Silosanen, het verloren paradijs

Door Herbert van Rheeden

In onze slaapkamer hangen twee aquarellen van mijn vader Guus van Rheeden, die hij gemaakt heeft ca 1939. Dit hoofdstukje gaat over het landschap, de omgeving van de plantage in het vooroorlogse Nederlands-Indië, dat in de eerste vijf à zes jaar van mijn leven altijd aanwezig was.

Het landschap van Silosanen, door Guus van Rheeden.

Het landschap van Silosanen, door Guus van Rheeden.

Ik keerde daar in 1983 naar terug, vergezeld van mijn echtgenote. Vanuit het Guesthouse in Djember, informeerde ik via de balie hoe wij het beste naar Silosanen konden komen. Men kon wel iemand met een colt (=soort volkswagenbusje van Japanse makelij) charteren die ons daarheen wilde brengen. Inmiddels wisten wij op welke prijs wij moesten rekenen om een hele dag een colt te huren. Er kwamen twee man mee, waarvan een chauffeur (sopir) was. De weg naar Silosanen leek redelijk gemakkelijk te vinden. We moesten wel over bruggetjes waarvan de conditie na al die jaren behoorlijk beroerd was: planken die ontbraken, kuilen voordat je op de brug kwam enzovoort. Tenslotte zagen we de borden Kebon Silosanen, we reden door een gedeelte met een rubberaanplant. We zagen de sneden in de boom, de nappen waarin het sap druppelde, dat tenslotte kan worden verwerkt. Ik herinnerde mij dat ik als kleuter graag met het sap van de rubberboom speelde, je kon er kleine balletjes van draaien tussen je handen, die je elke keer een beetje groter kon maken met vers sap, zodat je een stuiterballetje kon maken. De verse rubber had een heel specifieke geur, een beetje amoniak-achtig.   

We reden verder over stenige paden totdat wij werden tegengehouden bij een militaire post. Ik moest verklaren wat ik kwam doen. Na mijn verklaring werd mij gevraagd of ik nog meer plantersnamen kende uit die tijd. Tenslotte was er een oudere man die verklaarde dat ik op mijn vader leek. Ik wist niet wat ik met die opmerking moest aanvangen, in ieder geval heeft deze mij door de pendaftaran (registratie) geholpen.

Bij Silo begon de klim naar de onderneming. We kwamen op het smalle pad dat naar Silosanen voerde, waar vóór de oorlog men van beneden naar boven en vice versa even moest telefoneren om zich te vergewissen dat men geen tegenligger zou tegenkomen, zo smal was het pad, dat steil tegen de berghelling was uitgegraven. ‘Boven’, na de eerste bergtop, passeerde je een volgende post met telefoon. De eerste afsplitsing naar links voerde naar één van de kleinere ondernemingen, Doerèn geheten, waar papa ook was begonnen als jong aangestelde in de jaren dertig. Verder naar beneden (informatie van mijn zus) was een afsplitsing naar Waringing Anom, daarna kwam Kampungan en uiteindelijk kwam je bij de Besaran, fabrieksgebouw en grote droogschuren. Verderop woonde vóór de oorlog de familie Soesman, administrateur, die in het begin van de oorlog toen de mannen in dienst moesten, overleed. Van Wagtendonk was pas aangesteld toen de oorlog uitbrak. In mijn tijd was dat de familie Soesman, die in 1937 mijn vader passeerde (als administrateur), omdat de Nederlandse Cultuurbank meende dat een Indo niet in aanmerking kon komen voor de baan van administrateur (informatie van mijn moeder).

Mijn geboortehuis in Pinang

Vandaar uit ging je weer omhoog: we passeerden de koffiestruiken van de aanplant aan weerszijden van het steile pad. De koffie stond in juli nog in bloei.
Daar stond tenslotte mijn geboortehuis, door zon overgoten, kleiner dan in mijn herinnering van veertig jaar terug, toen de Japanners het huis verzegelden en de diverse gezinnen werden verzameld in de besaran of de woning van de administrateur. Het huis werd nu bewoond door Indonesiërs, die onder controle stonden van militairen. Iedereen reageerde heel vriendelijk als ik ik vertelde dat ik in dit huis geboren was (wat feitelijk niet het geval was, omdat ik geboren ben in het ziekenhuis van Djember, zodat Djember ook de stad is waar mijn vader Guus van Rheeden mijn geboorte aangaf).

‘t Heeft mijn echtgenote moeite gekost mij afzonderlijk op de foto te krijgen, anders gezegd, onze aanwezigheid in die kleine gemeenschap op Pinang deed de hele kampong uitlopen. Er was een oude kebon of tuinman, die beweerde mij te kennen, zodat hij op de foto kwam naast mijn echtgenote en de huidige planter. Dat gold ook voor de kokki of kokkin, die ik fotografeerde in de dapur of keukenverblijf, zwart geblakerd van het koken en braden op houtvuur. Langzamerhand kwam de herinnering op van de waterput tegenover de keuken in de open gang die naar de bediendenvertrekken leidde. We kregen zoete aardappeltjes, kentang, aangeboden.

Het huis te Pinang. Schets gemaakt door de auteur, 1989.

Het huis te Pinang. Schets gemaakt door de auteur, 1989.

