´Allerminst een feest´

Door Frits J. Suyderhoud (1912 – 2002)

Als geen ander was Frits Suyderhoud op de hoogte van het reilen en zeilen van de Indo-Europese bevolking tijdens de bezettingsjaren in Bandoeng. Als hoofd van het plaatselijk Indo-Comité droeg hij verantwoordelijkheid voor de voedselverdeling, huisvesting en werkverschaffing. Kort voor zijn overlijden in 2002 schreef hij onderstaand artikel over het leven buiten de kampen voor het blad van de VEDO, Vereniging van oud-leerlingen van het het Christelijk Lyceum in Bandoeng. De inhoud is zó informatief, dat de Java Post aan de vereniging toestemming vroeg voor een nieuwe publicatie.

Frits Suyderhoud

“Op 8 maart 1942 werd Nederlands-Indië afgesloten van de rest van de wereld. Elk contact daarmee was sindsdien verbroken. Enkele weken later moesten alle radiotoestellen worden ingeleverd. Nadat de korte-golfverbinding voor het luisteren naar buitenlandse zenders was doorgeknipt kon men het verzegelde toestel terugkrijgen.
Al heel snel moest iedere niet-Indonesiër een Pendaftaran kopen waarop onder meer vermeld werd wat iemands bangsa (afkomst), was. Voor de Nederlandse onderdanen/Nederlanders was dit Blanda-totok of Blanda-Indo (eventueel Blanda-Peranakan). De totoks die geen werk meer hadden verdwenen al spoedig in de kampen. Eerst de mannen, later de vrouwen. De krijgsgevangenkampen werden al na enkele weken ´gesloten´, en dus beroofd van contact met de buitenwereld. In Bandoeng was één enkel totok-gezinskamp, voor ´werkers´. De mannen verlieten het kamp Oosteinde ’s ochtends om langs een voorgeschreven weg naar hun werk te gaan en keerden daar ’s middags weer terug.
De Indo’s werden nog korte tijd ongemoeid gelaten doch werden al spoedig onderworpen aan herregistratie. In de Preanger kende men de Indostempels 1 tot en met 8:  

Indo 1 = vader totok, moeder Indo;
Indo 2 = vader Indo, moeder totok;
Indo 3 = vader Indo, moeder Indo;
Indo 4 = vader totok, moeder Indonesische;
Indo 5 = vader totok, moeder idem, kind in Indië geboren;
Indo 6 = totok vrouw met Indo gehuwd;
Indo 7 = vader Indo, moeder Chinese, etc.;
Indo 8 = vader Indo, moeder Indonesische.

De groepen 1, 2, 5 en 6 gingen al snel het kamp in, groep 6 niet als de man nog werk had. Ook moesten vele werkloze mannen uit de andere groepen het kamp in.
De Indo’s buiten het kamp moesten uiteraard zelf zien aan geld te komen voor huishuur, voedsel etc. Alleen de werkende mannen brachten vaste inkomsten in. Voor vele anderen werd het snel moeilijk. Men probeerde wat te verdienen met dagang (handel) of het bereiden van etenswaren en dergelijke. De verkoop van eigen bezittingen was een inkomstenbron die voor de meesten snel opdroogde, omdat er nooit veel was geweest.

