Rampok in Buitenzorg

Door Cornelis Schouten (Rapwi, 1946)

Het is 22 november 1945. Een reis naar Buitenzorg blijkt momenteel niet anders mogelijk dan onder gebruikmaking van een Brits konvooi en met toestemming van het hoofdkwartier. Op deze wijze kon schrijver dezes zich naar Buitenzorg begeven. Het konvooi bestond uit slechts drie legerwagens onder bevel van een Britse kapitein. De troepen waren Punjabs. Ondanks de slechte weg, konden de 65 kilometer in 1 uur en 20 minuten worden afgelegd.

Brits konvooi in Buitenzorg, 1945.

Brits konvooi in Buitenzorg, 1945.

Na het uitgestorven Meester Cornelis volgt reeds spoedig de desa. Deze maakt een welvarende indruk. De huisjes langs de kant van de weg zien er vriendelijk en wel onderhouden uit. Al spoedig krijgt de omgeving een landelijk aanzien. Karbouwen grazen langs de kant van de weg, snuivend wenden ze ons de koppen toe. Warongvrouwtjes zitten aan de berm behaagziek temidden van kleine groepjes Indonesiërs, die moe zijn van het zeulen met manden vol doerians. De aromatische geur van deze vruchten is hier en daar zelfs boven de weg blijven hangen. Kapokbomen delen met het silhouet van hun ijle takken de hemel in vakken; overrijpe afgevallen kolven liggen op de grond; winden waaien de wollige pluizen weg. Hier en daar plekt een flamboyant zijn vuur tegen de wazige verten der bergen. De Salak spitst zijn tanden met strakke lijnen tegen de  klare hemel, doch de Gedeh hult zijn machtige majesteit in de wattige wolken.

Dan wordt de weg drukker bevolkt en rijden wij het 14e Bataljon binnen, thans het kampement van de Punjabs die Buitenzorg bewaken. Even later brengt mij een Rapwi-auto langs een vochtige heuvelweg naar het Rapwi-kantoor in het Kedoeng Halang-kamp. Het huis is goed onderhouden en comfortabel gemeubeld, evenals het huis daarnaast, waarin de voornaamste functionarissen gehuisvest zijn. Later hoor ik dat dit ongeveer de enige Europese huizen in geheel Buitenzorg zijn, welke niet zijn geplunderd.
Uit de inlichtingen, welke de heren dr. ing. H.R.A. Muller, A.F. Palm en J.H.Th. Soetens mij verstrekken, is het volgende verslag ontstaan:  

Beatrixkamp

In juni 1943 werd door de bezetter een honderdtal voor hem onmisbare intellectuele werkers van de Plantentuin, het Herbarium, het Bosbouwproefstation, het Algemeen Proefstation West-Java en het Laboratorium voor Scheikundig Onderzoek, met hun families in een kamp ondergebracht. Zo ontstond het Beatrixkamp, genaamd naar de voornaamste weg, de Beatrixlaan. De Jap gaf zich er geen rekenschap van, wat deze naam voor een Nederlander betekent. Tot mei 1944 was er geen andere wacht dan die van de Luchtbeschermingsdienst. Daarna kwam er even militaire bewaking; reeds na korte tijd kwam het kamp onder supervisie van professoren uit Tokio, die de bovengenoemde instituten bestuurden en zich nauwelijks om het kamp bekommerden. Op 15 augustus 1945 kwam er een machtsvacuüm, het welk tot 15 september duurde. Toen werden de werkers uit Japanse dienst ontslagen, doch zij zetten hun werk aan de instituten vrijwillig voort.

Reeds midden september was de stemming onder de Indonesiërs aanleiding om de Japanners beveiliging te vragen. Een Japanse wacht werd ingesteld. Op 1 oktober haalden pemoeda´s (republikeinse jeugdstorm) twee auto´s uit het kamp weg. De Japanse wacht was daartegen machteloos; het bleek immers dat zij niet eens over patronen beschikte. Uit een later verschenen verslag van de Kenpeitai-commandant bleek, dat er in de gemeente Buitenzorg slechts 8, en in de gelijknamige residentie niet meer dan 40 gewapende Japanners aanwezig waren. Alle anderen hadden hun wapens aan de Indonesiërs overgegeven. Toen door de diefstal de onmacht der Japanners aan het licht trad, werd de Rapwi te Batavia opgebeld. Op 2 oktober arriveerde een detachement mariniers, dat op 6 oktober door Brits-Indische troepen werd vervangen. Vanaf 17 november was majoor Gracey met de vertegenwoordiging van de Engelse Rapwi belast.