Het tekeningetje dat ik van dit huis maakte heb ik pas in 1989 gemaakt, toen we voor de tweede keer Pinang bezochten. Toen was het weer in burgerlijke handen en waren de militairen van de Orde Baru verdwenen. Ook toen kostte het veel moeite om even alleen te zijn, om je te kunnen afzonderen. Indonesiërs lijken privacy zoals dat in het westen wordt gekoesterd, niet te kennen. Desgevraagd willen ze je wel de ruimte geven, maar het komt niet voort uit hun eigen cultuur.

Van mijn moeder en zuster hoorde ik dat de stenen versie van het huis pas bestond sedert 1937. Daarvóór was de opbouw van bilik of gevlochten gesplitst bambu.
De koloniale architectuur was een volstrekt westerse bouwkunst van die tijd waarvan het enige verschil met Europa bestond in het aanbrengen van typisch tropische ventilatieroosters boven de vensters. Veel koloniale wijken in Bandung en Malang lijken op villawijken in Laren en Blaricum. In enkele gevallen hebben Nederlandse architecten aansluiting gevonden bij de typisch Indonesische bouwvorm van de pendopo, een open zuilenhal met pyramidevormig dak, zoals bijvoorbeeld in het ITB (Institut Tekhnologi Bandung) en het museum Sana Budaya in Yogyakarta.[1]

Een dag op de plantage

Terug naar Pinang vóór de oorlog: het huis en het landschap waarin mijn zus Bea en ik opgroeiden tot de koloniale droom in 1942 ruw werd verstoord door de komst van de Japanners.
Pinang maakte deel uit van de plantage Silosanen. Toentertijd in het bezit van Koloniale Bank in Amsterdam, na de oorlog de Cultuurbank.[2]
De plantage werd bestuurd door een administrateur, benoemd door de Koloniale Bank. In principe was dat altijd een volbloed belanda, of in Indië geboren of geïmporteerd uit Nederland. Pas sedert de jaren twintig en dertig werden er Indo-Europeanen benoemd op de diverse plantages. Er waren verschillende afdelingen, de kleinste plantage was Kampungan, waar elke nieuwkomer begon. Hierna schoof men door naar een grotere, de grootste afdeling was Waringin Anom, waar Hajenius vlak voor de oorlog resideerde, hoewel hij in 1940 gepasseerd werd voor een administrateurspost door de belanda Van Wagtendonk, de voormalige assistant van Soesman. Andere planters waren, behalve Guus van Rheeden die na Sumber Oeling en Kampungan op Pinang kwam, de Indo Wil Westhof op Darungan of Lodji Laut, de belanda Wols van der Wel op Lodji Laok, Meindert de Fouw en Wim Stamkart, van Eden en Taconis. Renon bestierde vanaf 1940 de fabriek.

Hoe zag een week uit het leven van Guus van Rheeden er vóór de oorlog gemiddeld uit, zou ik willen weten. Uit diverse scherven herinneringen is op te maken, dat vroeg werd opgestaan. In Indonesië komt de zon elke dag om vijf uur ‘s morgens op. Dus dat is ook de tijd dat de dag begon. Opstaan, mandiën, tanden poetsen en ontbijten. Nooit het Indonesisch ontbijt dat bestond uit nasi goreng, maar Europees, een geroosterde boterham met jam. Thee. Dan moest er een roll gehouden worden: het werk dat voor die dag was gepland, werd verdeeld over de mandoers of opzichters, die op hun beurt, al naar gelang het werk, een aantal arbeiders (dikwijls dus dagloners) of koelies ter plekke aanwezen. De mandoers en koelies kwamen uit de kampong, dwz het dorp of groepje huizen dat met betrekking tot ons erf op Pinang onder aan de berg was gelegen aan de andere kant van de kali of beek. Meestal bestonden de huizen in een kampong uit bilik of gedek, het eerder genoemde gevlochten gesplitste bambu. Hierna trokken de arbeiders naar het werk, met patjol (een Indonesisch hak of schop) of manden, als er koffie moest worden geoogst. Dat werk werd overigens meestal door vrouwen gedaan, rieten zonnehoed of doek op het hoofd, soms met een baby in de slendang (een draagdoek). Aan het einde van de werkdag, die omstreeks één uur was beëindigd, werd er uitbetaald. De werkdag duurde tot één uur omdat dan de temperatuur hoog was. Hierna ging men zijns weegs om te mandiën, eten en slapen. In het vooroorlogse Indië was het gewoonte dat men ‘s middags altijd even sliep. Om een uur of vier stond men meestal weer op, mandiede, en bracht de dag verder door tot de avond viel om kwart over zes. Het hele jaar rond veranderde de tijd van zonsopgang en zonsondergang niet, aangezien Java op de hoogte van de evenaar ligt. Na zonsondergang daalde in de bergen de temperatuur aanzienlijk, waardoor de avonden altijd heerlijk koel waren. Soms was het zo kil, dat men zich toedekte met een dunne deken.