Gaarkeukens

Kebon Kawoeng: locatie gaarkeuken echtpaar Van der Capellen

Hulpverlening aan je medemens was strafbaar. Dit heeft bijvoorbeeld Ir. Poldervaart gemerkt toen hij op zijn erf in mei 1942 een gaarkeuken opende. De Protestantse kerk heeft op ons eigen erf een gaarkeuken geplaatst die werd gerund door Ambonezen. Hier werd eten alleen tegen betaling verstrekt. Vrouwen van mannen die in de kampen zaten en echt niets meer hadden kochten het eten op krediet; de schuld werd dan stilletjes door de kerk betaald. Na de moeilijkheden van Ir. Poldervaart zorgden enkele personen (onder anderen Dr. K. Postumus en de commandant van het Leger des Heils Beekhuis) dat er een gemeentelijke gaarkeuken kwam voor Europeanen, onder leiding van het echtpaar J.H. van der Capellen. Er kwam eveneens een gemeentelijke keuken voor Chinezen en Indonesiërs. Voordat men één portie per dag kon krijgen moesten controleurs de desbetreffende aanvraag goedkeuren, waarvoor zij de aanvraagster of aanvrager thuis bezochten. De keuken voor Europeanen stond in Kebon Kawoeng, achter het station. Daar was gelegenheid het eten te nuttigen, maar er werden ook porties per grobak, getrokken door enkele Indische jongens, naar verscheidene distributiecentra in de stad Bandoeng gebracht. Zelf was ik één van de controleurs en bezat in die hoedanigheid een pas als onbezoldigd gemeente-ambtenaar. Deze hield mij – in combinatie met mijn Indo 3-stempel – buiten het kamp.

Oprichting van de BOGI

Als Blanda-Indo mocht men niet buiten Bandoeng komen zonder izin (bewijs) van de politie. Daarop stond onder meer vermeld waarheen en hoelang de reis mocht zijn. Men leefde dus eigenlijk in één groot kamp! Eind 1943 werden door een Nederlands sprekende Japanner, zekere Hamaguchi, in diverse plaatsen op Java zogenaamde lndo-comités opgericht. Zo kwam in Bandoeng per 1 januari 1944 tot stand de Badan Oeroesan Golongan Indo (BOGI), het comité ter behartiging van de belangen der lndo-europeanen in de Preanger (ongeveer 19000 zielen onder wie 13000 vrouwen en 6000 mannen). Dit comité bestond uit vijf personen (vier mannen en één vrouw), van wie ondergetekende de voorzitter was. Gelukkig waren in ieder geval de vier mannen 100% anti-´As´ en pro-Geallieerd.[i] Wij kregen opdracht de Preanger in wijken te verdelen en voor elke wijk een wijkhoofd (Indo-hantjo) aan te stellen om de specifieke belangen van de Indo-europeanen te behartigen. Boven een aantal wijkhoofden (hantjo’s) werden in de stad Bandoeng en Tjimahi districtshoofden (Rengohantjo’s) aangesteld. Zo hadden wij in Bandoeng 17 rengo-hantjo’s, in Tjimahi één en in het gebied ten Noorden van Bandoeng, naar Lembang toe, ook één. Het aantal hantjo’s lag rond de 230.

Zoveel mogelijk stelden wij lieden aan die te vertrouwen waren. De Japanners probeerden wel van de Indo’s echte Aziaten te maken, waarbij zij gebruik maakten van de adviezen van P.F. Dahler en P.H. van den Eeckhout, maar de BOGI probeerde daar zoveel mogelijk tegenin te gaan. We geloven daarbij niet onsuccesvol te zijn geweest.

Het BOGI-werk lag op sociaal-economisch terrein. Hoofdzaak was werkverschaffing en steunverlening ten behoeve van de Indo-Europese gemeenschap. Daarvoor kwamen onder meer tot stand een naaicentrale, breicentrale, schoenenfabriekje en rijwielherstelplaatsjes.
De hierboven genoemde gaarkeuken werd door de gemeente per 1 april 1945 gesloten en overgenomen door de BOGI zodat het verstrekken van voedsel door kon gaan. Voor de mannen in het BOGI-comité kan ik verklaren dat wij steeds het voornemen hebben gehad na een Japanse capitulatie meteen de handen uit de mouwen te steken ten behoeve van de Geallieerde zaak. Het werk van de centrales en de gaarkeuken is dan ook na 15 augustus 1945 voortgezet als onderdeel van de RAPWI-activiteiten. De hantjo’s zijn toen actief geweest als verdelers van relief-goederen.

