Anti-Japans tegen wil en dank

Het tragische lot van een Hongaarse familie op Sangihe

Sangihe (Sangir)

In december 1932 meldde het Zendingsbureau in Oegstgeest dat een langgekoesterde wens in vervulling was gegaan. Het was mogelijk geweest een Nederlands Hervormde arts te zenden naar het plaatsje Tahoena (Taroena) op het eiland Sangihe ten noorden van Celebes. Met de aanstelling van de Hongaarse dokter Cseszkó zou het zendingswerk dat hier verricht werd veel vollediger kunnen worden. Naast de geestelijke verzorging door de predikanten, zou nu immers ook sprake kunnen zijn van de verzorging van zieken in de Christelijke geest, als uiting van Christelijke barmhartigheid. Het verantwoordelijke Sangir- en Talaudcomité hoopte dat het werk van Cseszkó jarenlang gezegend mocht zijn, en strekken tot uitbreiding van Gods Koninkrijk.  

De Cseszkos met het ziekenhuis-personeel

De familie Cseszkó, op dat moment bestaande uit dr. Guyla Cseszkó (1902), zijn vrouw Emma Rosza Hadady von Oerhalma (1907) en hun éénjarige dochtertje Emma, vestigde zich hierop in Tahoena. Dr. Cseszkó ging meteen aan de slag in het lokale ziekenhuisje, bijgestaan door zendeling-diacones zuster Huvers en enkele lokale verplegers. De volgende jaren kreeg het gezin nog uitbreiding met drie andere kinderen: Eva, Guyla en Jozsef.

Onbeschermd

Na het uitbreken van de oorlog, in december 1941, bracht een marinevaartuig nog één keer de post, maar nam op de terugweg naar Menado de politie-ambtenaren met zich mee. Een kleine Europese gemeenschap van enkele tientallen gezinnen bleef zo onbeschermd achter. Lang hoefden deze niet te wachten op de eerste tekenen van de oorlog. Bijna dagelijks waren vijandelijke vliegtuigen te zien. Op zaterdag 10 januari 1942 verschenen enkele Japanse oorlogsschepen voor Tahoena en werd – waarschijnlijk omdat hier de aanwezigheid van een radiostation werd verondersteld – de Hollands-Indische school gebombardeerd. Gelukkig vielen er geen slachtoffers, en voeren de schepen weer verder in de richting van Celebes.

Taroena

Omdat de terugkeer van de Japanners ieder moment kon worden verwacht, gebood controleur Kramps de copraloodsen in Tahoena in brand te steken. Een stinkende walm hing nog dagen boven de daken van het anders zo vreedzame plaatsje. Onzeker over hun lot zochten enkele Europese gezinnen hun toevlucht in het binnenland. Zo ontmoette de predikant D. Brilman, zelf woonachtig in het aan de andere kant van het eiland gelegen Enemawira, mevrouw Cseskó met haar kinderen in een leegstaande woning in het bos op de heuvelrug, de goenoeng.

Niet als vijand beschouwd

Het zou toch nog meer dan twee maanden duren voor de Japanners arriveerden. Op 10 maart 1942 werd via een particuliere radio bekend dat het KNIL had gecapituleerd. De volgende weken presenteerden de islamitische eilandbewoners zich als ´tussenbestuur´. Een zekere Takaendengang zette de controleur gevangen, liet de Japanse vlag hijsen en eiste van de Nederlanders de boeken in opdracht van het ´Comité Nationaal Indonesia´. Op 3 april kreeg Brilman de opdracht zich met zijn gezin naar Tahoena te begeven. Vanuit Menado was de opdracht gekomen dat de  Nederlanders zich naar die stad moesten begeven. Na een lange voettocht vonden de Brilmans die nacht onderdak bij de familie Cseszkó.
Op 5 maart, Paasmorgen, stapten ongeveer 25 personen op het strand in de dienstreisprauw die hen naar Celebes zou brengen. Dokter Cseszkó, aan wie verteld was dat hij met zijn gezin mocht achterblijven omdat hij als Hongaar niet als vijand werd beschouwd, nam er afscheid van de groep. Hij wilde graag meegaan, maar mocht niet. Volgens Brilman toonde de dokter zich zeer geëmotioneerd.
Na een reis van drie dagen arriveerden de Nederlanders in Menado. Daar werden zij meteen geïnterneerd, de vrouwen en kinderen in Tomohon, en de mannen in de Telingkazerne. Het contact met de Cseszkós was voorgoed verbroken.