De avonden en nachten in Indië waren onvergetelijk. Het vallen van de avond ging altijd gepaard met geluiden, meestal met die van de tokeh, een vrij grote hagedis, die een geluid maakt dat op tokèh lijkt. Ik herinner mij ook de onvermijdelijke tjitjak, een kleine hagedis, die wordt aangetrokken door het lamplicht. Het verhaal ging dat als je zijn staartje pakte, dat afbrak en er een nieuw staartje aangroeide. Ik weet niet of het waar is, maar ik weet wel dat ik als kind meermalen tjitjaks achterna heb gezeten. Kasian toch…

Het huis te Pinang, met de kinderen Bea en Bert van Rheeden, 1940.

Het huis te Pinang, met de kinderen Bea en Bert van Rheeden, 1940.

Onze ouders brachten de avond door op de veranda, na het avondeten in de eetkamer, het achterste gedeelte van het huis. Het eten werd opgediend door de djongos of baboe kokki. Net als bij welgestelde mensen in Europa hing er boven de tafel aan de tafellamp een electrisch belletje, waarmee werd aangegeven dat er een gang kon worden opgediend of afgeruimd. Alles ging bijna geruisloos, omdat djongossen en baboes op blote voeten liepen. Tegenwoordig noemt men vrouwelijke hulpen in de huishouding pembantu’s. Toen wij in 1983 Indië, Indonesië weer zagen, was er wat betreft deze praktijk niets veranderd. Vóór de oorlog waren het de Nederlanders, na de oorlog waren het Indonesiërs. Resink, de Indo-hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit van Jakarta heeft me in 1983 uitgelegd, dat dit soort verhoudingen in essentie feodaal zijn. Indonesië heeft een cultuur die geworteld is in feodaliteit.

Schuldig landschap

Toch is het verhaal hiermee niet verteld. De herinneringen aan het paradijs, de jeugd, de onbevangenheid, omgeven door een uitbundige natuur, bruine maleis sprekende bedienden, worden allemaal bedorven door het gif van het kolonialisme, oriëntalisme en racisme. Dat maakt voor mij deze herinneringen zo ambivalent: aan de ene kant is er het heimwee naar het klimaat, de natuur, de mensen, de taal en het eten, aan de andere kant wordt dit heimwee, deze weemoed verpest door het besef dat ik toen deel was van een verkeerde samenleving. Hoewel je de geschiedenis niet kunt moraliseren of beoordelen, aangezien dat a-historisch is, was ik deels niet alleen getuige, maar ook deelgenoot van die koloniale geschiedenis.

Toen ik in 1983 terugkeerde, en met vele Indonesische intellectuelen heb gesproken, werd ik aan de ene kant gerustgesteld, aan de andere kant leefde de herinnering aan het koloniale paradijs des te heviger, werd dat aangewakkerd door het weerzien van de mooie lanen, de koloniale huizen, het eeuwige landschap. Het landschap dat bij mij de hevige emotie opriep, dat ‘t zo eeuwen nagenoeg onveranderd hetzelfde was gebleven. Het eeuwige landschap van het Dieng plateau, zoals dat vanaf Wonosobo is gade te slaan, de ijle klanken van de gamelang in de namiddag die dromerig uit de desa omhoog stegen, meegevoerd door de wind.
Of een ander landschap, op Oostjava op weg naar het tempelcomplex van Panataran bij Blitar, waar in 1983 alleen een warong-es verkoper en wij – al ngobrol-ngobrol (eigenlijk over niets kletsend) – in de schaduw van de bomen naar de eeuwenoude tempels keken.

De vraag is wanneer dat ‘schuldige landschap’, vrij de Nederlandse dichter Armando parafraserend, ooit onschuldig kan worden.[3]
Gebeurt dat alleen door degene die er onschuldig er naar kijkt? Kan de beschouwer wel onschuldig zijn en kijken, als hij deel uitmaakte van een samenleving, waarin de verhoudingen niet gelijk waren?
In de huidige tijd, 2013, valt het schrijven over de geschiedenis van zo’n zeventig jaar geleden nog zwaar, omdat het tegenwoordig lijkt alsof er veel veranderd is. We weten echter beter: zolang de economische machtsverhoudingen tussen de westerse wereld, waartoe Nederland behoort, en de rest, voor het gemak de hele derde wereld bij elkaar genomen, Indonesië incluis, niet fundamenteel veranderen, blijven we schuldig, en blijft het landschap schuldig.

x

___________________________

[1] Huib Akihary, Architectuur en stedebouw in Indonesië. Zutphen: Walburg pers, 1988,p.47 en 53
[2] Informatie gebaseerd op gegevens, verstrekt door Lenie Hajenius (1927) oudste dochter van Wim Hajenius (1898-1993), de oudste Indo-collega van Guus van Rheeden (1904-1945) in januari-maart 2003 en nog aangevuld in 2011.
[3] Armando verstaat onder schuldig landschap het landschap bij Amersfoort dat getuige was van de treintransporten met gevangen genomen Joden en andere de Duitsers niet welgevallige groepen in 1942/43, die hij als kleine jongen dichtbij het spoor wonend kon horen. De Nederlandse identiteit in de kunst na 1945. red.Geurt Imanse. Amsterdam: Meulenhoff 1984,p.96

Dit bericht werd geplaatst in 1. Het vooroorlogse Nederlands-Indië en getagged met , , . Maak dit favoriet permalink.