Het dagelijks leven

Ik wil nu terugkomen op de dagelijkse gang van zaken in de bezettingsjaren. Na de val van Nederlands-Indië moest spoedig alle onderwijs voor Europese kinderen worden gestaakt. Na enige tijd mochten de scholen voor Indonesische kinderen worden heropend, maar daar werd het onderwijs op Japanse leest geschoeid. Aan onze kinderen werd wel clandestien les gegeven. Daarvoor werden ze verdeeld in groepjes van tien tot acht en verdeeld over diverse huizen, iedere keer ergens anders. Later, in 1944 werd, nadat de BOGI ter zake bemiddeld had, toestemming gegeven kleuterschooltjes te openen bij de leidsters thuis, voor zo’n 10 à 12 kinderen tussen 9 en 12 uur. De opgeschoten Indojongens veroorzaakten vaak problemen: geen school, vader niet thuis, geen geld, verveling, dat alles kweekte een ideaal klimaat voor vechtpartijen, onderling of ook wel tegen Indonesische jongelui. Ook onenigheden om meisjes leidden niet zelden tot knokpartijen. Soms gingen de golven zo hoog dat het tot ware opstootjes kwam.

Het gebruik van Cibazol

Ziek zijn bracht grote problemen met zich mee. Medicijnen waren heel schaars en artsen waren er ook niet genoeg. De Europese gediplomeerde verpleegkundigen bevonden zich voor het grootste deel in de kampen. Slechts enkelen waren nog ´buiten´. In de ziekenhuizen als Borromeus en Immanuel waren het vooral de ziekenverzorgsters die de hitte van de dag droegen. De meest gezochte obat was Cibazol, een sulfa-preparaat. Daarin bestond dan ook een echte zwarte handel! Gelukkig konden wij – zeer mondjesmaat – deze medicijn krijgen via de Zwitserse consulaire vertegenwoordiger in Bandoeng die het via Batavia ter beschikking kreeg.

Voedsel was ook een probleem. Artikelen als rijst, suiker en zout werden gedistribueerd via de kumitjo’s (wijkhoofden, door het Japans-Indonesisch bestuur benoemd; vaak waren deze ook hantjo’s bij de BOGI). Vlees was niet te krijgen, melk alleen op doktersrecept. Groente kocht men op de vrije markt (pasar) of van langslopende verkopers. Behalve deze verkopers had men ook opkopers (de toekang botol) die met hun draagmanden spulletjes probeerden te bemachtigen van de Indo’s die van de opbrengst dan weer een paar dagen konden leven. Voor deze lieden moest men bijzonder oppassen: velen van hen waren tevens spionnen van de Japanse politie! Betaalmiddelen waren papiergeld van de Japanse bezetter en Nederlands-Indische munt- en bankbiljetten. Laatstgenoemde werden evenwel spaarzaam uitgegeven omdat men dit geld wilde bewaren voor ´later´.

Kerkdiensten werden gehouden maar, in opdracht van de Japanse autoriteiten, uitsluitend in de Indonesische taal. De Indonesische predikanten deden veel goed werk. Voor verjaardagsfeesten en dergelijke moest men een izin hebben van de politie, met een aantekening betreffende het te verwachten aantal gasten.

Steunlijsten

Japans geld

Binnenshuis mocht men Nederlands spreken. Daarbuiten mochten officieel alleen het Japans en het Indonesisch worden gebruikt. Ook voor correspondentie, per briefkaart, mochten alleen de laatstgenoemde twee talen worden gebruikt. Het inheems Binnenlands Bestuur bleef gewoon bestaan, zij het onder strikt Japans toezicht. De Indonesiërs konden met hun moeilijkheden dus nog altijd daar terecht. Voor de Indische Nederlanders lag zulks veel moeilijker. Dit was één van de redenen waarom de Japanse overheid in diverse plaatsen op Java Indo-comités liet oprichten. Toen de armoede groter werd kreeg de BOGI toestemming om, gebruik makende van de door de politie gestempelde lijsten, geld te vragen. Dit werk was in handen van het vrouwelijke lid van het Bandoengse comité aangezien de dame in kwestie bij uitstek het vertrouwen had van de Japanse overheid. Om dezelfde reden werden de wekelijkse vergaderingen van het comité in haar huis gehouden. Als zij even weg was, bij voorbeeld om thee te halen, konden de vier mannelijke comitéleden vrijuit met elkaar spreken! In totaal werd gedurende de 1½ jaar dat de BOGI zijn werk kon uitoefenen een bedrag van fl. 22.000.- ingezameld, fl.14.000.- werden uitgegeven voor directe steun aan onze mensen bijvoorbeeld voor huishuur, waterleiding, electriciteit en kleding. De rest ging naar de werkcentrales, poliklinieken, armentehuizen en na 1 april 1945 ook naar de gaarkeuken.

