen. Ik was in 1936 in Soekaboemi geboren. De wereld is zo klein.
Lieve mensen,
Inderdaad zijn het goede verhalen, die je in de Java Post kunt lezen, hoewel ik het jammer vind, dat we op deze manier in ons verleden leven. Na een verhaal zie ik dingen, die mijn verleden nog meer op de voorgrond roepen.
Aan de andere kant merk ik, dat er reacties in staan in een andere taal, dan we gewend zijn. Ik leef 50 (vijftig) jaar in Zwitserland en schrijf toch nog in het nederlands, die taal, die ik mijn moedertaal noem, vergeten ben ik het niet, hoewel ik bij het spreken wel enige moeite heb. die reacties zijn wel goed, maar dan moet je die taal toch wel kennen of nog beheersen, om een reactie te kunnen plaatsen.
De naam Sukarno heb ik in een van de artikelen gelezen, in een andere samenhang dan het verhaal over dat kamp in Bogor, dat door gurkhas bewaakt werd. Ergens anders in samenhang met de vroegere president van Indonisie las ik, dat hij (die in principe ook indo was) de opdracht aan zijn pemudas gaf, mensen van nederlandse afkomst te beschermen. Helaas sijpelde dit commando niet tot aan de laagste soldaat door, zodat die alles op het spel zetten op bijna alles wat zich bewoog te schieten. (Kalang kibut) Uiteindelijk was Sukarno zelf diegene, die de verantwoording daarvan moest dragen.
Cjilatjap, vind ik een goed voorbeeld voor diegenen, die zich van onder het juk van de jappen hadden kunnen ontgaan, zover het hen gelukt was te ontsnappen. De vergelijking met Duinkerken is eigenlijk niet erg gelukt, want van daaruit waren vele joden uit verschillende gebieden van Europa naar de UK gevlucht. Natuurlijk kan je diegenen, die uit Cilacap gevlucht waren, lafaards noemen, geen probleem daarmee, daarom vond ik de vergelijking met Duinkerken niet goed gekozen.
Zelf heb ik een oom gehad, die we pas veel later na de WOII weer tegen kwamen, die was naar Australie gevlucht, als matroos van de KNI-Marine. Mijn ouders kregen van hem te horen, dat hij zelfs een australische vrouw getrouwd had en met haar twee kinderen kreeg, die in Australie geboren werden. Mijn familie was in het begin wel erg in de war, omdat ze dachten, dat hij bij de slacht op de Javazee gesneuveld was.
Wat mij nog meer interesseert is het fijt, dat ze in Syrie zo heftig tegen elkaar vechten, vooral dat volk, dat in aangrenzende landen gevlucht zijn, die landen zijn meer dan alleen overbelast. Ons verleden was ook heel erg geweest; zo erg, omdat de oorlog in 1945 nog geen einde had, ook niet in andere landen in Zuid-Oost Azie, zoals Vietminh en Korea. Ik heb aan mijn eigen lijf moeten meemaken, dat jongens van dezelfde ouderdom als ik, erger had moeten meemaken, vooral tijdens en na de zog. Zwarte Sinterklaasdag in 1957.
Ik ben indo en niet blank, werd uitgescholden als “Belanda Busuk” , Dan werd je daar het land uitgedonderd en in dezelfde ademhaling kreeg je in Nederland plakaten met tezien met de bemerking “INDO GO HOME” dus “apa ini?” Als ik de Java Post lees, dan vraag ik me, of deze dingen toch al vergeten werden, maar niet hetgeen we van andere volken hadden moeten leiden.
Ik heb iemand gekend, die zich met enige kamaraden in het oerwoud besschudding vond en wel door al die oorlogsjaren heen. Toen die oorlog voorbij was kreeg hij en zijn troep tehoren, dat ze laf waren. Het tegendeel was het geval, omdat die van daaruit weerstand tegen de jappen voerden. Maar dat was de overheid niet bekend en dus ook niet belangrijk. Na een heftige strijd werd geschoten en deze strijd betaalden ze met einige doden. Ik zie niet in, dat men laf is als met zich voor gevaar vlucht.
Dank je voor je bijdrage John Horn, altijd goed te horen van mensen die over de hele wereld wonen nadat we toch uiteindelijk allen van een zelfde plaats of land komen., het paleis in Buitenzorg waar Truus het over had, was in de 1800-de jaren het verblijf van mijn overgrootvader, Dominique Jacques De Eerens G.G. van ons toenmalig Ned. Oost Indie tot zijn wat vroegtijdige dood. Hij is in de plantentuin achter het paleis begraven en zijn graf wordt nog steeds onderhouden.
I live in Kota Paris Buitenzorg (Bogor now). My home in the right side of the picture