31 reacties op Silosanen, het verloren paradijs

  1. Steffie van den Brink zegt:

    Wat mag je je rijk voelen met zulke herinneringen; maar met recht intense weemoed.
    Bedankt dat ik dit heb kunnen lezen.
    Goed weekend,
    Steffie.

    ps. en wat een prachtige schetsen!!!!

    • peter varenhorst zegt:

      sluit me snel, en helemaal bij steffie aan. bijna tranen in de oohen ja, die herinnering. voor mij dan aan de preanger: cisurupan en pengalengan ook ik had, tijdens mijn sentimental journey , in 1990, allerlei aha- erlebnisse. maar het allerfijnsdte was toch de herkenning van de zoete herinneringen aan de langvervlogen tijden.
      ik voel me niet schuldig; integendeel : ik ben blij dat ik heb meegemaakt wat ik heb meegemaakt. het zijn immers mijn herinneringen.
      wat de schetsen en de tekeningen betreft: mag wel meer jah heweldig! de beesten peh!
      groeten, peter

  2. Ed Vos zegt:

    “In de huidige tijd, 2013, valt het schrijven over de geschiedenis van zo’n zeventig jaar geleden nog zwaar, omdat het tegenwoordig lijkt alsof er veel veranderd is. We weten echter beter: zolang de economische machtsverhoudingen tussen de westerse wereld, waartoe Nederland behoort, en de rest, voor het gemak de hele derde wereld bij elkaar genomen, Indonesië incluis, niet fundamenteel veranderen, blijven we schuldig, en blijft het landschap schuldig.”
    ———————————————————————-

    Een algemene reactie mijnerzijds:

    Het probleem namelijk is dat velen, die naar indonesie gaan, met de ogen van toen, kijken naar het indonesie van nu. Daar valt nu weinig indisch aan te ontdekken; ik bedoel hiermee: sfeer. Mensen bepalen de sfeer. Dan merk je dat Indonesiers geen Nederlanders (al dan niet indisch) zijn. Dat merk ik ook aan mijn eigen Indonesische (mijn part Indische) neven en nichten ofschoon door hun aderen hetzelfde bloed stroomt.
    Maar gelukkig dat ik zelf in indonesie ben geboren en ook een beetje bahasa indonesia spreek, dan wordt de afstand niet zo groot, en jij bent natuuriijk ook een van hen, de verloren zoon of familielid.

    Maar steeds vraag ik me af hoe zou het toch zijn om in Indie te leven wanneer je voortdurend geconfronteerd wordt met inlanders die volslagen anders zijn dan jij? Vol koloniaal wantrouwen? Ja, dan beschouwde jij hen slechts als achtergrond, als natuurlijke verschijnselen. Ik weet niet of bij deze of gene dat koloniaal wantrouwen ten opzichte van indonesiers nu nog steeds bestaat. maar dan heb je je niet ingeleefd in hun wereld, nam jij niet deel aan hun wereld.

    Of je keek op hen neer.
    Maar kijk niet op anderen neer tenzij je hen de helpende hand biedt en hen omhoog helpt..

    • Jan A. Somers zegt:

      Ja, die inlanders waren anders dan ik. Was toch geen probleem? Met Marokkanen heb ik toch ook geen probleem? Koloniaal wantrouwen? Niets van gemerkt. Natuurlijk was er een groeiend nationalisme, maar dat waren politieke uitingen, geen wantrouwen. Die inlanders waren ook niet alleen achtergrond, zij hoorden bij mijn leven, net zoals mijn familie. Baboe Soep (ja, daar is ze weer) was voor mij belangrijker dan mijn moeder. Niet omdat ze anders was, volgens mij was ze alleen maar wijzer.
      Ik heb een ander probleem. Terugkijkend kan ik mij niet inleven in verhoudingen die mij tegenwoordig worden aangepraat. Maar geldt dat ook niet voor mijn kinderen enz. Zij leven nu in andere sociale verhoudingen dan toen ze nog kind waren. En de kleinkinderen vinden mij waarschijnlijk achterlijk (zeggen ze niet hoor), totaal andere verhoudingen. Maar ze zijn niet kwaad op me. Zij weten dat het ‘toen’ anders was.

  3. Ik ben in 1938 geboren in Batavia en mijn vader heeft na de oorlog een post in Soerabaja en daarna in Bandoeng aangeboden gekregen.
    Die zaak genoemd Tiedeman en van Kerchem (100 jaar bestond die zaak)
    De zaak Tiedman en van Kerchem waren in Batavia, Soerabaja en later in Bandoeng.
    Uiteraard ook een kantoor in Amsterdam.
    Ik heb fantastische herinnering zo als mijn ouders,en terecht, met de bedieningen om gingen dus met veel respect.
    Als we verhuisde gingen ze met ons mee.
    Uiteraard heb ik ook weemoed van die tijd.
    Want als kind was het leven fascinerend.
    Mijn vader na de oorlog (hélaas hebben we in de kampen gezeten ) nam me altijd mee naar de plantage suiker in Soerabaja en daarna naar de plantages thé en rubber in de omgeving van Bandoeng.
    Ik bedank U ook voor de beschrijving van Uw artikel.