Landbouwkolonies

De Japanse overheid bleef, terecht, de Indische gemeenschap wantrouwen. Zo werden er in januari 1945 vele Indomannen opgepakt als zijnde kepala-batoe’s, stijfkoppen. De BOGI heeft een tiental van hen kunnen bevrijden. Voor de ´kenpei-tahanan´, Kenpeitai-arrestanten, kon men uiteraard niets doen. Diezelfde maand moesten er op last van de overheid twee landbouwkolonies voor werkloze mannen komen boven Bandoeng: Goenoeng Haloe met ongeveer 325 en Pasir Benteng met ongeveer 150 zielen. Hiervoor meldden zich mannen, veel jongens van 15 jaar en ouder alsook vrouwen en kinderen. Voor de medische verzorging kon een vrouwelijke arts uit de Bantjeuj-gevangenis worden gehaald. Men kreeg in deze oorden gratis rijst en huisvesting, en wie werkte ontving een bescheiden loon. Ook mocht men – met een pasje – voor enkele dagen naar Bandoeng komen om bijvoorbeeld naar de tandarts te gaan of een ernstig ziek familielid te bezoeken. In de kolonies was men in ieder geval gevrijwaard van razzia’s.

De hoofdmoot vertrok in januari 1945 naar deze gebieden, daarna volgden nog druppelsgewijs mensen die uit de gevangenis of uit politiecellen waren ontslagen.
De ´blijvers´ in Bandoeng voelden de adem van de politie in hun nek tot medio augustus 1945: de Japanse capitulatie! Ook de Japanse propaganda bleef doordreunen en alleen een heel kleine groep personen was in staat ’s avonds een kwartier te luisteren naar het korte en bondige nieuwsbulletin vanRadio San Francisco, een kostbaar maar heel gevaarlijk tegengif!
Het zal nu wel duidelijk zijn dat het leven buiten de kampen allerminst een feest was.”

xx

[i] De samenstelling van het Comité: F.J. Suyderhoud (voorzitter), J.H. Harten, L.A.A. Lang, G.A. Guykens en mevrouw J. Douwes Dekker. Deze laatste was dus volgens Suyderhoud het enige niet pro-Geallieerde lid.

Dit bericht werd geplaatst in 2. Japanse Bezetting, 1942-1945 en getagged met , , , , , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

18 reacties op ´Allerminst een feest´

  1. Jan A. Somers zegt:

    Op Oost-Java (in ieder geval Soerabaja) was de ras-indeling op de pendaftaran eenvoudiger. Drie groepen: belanda totok, belanda kira kira betoel (75% totok) en belanda indo. Voor de betrokken ambtenaren nog moeilijk genoeg! Mijn broer en zus werden kira kira betoel, verdwenen dus in het kamp. Zelf werd ik indo, bleef daardoor buiten het kamp, maar mijn verblijf bij de Kenpeitai was ook niet leuk. Maar in Nederland zijn er soortgelijke problemen, gezien de discussie over al dan niet Westerse allochtonen. Gelukkig is hier geen gevangenisdreiging aan verbonden.

  2. H J Anthonijsz, Eindhoven zegt:

    Mijn vader had een Indo-vader en Indonesische moeder, woonde in Bandoeng, ingedeeld in groep 8. Toch kreeg hij een oproep om zich bij het klooster Maria Sterre der Zee in Bandoeng te melden met alleen zijn kleding om daar te worden geïnterneerd. Willekeur van de bezetter?
    Hij stierf in juni 1945 in kamp 7 in Ambarawa.