Kota Paris en Ursulinenklooster

De oorsprong van de Rapwi (Recovery of Allied Prisoners of War and Internees) in Buitenzorg ligt in het feit, dat captain Young een gedeelte van het Makassarkamp in Batavia naar Buitenzorg wilde evacueren. Hiervoor werden o.a. de heren F.A. Palm en J.H.Th. Soetens vooruitgezonden. Dit geschiedde op 1 oktober. Het Rapwi-kantoor werd gevestigd in twee niet gerampokte huizen. De vooruitploeg richtte het Kota Paris-kamp in, voor 400 vrouwen en kinderen die vroeger te Buitenzorg hadden gewoond, maar nu in het Makassar-kamp waren ondergebracht. De toestand te Buitenzorg werd echter ten gevolge van het opringen van de Indonesiërs met de dag minder houdbaar. Tenslotte moest men het oorspronkelijke plan van ontruiming van het voor Buitenzorg bestemde gedeelte van het Makassar-kamp laten varen.

Ursulinenklooster

Ursulinenklooster

Op 12 en 13 oktober werden op grote schaal de mannelijke inwoners van Buitenzorg buiten de kampen door de Indonesische B.K.R. (Badan Keamanan Rakjat: organisatie ter beveiliging van het volk) opgehaald en in de gevangenis opgesloten. Zij werden kort daarna door de Engelsen bevrijd. Op 15 oktober bracht de B.K.R. vele vrouwen naar het Ursulinenklooster.

Omstreeks hetzelfde tijdstip werd ook Depok gerampokt en kwam een duizendtal Depokkers onder bewaking van Britten als vluchtelingen naar Buitenzorg. (…) Deze Depokse vluchtelingen werden nu de eerste inwoners van het kamp Kota Paris. Tevens werd het Ursulinenklooster als derde kamp onder Rapwi-bescherming geplaatst. Verder werd het Beatrixkamp uitgebreid met de villawijk Kedoeng Halang. Op 21 november was de sterkte der kampen aldus: Kedoeng Halang/Beatrixkamp: 1.700, Kota Paris 1.550 en Ursulinenklooster 1.625 man. Bovendien woonden er nog 350 mensen buiten de kampen, die eveneens Rapwi-steun ontvingen.

Rampok

Een feit, hetwelk een schel licht werpt op de mentaliteit der Engelsen, is, dat de 1100 Buitenzorgse mannen, die door de zgn. Indonesische republiek op 12 en 13 oktober gevangen werden genomen maar door de Engelsen  werden bevrijd en daarna in Kedoeng Halang ondergebracht, door deze laatsten nog steeds als gevangenen van de Indonesiërs werden beschouwd en het kamp niet mochten verlaten. Er waren er op 22 november 31 onder hen, die dringend naar Batavia wilden, maar om genoemde reden daarvoor geen toestemming kregen.

Nog dagelijks komen – aldus is de toestand op 22 november – nieuwelingen, vooral Indo´s wier huizen gerampokt zijn, in de kampen aan. Zij worden door de B.K.R. naar de kampen gebracht; de B.K.R. weet dan tevens, welke huizen leeggekomen zijn en ongestoord kunnen worden gerampokt. Het rampokken gebeurt grondig: leidingen, sloten, deurknoppen, kranen worden niet vergeten. In het begin werd van stoelkussens enz. de bekleding afgescheurd en liet men de kapok liggen. Nu is het beter georganiseerd, en worden de meubels per vrachtauto weggehaald. Alles ging gepaard met de onbeschrijfelijkste wreedheden tegen de eventuele achterblijvers.

Gebreken

Dat de inrichting van de kampen, mede door de boycot, daardoor met grote moeilijkheden gepaard gaat, ligt vooor de hand. Ook het watergebrek speelt een grote rol. De waterleiding functioneert slechts op het laagste terrein van het Beatrix-kamp. Op die plaats is dan ook het dysenterie-ziekenhuis gevestigd. Alle andere ziekenhuizen en woonhuizen krijgen slechts water door handmatige bevoorrading. In Kota Paris was – aldus op 22 november – al sinds 5 dagen geen water meer ontvangen, omdat de republiek het de leidingen had afgesloten. Onder de oudsten en de zuigelingen is de sterfte dan ook bovenmatig groot. Ook de voedseltoestand is uitermate slecht, ten gevolge van het feit dat alle voedsel moet worden aangevraagd bij het Indonesisch Contactbureau, hetwelk elk contact tracht te vermijden. De kampbewoners die gerampokt zijn – het zijn er 2600 – bezitten slechts dát, wat zij aan het lijf hebben, en zelfs dát wordt hun vaak niet gelaten. Als voorbeeld van wat er nodig is, zij hier uit de opgave van 21 november overgenomen:

34.890 meter kaki
19.210 meter ondergoedstof
5.480 handdoeken
2.800 borden, lepels, vorken, messen, bekers
2.900 zakdoeken
2.900 stuks zeep enz.