  4. D.Holthausen zegt:

    Bij het lezen van dit verhaal komen bij mij herinneringen terug van een vakantie op de toenmalige theeonderneming Djatinangor bij Sumedang. De ouders van een schoolvriend van mij , Piet Hein van Niftrik, kenden de administrateur van deze onderneming dhr. van Soest en zijn gezin.
    We mochten daar een paar weken logeren, het was een schitterende tijd. Ik herinner me het spelen onderin een toren die aan het begin van de oprijlaan naar de onderneming stond. We mochten in de theefabriek kijken en vooral ruiken, de geur van de thee. Spelen in en rond de theetuinen, altijd moest een hond mee, die ons waarschuwen moest voor eventuele slangen. We liepen altijd op blote voeten.
    In 2005 ben ik terug geweest, van wat over is van Djatinangor. Niets !, helaas is de hele zaak rond 1968 op geheven. Een golfterrein is het geworden en een deel van een universiteit. De toren staat er nog steeds, met enige weemoed heb ik er rondgelopen.
    De geur van de thee vond ik datzelfde jaar terug in de Malabar theefabriek bij Pengalengan, het wandelen in theetuinen deed ik daar ook, met mijn vrouw. Prachtige wandelingen maakten we.
    Herinneringen aan een mooie jeugd in Indonesië.

  5. Ælle zegt:

    Geachte heer Van Rheeden,

    Zeer onder de indruk van Het landschap van Silosanen, afbeelding bovenaan, was mijn belangstelling gewekt. Terwijl ik meer informatie zocht naar aquarellen van uw getalenteerde Vader, Guus van Rheeden, kwam ik tot mijn verbazing het volgende tegen op een site WO2.
    http://www.wereldoorlog2.com/index.php?option=com_content&task=view&id=51&Itemid=70
    1354 Rheeden van,
    Wilhelm Arnold August Pamekassan 31-08-1904 13-02-1945 Sld Inf. Knil Kuie
    1355 Rheeden van,
    Willem Christiaan Magelang 16-10-1900 09-10-1943 Sgt Inf. Knil Kuie
    Twee namen, genummerd 1354 en 1355. Laatstgenoemde is waarschijnlijk een naaste bloedverwant.
    Thanks for sharing,

    Ælle

  6. Ed Kerkhoven zegt:

    Prachtig verhaal. Het brengt veel weemoed op. Mijn grote vriend was de kabon. Hij leerde mij van alles, zoals te kijken naar de weerspiegeling op het plafond van het zonlicht in een teil water. De kabon had stiekem die teil met water bij mijn slaapkamer geplaatst. Hij vertelde mij dat ik naar dat spel van het zonlicht moest kijken en als ik een ronde hoed zag, dan was dat een voorvader. Ik was toen 5 jaar oud. Als ik meende zo’n bolle hoed te zien, juichte ik het uit en kwam er niets van mijn voorgescheven midaagslaapje terecht. De emmer werd verwijderd, ik weet ik niet door wie.
    Zo kon ik ook gehurkt aan de rand van een zwembad naar het lichtspel in het water urenlang kijken. Nog steeds, als het zonlicht weerkaatst op ons plafond word ik weer betoverd.

  7. koppieop zegt:

    Dank voor dit verhaal, van Rheeden! Het spreekt ook mij aan, ook al is het niet omdat ik een ondernemingskind was, maar wel omdat ik een keer de productie van rubberplaten heb gevolgd. Vanaf de kunst om de schors zodanig te snijden dat het sap binnen een bepaalde tijd een beker vult, via het verzamelen van de latex in die bekers, in emmers en vervolgens kannen die dan met een ‘pikolan’ (in die benijdenswaardig, onnavolgbaar rythmische tred) naar de fabriek werden gedragen, tot aan de bereiding van toevoegingen zoals mierenzuur, en het walsen, stapelen en vervoeren van de gerookte platen toe. Dat was tijdens een onvergetelijke vacantie op een rubberfabriek in het noordwesten van West Java, waarvan een oom van mij de administrateur was.
    De meest fascinerende episode die ik daar heb meegemaakt, was een zwijnenjacht. Niet gewoon uit jachtinstinct, maar omdat die dieren de aanplant vernielden.

    Moet ik mij schuldig voelen voor de kolonisering, mijn ouders, collectief? Misschien redeneer ik uit een te persoonlijk perspectief, maar ik denk – en hoop – dat ik niet de enige ben die daar weinig voor voel.
    Van het verblijf op die rubberplantage is mij bijgebleven dat de arbeiders er niet werden behandeld als slaven, net zo min als ik dat bij ons thuis zag. De bedienden aten niet bij ons aan tafel, en zij sliepen in de bijgebouwen, maar als mij uit de 15 jeugdjaren in Indië één ding is bijgebleven, is het wel dat we tegen hun beleefd waren zoals tegen ieder ander mens. In winkels, betjak-. en dogkarbestuurders.