  3. J.G. Martel zegt:

    Frits Suyderhoud heeft veel goed werk verricht tijdens de Japanse bezetting. Vooral door zijn functie is hij buiten het kamp gebleven, een pretje was dat niet. Er was ook veel afgunst en na de ‘bevrijding’ heeft hij dat ondervonden. Frits werd beticht van collaboratie en heeft ‘terecht gestaan’. Stank voor dank. Uiteindelijk is Frits vrijgesproken.
    Frits was een neef van mijn vader.
    Gerard Martel

  4. Ami Emanuel zegt:

    Met de (Nederlandse) scholen gesloten werd er in Bandoeng medio 1943 voor deze ‘schoolvrije jeugd’ op de grasvelden ten Zuiden van Rumah Saté een kastie competitie georganiseerd. Sleutelfiguren bij de organisatie was o.a. het echtpaar Griët.
    De deelnemende verenigingen ontstonden uit groepen vrienden, vaak uit dezelfde woonbuurt of gemeenschappelijke werkgever. De bekendste waren Tjikalong, BVB (Blote Voeten Bende), TAP (Tjihapit Altijd Paraat), SES (Sport En Swing), GAS (Gaarkeuken Altijd Sportief, jongens die in de gaarkeuken van ‘Maatje’ van der Capellen op Kebon Kawoeng werkten). Ook meisjes maakten deel uit van een kastieteam, meestal drie per team waarvan vaak de opgooister.
    Tjikalong had m.i. de meeste fans met bekende spelers als o.a. Bert Wattimena, Bert Celosse, Nolly Lakatua.
    Het latere begrip van ‘hangjongeren’ werd onder die over alle vrije tijd beschikkende jeugd met dit sport initiatief voorkomen.
    Toen ook arrestatie van Indo-Europese burgers toenam en er door de bezetter jongenskampen werden opgezet verliep deze sportieve activiteit van de Bandoengse jeugd.

  5. Wilma zegt:

    Weer zo mooi!
    Recent zijn we te Zoetermeer op de VEDO reunie geweest, het was ongelofelijk leuk!

  6. Wilma zegt:

    Zijn er nog VEDO leden op het forum?
    graag contact!

  7. Ami Emanuel zegt:

    Een opmerking bij de reactie van de heer H.J. Antonijsz.

    Een oom van mij, reeds gepensioneerd en eveneens ingedeeld in groep 8 was eveneens in het burgerkamp Maria Sterre der Zee geïnterneerd.
    Het was mijns inziens geen willekeur van de bezetter maar een voorzorg om nog niet geïnterneerde Indische mannen door hun weerstand om steun aan de Japanse oorlogsinspanning te verlenen buiten spel te zetten.
    De bezetter vreesde een Geallieerde landing op Java, neutraliseerde mogelijke steun hier aan ‘van binnen uit’ en richtte uit de inheemse bevolking de PETA op als hulp bij de verdediging van Java. De Japanse oorlogsleiding realiseerde zich dat zij aan de verliezende hand was.

  8. Boeroeng zegt:

    Zoals Frits Suyderhoudt het beschreef is het een verademening.
    Hij zegt to the point dat in het begin vooral de totoks werden geinterneerd.
    In zoveel publicaties moet je omschrijvingen lezen als “de Nederlanders”, “alle Europeanen” werden geinterneerd .
    Men telt indo’s helemaal niet mee als Nederlander of Europeaan.
    Die publicaties (Niet DR. L de Jong deel 11b, die stukjes die ik wel las) zijn meestal gemaakt door mensen met nauwelijks een band met Indië. En -helaas- ook historici doen mee aan die geschiedvervalsing.
    indisch4ever.web-log.nl/indisch4ever/het-verdriet-van-de-indo
    Maar.. dat discriminerend onderscheid zit hum zo diep gebakken in het Nederlands zelfbeeld dat zelfs indo’s het overnemen.. Het valt al heel erg lang niet meer op.
    Naar mijn idee was dat ook al zo vroeger te Indië, niet alleen in Nederland ( ik ben van na de oorlog) bijv..dat het woord ook Europeanen gebruikt werd voor alleen blanke/totok Europeanen, dat het woord Nederlander ook gebruikt werd voor alleen blanke/totok Nederlanders.
    En dan werden indo’s niet meegeteld in die groepen.