Zoals boven reeds werd gemeld, is het Beatrixkamp een bijzonder kamp, waar de Japanners een honderdtal intellectuelen van de instituten met hun families interneerden. Ze hadden het er ruimer dan overal elders en werden ook in dienst vrij goed door de geleerden uit Tokio behandeld. De Japanners bleken wel geinteresseerd te zijn in het behoud van de instituten. Wel werd de beroemde Plantentuin gesloten en als des keizers hoogst persoonlijke eigendom beschouwd. Elk jaar moest hij een cadeau ontvangen bestaande uit planten van de Plantentuin, een cadeau hetwelk hem in Indische sfeer moest verplaatsen. De bewoners van het kamp genoten in de bezettingstijd groter vrijheid dan nu het geval is, in die zin, dat ze zich nu niet eens buiten het kamp kunnen wagen. Met één van deze intellectuelen raakte schrijver dezes door omstandigheden nader bekend. Hij vertelde onder andere, dat hij steeds van de Japanners met vrouw en kinderen het vaste loon van fl. 200,- had gekregen om van te leven. In het begin ging dit vrij goed, omdat ze er slechts eten van hoefden te kopen. De laatste tijd, sinds een ei fl. 1,50 en een pisang 70 cent kost, was het echter niet meer mogelijk om van dat bedrag te kunnen leven. Dus moest het ene kledingstuk na het andere, en het ene meubelstuk na het andere, er aan geloven. Een ontbijtlaken, voor de oorlog in Holland gekocht voor fl. 2,95, bracht fl. 250,- op, en een sarong fl. 300,-. Dat ging zo door tot de Rapwi kwam. Nu krijgt bedoelde geleerde fl. 380,- en vrij eten, waar echter nog veel bijgekocht moet worden. Omdat de bewoners nu het kamp niet eens kunnen verlaten, is er van voortzetting van het werk op de laboratoria natuurlijk geen sprake meer. Dat werk wordt nu uitgevoerd door de Indonesiërs. Zo is een slecht analyst directeur geworden van het laboratorium voor Scheikundig Onderzoek, en laat er  springstoffen voor de Republiek maken.

Soekaboemi

Op 23 september kwam plotseling het bericht, dat er uit Soekaboemi 2.200 personen naar Buitenzorg zouden worden geëvacueerd, van wie er dezelfde dag nog 200 zouden arriveren. Het waren vooral Indo-Europeanen, die tijdens de bezetting  buiten de kampen wisten te blijven, maar nu door de rood-witten werden bedreigd. Op 24 en 25 november kwamen de overige tweeduizend aan. 700 van hen werden in Kedoeng Halang ondergebracht, 1.500 in de zgn. 14e Bataljonkazerne, welke tevens gebruikt werd door de Brits-Indiërs. Opvallend was, dat de Soekaboemi-mensen erop stonden in gezinsverband te worden gehuisvest. Omdat de Buitenzorgers en Depokkers nu hetzelfde vroegen, moest daaraan grotendeels gevolg worden gegeven.

Op 28 november werd in het Kedoeng Halang-complex ten behoeve van 100 leerlingen een school voor middelbaar onderwijs geopend. Deze school kan een voortzetting worden genoemd van de H.B.S., welke in het klein gedurende de gehele Japanse bezetting in het Beatrixkamp had bestaan.

De bevolking van de kampen begin december:

Kedoeng Halang        2.700
Ursulinen                   1.500
14e Bataljon                1.600
Kota Paris                  1.600
Totaal                         7.200

Oftewel 2.200 personen van Soekaboemi, 1.400 van Depok en 3.600 van Buitenzorg.

Verhuizing

Op 10 december om 14.00 uur precies kon het paleis na een  schermutseling van 20 minuten worden bezet. Op 2 plaatsen werd dynamiet aangetroffen, doch de lonten waren niet aangestoken. Op de verdwenen schilderijen na, bleek het meubilair ongeschonden te zijn. Onmiddellijk daarna werden het Proefstation West-Java en het Instituut voor Rubberonderzoek bezet. Op 12 en 13 december werden verschillende andere laboratoria bezet. Het Proefstation West-Java werd als ziekenhuis aan het Kedoeng Halangkamp toegevoegd.