Barmhartigheid

Sangihe: Taroena, Enemawira

Pas drie jaar later zou de buitenwereld opnieuw iets van ze horen. Uitgeweken eilandbewoners vertelden de Australiërs dat de bevolking van Sangihe grotendeels in het bos was gaan wonen uit angst voor vliegtuigaanvallen. Honderden stierven er door malaria en andere ziekten. Dr. Cseszkó had geprobeerd het ziekenhuis in Tahoena open te houden om zoveel mogelijk steun te verlenen ´in de Christelijke geest, als uiting van Christelijke barmhartigheid´. De lokale Japanse Kenpeitai-officieren maakten echter vele slachtoffers onder het protestante pro-Nederlandse deel van de bevolking en doodden meerdere radja´s.
Op 29 maart 1944, twee jaar na het vertrek van de Nederlanders, werd Cseszkó opgepakt door de Menseibu politie. Volgens sommigen zou er op het terrein van het ziekenhuis een Nederlandse vlag zijn gevonden. Volgens anderen zou hij in ´in contact hebben gestaan met de Geallieerden´, en volgens weer een ander verhaal zou hij opzettelijk dronken zijn gevoerd en in deze toestand op tafel zijn geklommen en ´Leve de Koningin´ hebben geroepen. Hoe het ook zij, Cseszkó werd afgevoerd en op Celebes tot vijf jaar gevangenisstraf veroordeeld. In januari 1945 werd een getuige verteld dat de dokter nog gezien zou zijn toen hij in Aermadidi op Celebes uit een auto werd gesleurd, drijfnat van de regen, maar nog wel het recht werd gegund zijn kleding te wisselen. Een maand later werd hij in de gevangenis van Tondano bij een Geallieerd bombardement door een bomscherf getroffen; na tien dagen bezweek hij aan zijn verwondingen.

Een radio die er niet was

Na de arrestatie van haar man werkte mevrouw Cseszkó nog door in het ziekenhuis. Enkele personeelsleden konden het echter niet verkroppen orders te ontvangen van een blanke vrouw, en verspreidden daarom het gerucht dat zij een radio zou bezitten. Op 8 augustus 1944 werd ze gearresteerd door de plaatselijke Kenpeitai. De volgende maanden werd ze zwaar gefolterd. De waterkuur werd op haar toegepast, ze werd geslagen en haar huid werd in brand gestoken. Op de verjaardag van haar dochtertje Emma mocht ze deze even zien. Het 13-jarige meisje werd hierop echter óók onder handen genomen. Natuurlijk zonder succes, want er wás helemaal geen radio.

Zonder enige vorm van proces werd mevrouw Cseszkó, samen met radja E. Bastiaan en ambtenaar Anthonie, op 9 november 1944 bij Kaap Tahoena onthoofd. Haar lichaam zou in een kuil zijn geworpen. Volgens informatie van de na de oorlog naar Sangihe teruggekeerde zendeling Brilman werd het lichaam later door de Australiërs opgegraven om lijkschouwing te verrichten.    

Bevrijding van de kinderen

Straits Times, 21 August 1947

De kinderen van het op zo dramatische wijze omgekomen echtpaar werden door de verpleegster Likoe Loengkang van het ziekenhuis meegenomen naar het niet permanent door Japanners bezette eilandje Tahoelandang, tussen Sangihe en het vasteland van Celebes. De Geallieerden, door getuigen op de hoogte gesteld van hun verblijf, gingen in maart 1945 naar hen op zoek. In een 1947 werd door Richard Hardwick in de krant Straits Times uitvoerig verslag gedaan van hun redding:

´I at once inquired of the villagers if they knew of any white children on the island and they replied the four with their nurse were at a village called Mananga 10 kilometers distant, so we sent a responsible native to bring them in. (…) The next day the children and their nurse arrived. She had dressed them in the pitiful remnants of frocks and had dressed the hair of the two girls. All were clean but all were suffering from tropical diseases and from malnutrition, and they were covered with ulcers. Emma was the worst sufferer, being listless and very afraid. In addition she had acute dysentery and constantly fainted when she stood up.´

Om een treffen met de Japanners te voorkomen vertrokken de Geallieerden nu meteen naar het al bevrijde Halmahera, met aan boord van één van beide Catalina-vliegtuigen de kinderen Cseszkó. In Morotai konden de kinderen weer een beetje bijkomen van de door hen geleden ontberingen. Korte tijd later werden ze overgevlogen naar Australië. Eerst dáár hoorden ze dat ze niet alleen hun moeder, maar ook hun vader hadden verloren.

x

Bronnen:
Verklaring D. Brilman, dd 31 december 1945. HUA, ArvdZ 1102-1, 4089.
Het Vaderland, 8 maart 1932.
The Straits times, 21 August 1947.
The Straits Times, 22 May 1955.

Dit bericht werd geplaatst in 2. Japanse Bezetting, 1942-1945 en getagged met , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

3 reacties op Anti-Japans tegen wil en dank

  1. Jan A. Somers zegt:

    Dit soort verhalen mis ik in de Nederlandse pers. Zou iets zijn voor 4 mei, nog beter voor 15 augustus!

  2. DP Tick gRMK zegt:

    Dit zijn nu helden,die hun leven echt lieten voor anderen.God zal zich over hen ontfermen.

  3. J.E. Cseszko zegt:

    Dit is het verhaal van mijn ouders. Op de foto van de Cseszkó’s en het ziekenhuis-personeel staat staat een klein kind. Het kind was geen zoontje, maar mijn oudste zuster Emma.
    De Kenpeitai-officieren die de folteringen deden waren jonge mannen van slechts 22 of 23 jaar oud.
    Meneer Immerseel, wij danken u voor het plaatsen van dit bericht.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s