Een karbouw die niet wilde wijken

Zo nu en dan brengt de Java Post een nieuwsbericht in herinnering dat Nederlands-Indië deed huiveren. Dit maal het bericht van een treinongeluk in de buurt van Batavia.

De in de Kali Mati gestorte brug, de locomotief en vier wagens. De trein kwam van links.

Uit de Sumatra Post, 2 april 1914:

“Ontzettend spoorwegongeluk. Hedenmorgen om 5.45 u. is een ontzettend spoorwegongeluk gebeurd. De trein Kemajoran – Priok derailleerde even vóór Antjol op een brug. De oorzaak was een karbouw, die voor de trein liep. De machinist stopte, waardoor hij de karbouw niet aanreed, maar de trein derailleerde. De locomotief viel naar rechts in een sloot, de goederenwagen, schoof daarover. De tweede wagen, vol koelies, viel links onderstboven in een sloot de derde sprong over de goederenwagen heen, de vierde en vijfde vielen dwars over de weg. De rest van de wagons bleef staan. In de tweede wagen zijn alle inzittenden dood en zwaar gewond meestal verpletterd of verdronken. De aanblik was afgrijselijk. Wuivende armen en benen staken uit de puinhopen, het gekerm was ontzettend. Hulp was spoedig aanwezig. Rode Kruis-soldaten trokken de gewonden van onder de puinhopen weg. Gelukkig werd het vuur van de locomotief tijdig geblust. Later: Er zijn 50 gewonden en 15 doden. De gewonden is men nog van bezig onder de puinhopen weg te halen. De machinist en stoker zijn zwaar gewond, de remmer is dood. Voor zover bekend, zijn er geen Europeanen onder de verongelukten.”

Zoals verteld door ooggetuigen

Later dezelfde dag, in Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië:

“Een ongeluk van een omvang als nog zelden hier ter stede plaats had, is hedenmorgen gebeurd in de naasten omtrek van Batavia. Beginnen wij met een relaas van het gebeurde, zoals wij dat vernamen uit den mond van ooggetuigen, passagiers van de trein die verongelukte.

De trein van het station Kemajoran via naar Tandjong Priok, van 6 u. 34 min. hedenmorgen, bevatte, zoals steeds het geval is, vele passagiers. Achter de machine volgden zes derde klasse-wagens, daarachter zes A. B.-rijtuigen gekoppeld (tweede en eerste klasse wagons).
Juist op tijd reed de trein af. Op het laatste nippertje bezorgden enige nontonners de inlandse passagiers nog een vrolijk ogenblik (op welke wijze konden we niet te weten komen), zodat reizigers en toeschouwers het nodig achtten een luid “hoera!” aan te heffen. Helaas, hoe spoedig zouden deze vreugde-kreten plaats maken voor het gekreun van zwaargewonden, de doodssnik van stervenden!
Een vijf honderd meter voorbij de eerste bocht, even vóór de brug over de Kali Mati, ter hoogte van de kunstmest-fabriek der firma Maintz & Co., bespeurde de machinist een langs de lijn lopende karbouw. Door veel lawaai te maken met de stoomfluit, poogde de man het dier te verschrikken en de rimboe in te jagen. Het fluiten had echter een geheel andere uitwerking!

De kolossale viervoeter beklom de spoordijk en bleef daarop lopen voor de trein. vlak voor de circa 25 Meter lange rolbrug reed de machine het dier aan, het beest kwam daardoor dwars over de rails te liggen, waardoor de locomotief ontspoorde en over de verbogen rails, dwarsliggers versplinterende. Ook de eerste drie rijtuigen derailleerden en hotsten en botsten achter de machine aan.
Zo reed de trein de losliggende brug op, naast de rails. Door het schokken, raakte de brug ontzet, begon te schuiven, draaide van het noordelijke landhoofd af en stortte in de kali. Met de brug, de machine, die een salto mortale maakte en in het water kwam te staan met het front in de richting waar de trein vandaan kwam, en de eerste twee wagons. Twee volgende rijtuigen werkten tegen elkander op, schoven op elkander en gleden in die positie, gedeeltelijk ineen gedrukt, op de in de kali liggende wagons. Het vijfde rijtuig bleef, hoewel ontspoord, op de dijk staan. Het overige gedeelte van de langen trein bekwam geen schade.