    Nog even over die plantage: er is een familiefilmpje bewaard gebleven met een prachtige scène: op een inspectietocht loopt de hoofdmandoer steeds een paar meter achter mijn oom aan, en gaat op zijn hurken zitten wanneer de baas hem aanspreekt of zijn mening of rapport aanhoort. In 1937 was dat heel gewoon, de adat schreef het voor, en zij namen diezelfde houding aan tegenover hun hoger geplaatste landgenoten. Er bestonden zelfs verschillende woordkeuzen van de hogere naar de lagere en omgekeerd. Zo waren (zijn? hun manieren.
    Kan iemand mij vertellen of dat taalgebruik nog bestaat? Zo ja, dan zijn er misschien nog wel meer gemeenschappen die het zó doen.
    Groeten!

    • hansvschaik zegt:

      Ik ben geboren in de oorlog. Mijn opa was in het jappenkamp overleden, dus moest mijn oma de rubberplantage alleen runnen.
      Wij (ons gezin, pa, moe en kinderen) regelmatig naar de rubberplantage. Later weer terug geweest: de rubberbomen waren er niet meer (als brandhout omgehakt) en de fabriek ook niet meer. Allen nog enkele oude bomen waren er nog over…..

    • JPF Barneveld Binkhuijsen zegt:

      Ja, het Sundanees en het Javaans kent nog steeds verschillende bewoordingen naar gelang van de rang van degene tot wie je spreekt. In West Java, Sundaland, leren de kinderen op de lagere school nog steeds bahassa Sunda naast het bahassa ID. In het huidige Indonesie is beleefdheid nog steeds belangerijk. Tijdens mijn verblijf in Bandung liep een jongetje, ca. 4 jaar per ongeluk tegen mij op, hij putte zich meteen uit in veronschuldigingen, ma’af Pak, ma’af, hij kreeg nog van zijn Moeder een berisping. Twee weken later terug in Patria liep een jongen van een jaar of 12 bijna dwars door me heen, ken je niet uitkaike, ouwe!, was het commentaar. Kijk dacht ik wat een verschil!

  8. Margarethe Soesman zegt:

    Met de schetsen die u maakte, kwam voor mij weer alles van Indie bij me. Ik heb verschillende foto’s die ik heb scanned in the computer. Mijn vader Frans J.H. Soesman. Hij was geboren in Soerabaja en naar Holland naar Universiteit daar en toen terug met mijn moeder erbij. Ze zijn Dec. 1935 getrouwd. Huwelijkreis op weg naar Indie. Mijn vader was bij de suiker fabriek in Somobito (ik heb pas geleerd dat het nu gesloten is. Ik heb allerei foto’s van de trips die ze gemaakt hebben en op foto achter. Toeren. Toen naar Krebet. Ik ben toen geboren 1939 in the clinic in Madiun van Dr. wins. Helaas wilde ik zo graag meer weten. The naam Soesman is bekent. Mijn Oom Jim was arts, hij en zijn vrouw hadden hun praktijd aan een kant van hun huis Malang. Onze voorouders kwamen naar Indie ca. 1795. Hadden 9 jongens. Dochter werden er niet altijd bij het doorgeven van namen. Ik weet dat mijn gr.great grandfather. In Bandoeng heb opzetten van een bank daar 1920. Naar vast gezeten te hebben van de jappen kampen en toen weken later weer vastgezet in nog 2 meer kampen. Het computer program en het nazoeken van namen, plaatsen neemt uren werk. Ben er niet goed in ook. Mijn grootvader was Ernst L. Soesman. Mijn oma Elisabet,
    Ze hadden hun bedrijf in Soerabaja en ze hebben 3 zoons. Frans, 1908, Errie 1910, Carel 1918 in
    Soerabaja geboren. Carel is met zijn vrouw Betty naar Australia gegaan. Ik heb foto die gemaakt zijn geworden met babies en kinderen. De plaatsje Doeren as een lamp aan. Want ik heb al verscheiden verzoeken gedaan naar ruuber op Java. Dank u voor de naam van Soesman, Hopelijk kan ik nu zoeken of ik meer heb van dat area.

    • lizette overman zegt:

      Beste Margarethe,
      Mijn grootmoeder was Ida Hortence Soesman, geboren in 1902 denk ik. Zij woonde tijdens de oorlog in Bandung – Java, en was getrouwd met dr. C. Overman. Jim was haar broer als ik mij de verhalen van mijn vader Peter Overman goed herinner. Ik heb een prachtig dagboek van haar, na haar overlijden, gekregen vol verhalen en foto’s van die tijd. De families die hierboven genoemd worden zouden goed op een van de vele foto’s kunnen staan. Het boek is een mooie herinnering aan die tijd.

  9. Ara zegt:

    Prachtig beschreven , ik wou dat ik mijn gevoelens zo zou kunnen beschrijven
    Heb de eerste 10 jaar van mijn leven bij mijn oma in Ambarawa doorgebracht maar nooit de kans gehad geconfronteerd te worden met dit waarlijk paradijselijk bestaan.
    Misschien waren wij te arm en kwam de oorlog ook nog alles verpesten
    Kort geleden nog in Indonesië geweest en ik krijg steeds meer het gevoel dat het een vreemd land is voor mij hoewel ik de bahasa spreek en daar een halfbroer heb wonen.
    Ben ik daar meer dan 4 weken dan wil ik terug naar huis ,
    weer thuis krijg ik heimwee naar Indonesia. Zo susah!

