De dood van een eenzaam mannetje

Javaanse neushoorn bedreigd door stropers en wetenschappers

Al in 1909 werd het doden van neushoorns op Java verboden. Volgens het Staatsblad van Nederlandsch-Indië werd de maximum straf voor een dergelijke overtreding in dat jaar gesteld op 8 dagen gevangenis of een boete van f 100,-. Op dat moment was al bekend dat de Javaanse neushoorn (Rhinoceros sondaicus) met uitsterven werd bedreigd. Van het dier waren op dat moment misschien nog slechts enkele honderden in leven, waarvan de meeste op het schiereiland Oedjoeng Koelon in het uiterste westen van het eiland Java.

Javaansche rhinoceros, 1827

De volgende decennia vielen nog echter vele neushoorns, of ´badaks´ zoals ze in West-Java worden genoemd, in handen van stropers. Vooral onder de Chinese bevolkingsgroep waren de dieren geliefd. Voor hun huid en hoorn – gebruikt in de Chinese geneeskunde – werden maar liefst bedragen tussen de f 500 en f 1000 neergelegd. Ook het benoemen van Oedjoeng Koelon tot natuurmonument, in 1921, maakte aan de jacht geen einde. In een moeilijk begaanbaar tropisch regenwoud had de veldpolitie te weinig middelen om goed te controleren, en bleven de boosdoeners meestal onbestraft. En áls er al een in de kraag werd gevat, dan werden er soms ook nog fouten gemaakt.  

De stropers

Zo kwam eind 1929 een merkwaardige tegenstrijdigheid aan het licht toen een Chinese jager in de buurt van Oedjoeng Koelon een badak had gedood. De plaatselijke politie gaf de man een boete voor het overtreden van de algemene jachtordonnantie van Java en Madoera, waarin onder artikel 2 vermeld stond dat het gedurende het gehele jaar verboden was ´het Javaanse neushoorndier´ te vangen, doden of bezitten. De jager wees echter op zijn kort tevoren gekochte jachtakte waarin letterlijk stond dat deze akte hem recht gaf te jagen op ´alle diersoorten´. De man ging hierop vrijuit. 

In juni 1932 constateerde de Sumatra Post dat door de strooppartijen ´het getal dier reeds zeldzame beesten´ met de dag afnam.

´Het is door de regering ten strengste verboden jacht te maken op de badaks, om uitroeïng te voorkomen. Tot dusver werd dan ook nooit een vergunning verleend voor jacht op deze dieren.´

Enkele maanden later berichtte de krant over twee Chinezen, Chiam Giok Liong en Ong Sing Hoat, die waren gesnapt bij strooppraktijken. De landrechter veroordeelde hen tot de maximumstraf van drie maanden hechtenis.

´Daarmede waren de heren echter nog niet klaar, want het bleek dat geen van beiden een vergunning had voor het houden van een vuurwapen. Voor dit delict stonden zij voor den landraad van Pandeglang terecht, die hen tot duizend gulden boete veroordeelde. De landraad overwoog dat de grote handelswaarde van de buit in de straf verdisconteerd diende te worden. Omdat tegen de vonnissen van de landrechter geen hoger beroep mogelijk is, dienden beide stropers een gratieverzoek in, waarop zij echter nul ten antwoord kregen. Van het vonnis van de landraad gingen de heren in hoger beroep en zo diende deze zaak voor de Raad van Justitie te Batavia. Beide Chinezen ontkenden ook maar ooit een badak te hebben geschoten.´

De Sumatra Post berichtte niet meer over de uitslag van deze zaak.

De wetenschappers

Oedjoeng Koelon

Begin 1934 bleek dat het leefgebied van de badak geheel was teruggedrongen tot Oedjoeng Koelon. Er was nog slechts één mannetje gesignaleerd in de buurt van Karangnoenggal, regentschap Tasikmalaja. Onder de titel ´Een solitair neergelegd ten behoeve van het Zoölogisch Museum´berichtte de Sumatra Post op 16 februari 1934:

´Reeds lang had de bevolking in de streek om Sindangkerta, een der verafgelegen desa’s ten Zuiden van Tasikmalaja, de aanwezigheid van een grote rhinoceros gesignaleerd. Volgens betrouwbare inlichtingen zou het een „solitair”, een uit de kudde gestoten mannelijk exemplaar zijn. Nu is de jacht op rhinocerossen verboden, behalve met uitdrukkelijke toestemming van het Bestuur, hetgeen echter de bevolking van zo´n afgelegen desa er niet van weerhouden zou om deze lastige bruut heimelijk neer te schieten. Ook schijnt zo´n rhinoceros-solitair voor instandhouding van de soort geen waarde meer te hebben, redenen waarom het niet zo veel moeite kostte om toestemming te krijgen voor het doden van dit dier. Deze werd in dit geval te gemakkelijker verkregen omdat het Zoölogisch Museum te Buitenzorg het bezit van een mannelijk exemplaar – opgezet dan natuurlijk – op hoge prijs stelde. Aan den taxidermist van het Museum, den heer Franck, werd opgedragen om de rhinoceros, dood of levend, in dit geval liever dood dan levend, voor het Museum te bemachtigen. Deze opdracht was nét iets voor de heer Franck, die als een uitstekend jager bekend staat.´

Over de uitleg van deze jacht zijn misschien nog vragen gesteld, want enkele maanden later volgde nog een nadere beschrijving door de betrokkenen zélf: de houtvester F.J. Appelman en de taxidermist P.F. Franck, in Het Nieuws van den Dag op 28 april, en in een iets uitgebreidere versie in het tijdschrift Tropische Natuur (jaargang 23, april 1934: pp. 73-79). Appelman benadrukte dat in dit geval sprake was geweest van een wetenschappelijk doel:

P.F. Franck met zijn buit

´In de bijkans ondoordringbare bossen aan de Zuidkust van het district Karangnoenggal leefden tot 1918 nog twee badaks; in dat jaar echter werd een dezer exemplaren op illegitieme wijze neergelegd. Sedert mijn komst in deze streken (Maart 1929) heb ik toen das Leben und Herumtreiben van het overgebleven exemplaar nauwkeurig nagegaan en doen nagaan, waarbij mij bleek, dat het volkomen uitgesloten moest worden geacht, dat het dier ooit nog met soortgenoten in aanraking zou kunnen komen. Voor het voortbestaan der soort was dit exemplaar dus absoluut waardeloos, terwijl grote kans bestond dat het te avond of te morgen door stropershand zou vallen dan wel zijn natuurlijken dood zou sterven; in beide gevallen zou het echter voor de wetenschap verloren zijn gegaan.
Toen ik derhalve verleden jaar de Directeur van het Zoölogisch Museum met een en ander in kennis stelde, was deze direct bereid om maatregelen te treffen ten einde dit kostbare object voor het Museum in handen te krijgen, weshalve een besluit werd geslagen, waarbij aan den heer. P. F. Franck, taxidermist van het Museum, machtiging werd verleend om met twee andere heren te trachten de badak buit te maken.´

Geen details werden verstrekt over de procedurele kant van de zaak. Wie had de machtiging verleend? Op grond van welke onderliggende gegevens? Was een papiertje van de Directeur van het Zoölogisch Museum voldoende? Of is deze thee gaan drinken bij de gouverneur-generaal? Helaas, we weten het niet.

De rest van het artikel van Appelman leest als een jongensboek. Het verhaalt van stoutmoedige jagers die allerlei gevaren trotseerden en tenslotte – eindelijk! – het dier met een afstandsschot wisten te raken. Het beest verdween echter weer uit het zicht en de jagers keerden die dag onverrichterzake terug naar huis.

Het oude en eenzame mannetje

´Zes en dertig uur later ratelde echter de telefoon. Hij is gevonden; dicht bij zijn modderpoel, in zijn schalen ineengezakt! Een longenschot heeft een einde gemaakt aan het leven van deze eenzame kolos. Over enige tijd zal men dit prachtexemplaar, een oeroud mannetje, in het Museum te Buitenzorg kunnen bewonderen.´

De argumenten

Uit de tekst van het artikel in de Sumatra Post in februari van 1934 blijkt dat de journalist al navraag gedaan had bij de jagers naar de reden van de jacht. Twee maanden later werd het gebeuren nóg een keer uitgelegd door Appelman en Franck; de argumentatie bleef in essentie gelijk:
Het dier mocht worden gedood omdat hij niet meer kon paren (1), omdat iemand anders hem zou kunnen doden of omdat hij misschien wel een natuurlijke dood zou sterven (2), en omdat hij anders verloren zou gaan voor de wetenschap (3).
Er bestond op dat moment al 25 jaar een verbodsbepaling voor de jacht op dit dier, met het uitdrukkelijke doel de weinige dieren die er nog waren, te sparen.
Hoe legitiem waren dan de argumenten die nu werden gebruikt om dit dier te doden?