De Indonesiërs namen wraak voor deze tegenslagen door met messen en vuurwapens aanvallen te doen op de kampen. Door zijn afgezonderde ligging bleek Kota Paris niet langer houdbaar, weshalve het op 15 december moest worden ontruimd. Dit kamp werd bijna uitsluitend door Depokkers bewoond. Het overbrengen van de 1.600 kampbewoners naar Kedoeng Halang en het 14e Bataljon kon, dankzij de bescherming van een bataljon (duizend man) troepen met pantserwagens, langs de drie kilometer lange, door Buitenzorg leidende, weg, in drie uur tijds zonder een enkele incident plaatsvinden. Vervolgens werden ook alle voorraden overgebracht.

x
Bron:
Schouten, dr.C., Rapwi, geschiedkundig overzicht. Z.p.,z.j.(1946).

Dit bericht werd geplaatst in 3. Bersiap en Merdeka, 1945-1949 en getagged met , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

5 reacties op Rampok in Buitenzorg

  1. de vrijer zegt:

    Ja, wij zij ook gerampok in Surabaja mijn vader was uitgezonden kracht van uit Nederland.
    Hij werkte bij de Firma Tiedemann & van Kerchem. En hij kocht al ons meubilair bij Pander in Den Haag. Dat waren allemaal prachtig. Alles gerampok. en wij horen er niets van

  2. G. M. Steenbakker zegt:

    Mijn ouders en wij de twee kinderen werden in Sempur Bogor gerampokt. Mijn vader werd gevangen gezet en mijn moeder, mijn oma en de twee kinderen moesten naakt met kranten omhuld naar het klooster lopen.Onderweg werden de kinderen bedreigd met de dood omdat we licht gekleurd waren maar mijn javaanse oma heeft ons gered. Mijn vader hoorde iedere dag de gevangenis deur van andere cellen opengaan en degenen die werden meegenomen kwamen niet meer terug. Toen zijn deur openging stonden er Gurka’s en was hij vrij.Later moest hij voor Beatrix kamp met een vrachtwagen water halen bij de Good Year banden fabriek in drums en werd hij iedere keer beschoten. Wanner biedt de Indonesische regering excuses aan voor de oorlogsmisdaden begaan tegen Nederlandse/Indo ongewapende burgers????

  3. Emile Johan Levyssohn zegt:

    Net voor de Japanse inval werd het Protestantse kinderhuis ,,West Java,, voor ons ontruimd , Ik was dus weer thuis in Tjiawie dichtbij Poentjak de weg naar Soekaboemie.We hoorden bommen vallen op die bewuste dag dus moesten wij , dat zijn mijn moeder , 3 jongere broertjes , zusje en ik , mijn vader werd op het laatste bij het Nl leger ingelijfd , voor dekking de schuilkelder in, meesten hebben er een , zoniet dan hebben ze een schuiltafel , gemaakt van hardhout , in een van de kamers in huis , wij hadden het in de voortuin .Alles werd weer rustig en we konden er weer uit.Maar nee hoor dat mocht niet van de voorbijgaande ,bevolking. it is nog steeds niet veilijg blijf er in zeiden ze . Uit eindelijk kwamen we er toch uit en liepen we huiswaard : het was leeg ,alles was gerampokt , vernield en muren met bloed besmeurd . Dus s’avonds bij donker het bos in vluchten maar konden nergens rusten , doordat we door de bevolking bedreigd werden . ,, als de vijand jullie zien dan gooien ze een bom en dan worden wij ook getroffen,dat zeggen ze elke keer tegen ons ,,zodoende werden we steeds verjaagd . Geluk , de baboe smokkeld m’n moeder een sarong zodoende werd het voor ons makkelijk de hoofdweg dat naar Poentjak-Bandoeng leid , konden oversteken en dan in de bergen bij m’n vaders vriend den heer Scholten onderdak vonden .Later kwam m’n vader ook aan met half van z’n kleren ontdaan.

    Lees ook Kinderen van Buitenzorg !

    l

    .

  4. Sophia Holleman zegt:

    De intellectueel die Schouten in het Beatrixkamp sprak was mijn vader, L.W.J. Holleman, werkzaam aan het laboratorium voor scheikundig onderzoek. Schouten stuurde mijn vader nog een briefje (16 januari 1946) met het boven geciteerde verslag en een aardige foto waar hijzelf op staat, verder mijn vader, de heer en mevr. Poeppig, mijn broer en mijn moeder.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s