  10. Paul Mehlbaum zegt:

    Waar ligt/lag Silosanen precies en Doerèn? Mijn vader heeft van okt. 1955 tot januari 1958 op Doerèn gewerkt. In januari 1958 repatrieerden wij naar Nederland. Hij was koffie- en rubberplanter. Doerèn was een koffieplantage, mijn vader was er koffieplanter. Brieven aan hem werden geaddresseerd met: Duren, Kalisat, Jember. Wil Westhof was één van zijn collega’s. Mijn vader vertelde veel over Indië. Ik zag/zie Nederland vooral als koloniaal land. Ik heb respect voor mijn vader, hij deed zijn best; ik heb weinig respect voor de Nederlandse politiek.
    Ik ben geboren in het ziekenhuis van Jember, in 1956. Enkele jaren geleden ben ik de correspondenties van mijn vader gaan lezen. Op internet vond ik ook informatie over de plantages waar hij heeft gewerkt, maar weinig over Silosanen en over Doerèn.
    Tjoeroeg bij Soekerodjo bij Kendal kan ik ongeveer vinden; Soekamangli bij Soekoredjo bij Kendal kan ik vinden; Geboegan, Oengaran bij Semarang kan ik vinden; Doerèn, bij Kalisat bij Jember kan ik niet vinden.
    (Indië
    De opiumhandel financierde de VOC. Ook de Britten dreven opiumhandel, in India. Er is nog steeds opiumhandel, in Afghanistan etc.
    De meeste inwoners van Batavia etc. waren nazaten van slaven. Europeanen in hogere posities hadden meerdere inheemse bijvrouwen. Reggy Baay heeft gepubliceerd over de Njai in Indië. Kinderen die niet werden erkend werden opgevangen in weeshuizen. In Nederland etc. is gepubliceerd over kindermisbruik door de r.k. kerk. Ook in Indië/Indonesië was kindermisbruik door de kerk.
    De VOC ging failliet; later kreeg Indië een Indische marine. In de 19de eeuw werd tweederde van de Nederlandse Koninklijke Marine verplaatst naar Indië om te helpen de inheemse bevolking te ‘pacificeren’. Indië had toen de Indische Marine en de Nederlandse Koninklijke Marine.
    Inheemse boeren in Indië mochten niet voor zichzelf poduceren, ze produceerden voor Nederland. Welvaart wordt niet eerlijk verdeeld. Salarissen in westerse landen zijn veel hoger dan in ontwikklingslanden.)

    Paul Mehlbaum

    • Jan A. Somers zegt:

      Het is toch normaal dat de VOC (en later het Indische bestuur) accijns hief over de opium? In Nederland zijn er accijns op alcohol (worden binnenkort voor de tweede keer verhoogd), op tabak (ga je ook dood van), benzine, naast de BTW die ook al weer is verhoogd. De overheid in Indië moest net zoals in Nederland geld uitgeven voor van alles en nog wat, dat komt uit de belastingen, accijns e.d.
      Over de Gouvernements Marine (door u foutief Indische Marine genoemd) heb ik een tijdje geleden hier een stukje geschreven. Dat pacificeren bestond vooral uit bestrijding van de zeeroof. Ik kan mij niet herinneren dat mijn vader zich bezig hield met pacificatie. Wel vlak voor de oorlog met het oppakken van Japanse vissers/spionnen. Maar die hadden snellere schepen dan de Gouvernements Marine.
      In Nederland produceren de boeren ook voor het buitenland (in Nederland het grootste exportproduct) o.a. bloembollen voor Amerika, kaas en tomaten/paprika’s voor Duitsland, melkpoeder voor China enz. Ook naar Indonesië. Alleen was in Indië toentertijd het probleem dat van de opbrengst van de producten de tani’s maar een klein deel ontvingen. Het meeste bleef bij de hoofden hangen, lees maar Max Havelaar.

      • Surya Atmadja zegt:

        Opium is echt verslavend.
        Zie de effect van opium bij de Chinezen in China, de Boxeroorlog.

        Prostitutie is ook legaal geworden , dus werd ook belasting gegeven .
        Waarom gaat Nederland zware opiaten niet legaliseren ,dan kan er meer verkocht worden dus kan men ook belasting heffen.

        Of het normaal is ?

      • Jan A. Somers zegt:

        Klopt dat opium verslavend is. In Soerabaja, net voorbij de Rode Brug begonnen de opiumkitten. Om dood te gaan konden ze naar het Darmoziekenhuis. Van die mensen was niet veel meer over. Maar vroeger was dat in de hele wereld niet verboden, en in het indirecte bestuur van de Chinese gemeenschap kon dit volgens mij ook niet worden verboden. Nu wel in de hele wereld, zodat Nederland niet zelf kan legaliseren. Zelfs voor een simpel medicijn als codeïne, dat valt onder de opiumwet, moet je op Schiphol een doktersbriefje hebben. Nicotine en alcohol, die ook verslavend zijn, zijn niet verboden. Dat vindt de Tweede Kamer leuk, brengt veel belastinggeld op.
        Prostitutie op zichzelf is niet verboden, dat is gewoon werk waar ook inkomstenbelasting over wordt geheven. Tenminste als het niet zwart werk is. Het grote probleem daarbij is de mensenhandel.