    Te Bandoeng kwamen ook in die beginperiode indo’s in het burgerkamp.
    Mijn Limburgse totok-opa was 73 jaar en werd verordonneerd te gaan verhuizen naar ‘een beschermde wijk’ (Tjihapit). Oma, haar dochters, een zoon en 2 kleinkinderen verhuisden mee.
    Allemaal indo’s en een van de dochters was mijn moeder.
    Later werden opa en oom naar een mannenkamp gedeporteerd.
    Zo kwam mijn moeder geinterneerd in die beginperiode al, maar gezien die indoklassenpolitiek zou ze toch geinterneerd worden.
    Jaja… mijn broer, geboren december 1942 mocht buiten blijven met zijn 2 indo-ouders, maar dat deed mijn moeder niet. Hem afstaan dus…

    Zie ook hier:
    http://indisch4ever.web-log.nl/indisch4ever/2008/02/indos_tegen_de_.html

  9. Jan A. Somers zegt:

    Registreren op zich kan eenvoudig zijn, maar vergeten wordt dat voor registreren criteria nodig zijn: wat zijn we eigenlijk aan het registreren? En met welk doel?
    In de plannen voor de Nanyo was er sprake van een blijvende japanisering van Nederlands-Indië, bevrijd van het westerse kolonialisme. In afwachting van een definitieve verwijdering uit de Aziatische samenleving dienden alle Europeanen (lees Nederlandse totok’s) in kampen te worden ondergebracht, als consequentie van de bevrijding van het westerse kolonialisme. De doelstelling van Tokio was dus veel concreter dan die van het CBS voor het registreren van allochtonen, wat dat ook moge zijn. Alleen wisten ze in Tokio net zo weinig af van de samenleving in Indië als nu bij het CBS. Met als gevolg dat de problematische criteria bij eenvoudige plaatselijke ambtenaren werden neergelegd die daar zelf over moesten beslissen.
    Wie waren eigenlijk die westerse kolonialisten die verwijderd moesten worden? Ik ken alleen (andersom!) een uitspraak van Sjahrir, overigens pas uit 1946, over ‘landskinderen’ die welkom zouden blijven in Indonesië, waar dus de indo’s toe zouden behoren. Maar volgens zijn ruwe criteria ook de in Indië geborenen uit totok-ouders volgens het jus soli-beginsel, groep 5 uit bovenstaand artikel. Misschien bruikbaar voor de statistiek als je precies de gekozen kenmerken gebruikt, maar met voor de praktijk te veel afwijkingen. Bruikbaar voor het tellen van de in Groningen geproduceerde tomaten uit in Zeeland geproduceerd zaad. Interessant voor de Zeeuwse kwekers van tomatenzaad, maar niet voor het tellen van mensen die je daarna opsluit. Verfijnen van de criteria levert niets op, mijn eerste baas bij TNO zei altijd: meten is weten, veel weten is veel verdriet. We maken nog steeds ruzie over wie indo is, of wie niet, of wie driekwart. Laten we ons dan niet verbazen over ons ras op de pendaftaran en of je tot die boze kolonialen behoorde of niet. Ik kon er niets aan doen waar ik ben geboren en uit welke ouders, laat mij me er dan ook niet druk over maken. Op bezoek in Indonesië log ik altijd in met saja lahir disini, ik ben hier geboren. Het blijkt steeds dat ik goed ben ingelogd.