We mogen aannemen dat het jachtverbod voor álle Javaanse neushoorns gold, en geen uitzonderingsbepalingen kende voor mannetjes die zich niet meer konden voortplanten.
Het argument dat als het dier nu niet werd gedood door een wetenschapper dat hij toch zeker door iemand anders zou worden gedood, lijkt evenmin steekhoudend. Volgens Appelman waren er in 1918 in dit gebied nog twee neushoorns, waaronder het nu gedode dier. Dit betekent dat deze rhino het al zestien jaar had uitgehouden zonder te worden gedood door stropers.

Zoölogisch Museum, Buitenzorg

Resteert het argument ´de wetenschap´. Deze wetenschap bestond dááruit dat het gedode dier ter plekke van zijn vlees werd ontdaan en dat het skelet, na meting van de botten, naar Buitenzorg werd gereden om daar te worden opgezet en in een vitrine van het museum te worden geplaatst naast een daar al aanwezige vrouwtjesneushoorn. De man die verantwoordelijk was voor het dodelijke schot, de ´uitstekende jager´ P.F. Franck, wijdde er nog een klein artikeltje aan in Tropische Natuur van maart 1934. Hierin vergeleek hij de maten van de botten van dit dier met die van twee andere incomplete skeletten en kwam tot de conclusie dat deze maten onderling nogal kunnen verschillen.

Zo alles overziend heeft deze geschiedenis veel weg van die van een overijverige wetenschapper die méér oog had voor zijn eigen vitrines dan voor het welzijn van de dieren die hij bestudeerde. Maar misschien is dit oordeel gekleurd, en moeten we meer oog hebben voor de tijdgeest. Uit niets blijkt immers dat destijds enige ophef is ontstaan over de dood van dit exemplaar.
Appelman en Franck hadden natuurlijk dáárin gelijk dat het voortbestaan van deze badak op lange termijn niet zou bijdragen aan de omvang van de populatie. Op dit moment bestaat de soort gelukkig nog steeds, maar hoe lang nog? Er leven nog slechts vijf exemplaren in Vietnam, en ongeveer 50 in Udjun Kulon. Het dier wordt hiermee beschouwd als het meest bedreigde grote zoogdier ter wereld.

x

x

 

Bronnen:
Appelman, F.J. & P.F. Franck (1934). Rhinoceros sondaicos in West-Java. Tropische Natuur 23: 73-79.
Strien, N.J. van & K. Rookmaker (2010). The impact of the Krakatoa eruption in 1883 on the population of Rhinoceros sondaicus in Ujung Kulon, with details of rhino observations from 1857 to 1949. Journal of Threatened Taxa, January 2010: 2 (1): 633-638.
Het Nieuws van den Dag voor Nederlands-Indië.
De Sumatra Post.

Dit bericht werd geplaatst in 1. Het vooroorlogse Nederlands-Indië en getagged met , , , , , , , , , , , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

3 reacties op De dood van een eenzaam mannetje

  1. buitenzorg zegt:

    Een update: Vandaag 25 oktober 2011, werd bekend gemaakt dat hoogstwaarschijnlijk het allerlaatste exemplaar van de Javaanse neushoorn in Vietnam is gedood. Dit maakt dat alleen nog in Ujung Kulon enkele tientallen exemplaren in leven zijn. Hoe lang nog?

  2. Eppeson Marawasin zegt:

    Kan het zijn dat je bij deze vorm van slecht nieuws na je eerste verdriet een machteloze woede voelt opkomen. En als dat gevoel niet mag blijven, wie moet je dan hemelsnaam vergeven.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s