  11. Paul Mehlbaum zegt:

    http://mkks-wiltim-jember.blogspot.nl/2012_11_01_archive.html

    Silo Sanen plantage, District Jember, village Mulyorejo Silo
    village Mulyorejo, Kecamatan Silo; South of Jalan Jember-Banyuwangi
    🙂 also see Java Café

  12. Paul Mehlbaum zegt:

    http://www.dephut.go.id/index.php/guest_book/list_guest_book/6208

    Ik lees op sites over recente overstromingen in de omgeving van Jember. Hierbij werd veel schade aangericht, bergwegen werden onbegaanbaar. Koloniale tijd: De plantages van Silosanen waren bekend, koffie-, rubberteelt enz. De koloniale tijd is voorbij: De tuinen van Silosanen zijn bekend: koffie-, rubberteelt enz.
    Om plantages te beginnen werden bossen gekapt. Dit gebeurde/gebeurt niet alleen in Indië/Indonesië, dit gebeurde overal. Het ekologisch systeem wordt verstoord, de bodemstructuur wordt beschadigd. Planters, in de koloniale tijd, deden hun werk. Ingenieurs wisten dat het ekologisch systeem werd beschadigd. Indonesiërs zijn nu bezig met ekologische teeltmethoden.
    De bossen van Silosanen (Indonesisch: Baban Silosanen) zijn beschermd gebied. Bovenstaande link: de vertaling van google translate is niet duidelijk. Maar ik lees dat er illegale boskap gebeurt in Silosanen. Ik lees dat er een koloniale erfenis is. Ik vermoed: Indonesiërs kappen bossen om koffie, rubber enz. te telen. Ze hebben dat geleerd in de koloniale tijd. De bossen van Silosanen zijn nu beschermd gebied, maar er gebeurt (illegale?) boskap.
    Tjoeroeg (Engels: Curug), Silosanen: Natuurrubber was voor (auto)banden, ook voor oorlogsvoertuigen. IG Farben (Auschwitz) experimenteerde met syntetische rubber. Maar de fabrieken werden gebombardeerd door de geallieerden. De meeste rubber is nu syntetische rubber. Silosanen heeft nog steeds rubberplantages.

  13. Paul Mehlbaum zegt:

    My father, Simon Mehlbaum, worked at plantation Silosanen, afdeling Doerèn. Silosanen was/is in the village Mulyorejo, Silo District.
    In Silo District: Silo 01, Mulyorejo 01; Silo 02, Mulyorejo 02; Silo 03, Mulyorejo 03; Mulyorejo 04 etc.
    Jalan (English: Road) Jember – Banyuwangi: at Sempolan turn right, to the south. Silo 03 is about 5 km south of Sempolan. Mulyorejo 03 is southeast of Silo 03.

  14. Paul Mehlbaum zegt:

    But…Gardens Silosanen is in the bush…Mulyorejo 03 is only 1,5 km (crow flies) west from Jalan Jember-Banyuwangi…i think Gardens Silosanen is not in Mulyorejo 03. Mulyorejo 01 is in the bush, near The Meru Betiri National Park.

    http://www.library.ohiou.edu/indopubs/2000/08/11/0028.html

    In this article: The Meru Bitiri National Park; Exploration in subdistricts Tempurejo (five villages) and Silo (Mulyorejo 01 village). In Mulyorejo 01 are coffee gardens. i think Gardens Silosanen are in Mulyorejo 01. Tempurejo, Mulyorejo 01 are north east of the National Park.

  15. Paul Mehlbaum zegt:

    http://mizuc.blogspot.nl/2013/02/laporan-kopi-di-silo-sanen.html

    Mulyorejo 01, north west of The Meru Betiri National Park

  16. Roberto zegt:

    Wat leuk om te lezen! Mijn naam is Roberto Cicuto kleinkind van Wil Westhoff die in het verhaal genoemd wordt. Heb vandaag mijn moeder Million Westhoff het stuk laten lezen. Ondanks dat ze op haar 8e leeftijd Silosanen verlaten heeft is het verhaal nog bijzonder herkenbaar. Een aantal jaren geleden is ze met haar broer voor het eerst terug geweest. En dat was een emotioneel weerzien. De Weduwe van Wil Westhoff, Joke is inmiddels 91 jaar. Mooi stukje familiegeschiedenis.

  17. pietersanen zegt:

    Mooi om te lezen, graag zou ik in contact komen met de auteur van dit stuk. Mijn vader is op zijn derde jaar in 1934 meegenomen naar Nederland (volgens berichten door het kindermeisje) en is nooit meer teruggegaan naar Indonesië. Het verhaal zou zijn dat zijn ouders een plantage hadden. Inmiddels is mijn vader al 23 jaar geleden overleden en ben ik een aantal keren in Indonesië geweest om te kijken of ik iets over zijn verleden kon vinden. Tot op heden zonder resultaat. NA het lezen van deze berichten ben ik benieuwd geworden of er wellicht een link is. Voordat mijn vader een Nederlands paspoort kreeg was zijn volledige achternaam Radenmas Bin Sanen. Hoor graag of iemand mij iets meer kan vertellen over Silo Sanen. Vriendelijke groet, Pieter Sanen

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s