  10. Boeroeng zegt:

    Jan,
    Die ambtenaren waren Nederlanders en Indonesiërs ?
    Welke criteria gebruikte ze dan om de totoks op één lijst te vangen voor internering ?
    Zette ze iedereen met de geboorteplaats in Europa op die lijst?Of was er geen lijst ?
    En hoe werd die verordening publiek gemaakt?
    Kregen mensen een brief thuis? Of met aanplakbiljetten in de stad werd bekend gemaakt dat
    * alle totoks zich moesten melden ergens, tevens hen met geboorteplaats in Europa ?

    • Jan A. Somers zegt:

      Boeroeng,
      Sorry, zo precies weet ik het niet meer, ik was 12 of 13. Als ik het terug registreer was het een Japanse order om in het kader van de Nanyo ‘Westerse kolonialen’ apart te zetten om die na de overwinning uit te zetten. De criteria van die kolonialen moesten ze in Indië maar zelf uitzoeken. Omdat er geen centrale Indonesische overheid was gebeurde dat volgens mij door de plaatselijke Indonesische ambtenaren van de burgerlijke stand. Bij het registreren en afhalen bij een wijkbureau heb ik geen Nederlandse ambtenaren gezien. Elke gemeente haar eigen criteria. Mijn broer en zus in Soerabaja belanda kira kira betoel (ongeveer echt), ik, bij een tante in Lawang belanda indo. In Soerabaja moesten belanda totok en belanda kira kira betoel zich melden voor internering, maar ik heb ook verhalen gehoord over kira kira betoel met een Indisch uiterlijk die terug naar huis moesten, en belanda indo met een Europees uiterlijk die alsnog werden opgepakt. Er schijnen van de pedaftaran ook meerdere uitvoeringen in omloop te zijn geweest.
      Het was een sport om zoveel mogelijk Indonesische voorouders bij elkaar te sprokkelen, daar scheen je bij die ambtenaren nog mee te kunnen scoren. Terugdenkend was het tamelijk chaotisch, als je het vijftig mensen vraagt, krijg je vijftig verschillende verhalen. En al die verhalen zouden best waar kunnen zijn. Wat volgens mij ook meespeelde was dat door werkloosheid en het niet uitbetalen van salarissen er slechte levensvooruitzichten bestonden, in het kamp zou er in ieder geval voldoende eten zijn. In de eerste weken van mijn zus in het kamp kon ik haar nog wat extra bezorgen. Samen met de dochter van baboe Soep ‘s-avonds in een zijstraatje afwachten tot de Japanse patrouille voorbij was gekomen, dan snel naar het gedek waar de dochter van baboe Soep op mijn bagagedrager ging staan om de pakjes aan mijn zus te geven. Hupsakee, weer weg. Heeft niet lang geduurd, mijn zus werd al snel naar Ambarawa vervoerd.
      In Soerabaja ging het alleen om nationaliteiten waar Japan mee in oorlog was. Vanuit de Kenpeitai werd ik tewerk gesteld op de melkerij van een Nederlandse totok met een Belgisch paspoort. Bij het bezorgen van melkproducten bij klanten met een medische indicatie ging het vooral om mensen met een Duitse of Scandinavische nationaliteit. Zij woonden wel bij elkaar in de buurt (gemakkelijk voor het bezorgen!) en moesten zich gedeisd houden met hun blank uiterlijk.

    • Jan A. Somers zegt:

      Boeroeng, sorry, ik ben nog wat vergeten: Misschien kun je voor je vragen zoeken in de prachtige database ‘Stichting Mondelinge Geschiedenis Indonesië’ in beheer bij het KITLV, (Fridus Steijlen?)? Prachtig, want de verhalen zijn van een huisvrouw zonder werk t/m bestuurder van een multinational, met alles daartussen. Ik weet niet hoe of je er tegenwoordig in kan komen. Heel vroeger moest je een afspraak maken, dan werd alles voor je klaar gemaakt en kon je van A tot Z worden geholpen. Ik weet wel dat Herman Bussemaker voor zijn boek over de Bersiap er nogal wat in heeft gevonden. Het vinden van goede trefwoorden lijkt me het moeilijkst. Over de omvang van deze interviews kan ik nog vertellen dat mijn interview twee keer drie uur heeft geduurd! Mijn dochter Nadet heeft in een groot team interviewers voor deze database velen aan het woord gehad (mij heeft zij overigens aan een collega overgelaten!). Ook heeft zij, geloof ik, Herman Bussemaker ondervraagd.
      Ook het Verhalenarchief van het Nationaal Archief bevat vele verhalen uit Indië, al is het moeilijk zoeken tussen de ‘Nederlandse’ verhalen. Deze verhalen hebben wel bevrijding als thema, maar daar heeft niet iedereen zich aan gehouden. Trefwoorden!!!
      Misschien weet Winnie Rinzema-Admiraal van de boeken over Tjideng en de Romusha ook iets over de procedures rond de kampen. Succes!

  11. Boeroeng zegt:

    Voor het SMGI moet je inloggen met een emailadres en een wachtwoord.
    Maar je moet het account en wachtwoord aanvragen
    http://www.kitlv.nl/interview/search
    Ik heb het idee dat men vroeger veel meer tekst had in de samenvattingen per persoon.
    Misschien hebben ze dat gedaan voor privacyredenen ?

  12. herbert zegt:

    Was Suyderhoud ook leraar aardrijkskunde aan het Christelijk Lyceum in Bandoeng?

  13. J.G. Martel zegt:

    Herbert!
    Frits Suyderhoud was inderdaad leraar Aardrijkskunde aan het Christelijk Lyceum in Bandoeng.
    Toen ik in 1949 in ‘Indië’ terugkwam ben ik door/via hem in 1949 op het Chr. Lyceum gekomen en in de kost geweest bij de gymnastiekleraar Edzo Bosma. Mijn vader was op Borneo geplaatst (Kadaster) en daar was geen middelbare school. Neef Frits werd ingeschakeld en zo kwam ik op het Chr. Lyceum terecht. Ik heb nog les van hem gehad.
    Gerard Martel

  14. surya atmadja zegt:

    m.b.t Soetan Sjahrir
    Maar volgens zijn ruwe criteria ook de in Indië geborenen uit totok-ouders volgens het jus soli-beginsel, groep 5 uit bovenstaand artikel.
    ==========================================================================
    De nationaliteit beginsel wordt ook bepaald door de bloedlijn.
    Voor zo ver ik weet kan een niet geechte kinderen van (Indische) Nederlanders met Indonesische vrouwen aanspraak maken op de Indonesische nationaliteit.
    Staat ook in U.U. Kewarganegaraan die zo goed als een copie is van de Nederlandse ..
    Dat Sjahrir/Soekarno iedereen wil accepteren is in feite bijzonder.
    Alleen willen de Indische Nederlanders het niet , behalve een klein deel (bijna 10% ?) .
    En hadden de “warga negara” schap gekozen.
    Ongeveer 80% gingen later alsnog naar Nederland als spijtoptant.

  15. Walter Schlundt Bodien zegt:

    Even over de selectie die in Surabaya plaats vond tijdens de internering.
    Mijn moeder vertelde later het volgende:
    Wij moesten voor een aantal Japanners heen en weer lopen. Als we sloften waren we Indo’s en werden niet geïnterneerd. Als we onze voeten optilden waren we of Blanda of kira kira Blanda. Ook werd er gekeken naar de kleur van je ogen.
    Omdat alleen mijn oma slofte (onbewust) en ook nog eens bruine ogen had, hoefde zij niet naar het kamp (Darmowijk in Surabaya). Mijn moeder en haar zus en alle kinderen wel.
    Toen mijn moeder hertrouwde met een volbloed totok en mijn zus en ik van hem beslist niet mochten sloffen (til je voeten op als je loopt! hoorden we vaak) begon ik te begrijpen dat sloffen iets was wat Blanda’s niet deden.
    Walter

Plaats een reactie