De locatie van het ongeluk: even boven de aftakking van de spoorlijn tussen Kemajoran en Priok

Onmiddellijk na ontvangst van het bericht omtrent het gebeurde (het ongeluk had plaats 6 u. 40 min.) ijlden wij naar het station Kemajoran. Onderweg reeds, te Goenoeng Saharie, in de Marine laan en in de Defensielijn Van den Bosch, kwamen wij lange rijen gewonden tegen, deels in sado’s, deels op deuren en ladders. Ook voortstrompelende tussen familieleden. Wij telden er achttien. Men kent de vrees van inlanders voor het stadsverband en voor Europese geneesheren, vandaar de haast om licht en zwaar gekwetste familieleden zo spoedig mogelijk naar de verschillende kampongs te transporteren en hen daar te verbergen.

Aan het station Kemajoran heerste een ontzettende consternatie. Het stond er opgepropt met treinen, die niet verder konden en reizigers die niet vervoerd konden worden. Wij hielden er ons niet lang op, doch snelden langs de lijn, zwaar zwoegende door het mulle zand, hier en daar springende van dwarsligger op dwarsligger, terwijl het zonnetje op onzen rug zijn verzengende stralen nederschoot. Na zo´n 25 minuten te hebben gedraafd, kregen wij de verongelukte trein in het oog en aanschouwden   het toneel van verwoesting, hier boven beschreven.

Reeds dadelijk viel ons oog op een alleenstaande goederenwagon, waarvan de bodem met bladeren van een pisang-boom was bedekt. Er druppelde bloed uit en een weeë lucht, die zich in de naasten omtrek verspreidde, maakte ons duidelijk, dat daar de eerste slachtoffers waren neergelegd. Wij naderden, een wachthoudende agent trad ter zijde. Op de door bloed rood geverfden bodem, in plassen dik donker bloed lagen de overblijfselen van zes inlandse passagiers, verscheurd, in stukken gereten. In een hoekje zat een zwaargewonde te kreunen, met doodsangst starende naar zijn bloederige windselen. Wij gingen verder…
In een klapperbosje langs de lijn, voor een schamele woning, was de veld-ambulance gevestigd.
Op een schaduwrijk plekje lag een misvormd hoopje mens, de reeds verkleurende armen gekneld om de hals van een ouden inlander, zijn vader, die zich inspande om de laatste woorden van zijn stervende zoon op te vangen. Bloed droop op het zand, dat het gretig inzoog. De man, die daar scheidde van het leven, kwam ons zo nietig voor, zo onnatuurlijk klein!…. Wat wij vreesden, werd bevestigd ; beide benen waren hem afgekneld. Verderop lagen naast elkander vijf, neen, ’t waren zès roerlooze lichamen: doden. Bedekt met een bloederige sarong, de ledematen opgetrokken, verwrongen, ineen gekronkeld. Met bloed doorlopen ogen, verstard door de dood, die hen even te voren had aangegrijnsd. Het was alsof die ogen ons aanzagen, alsof die samengekrompen handen nog om hulp smeekten.
Dwars over het pad lag een gewonde; uit een gapende wonde aan de strot spoot het bloed.
De geneesheren, ijlings naar dit verafgelegen, moeilijk bereikbare oord des doods gekomen, werkten als paarden. Wij zagen er de doctoren Stibbe, Oosting, Van Leggelo, Haak Bastiaanse en tal van officieren van gezondheid, die wij niet bij name kenden. Hospitaalsoldaten liepen af en aan met pluksel en zwachtels, spalkten gebroken benen en armen, legden noodverbanden en droegen gewonden weg. Iedereen deed zijn best, er werd met koortsachtige haast gearbeid.
Wij gingen verder, naar de versplinterde rijtuigen, die opgestapeld lagen op de neergestorte brug. Waadden door het water, beklommen de rijtuigen met hen, die eveneens hadden vernomen, dat zich onder de ruïnen nog levende slachtoffers bevonden.
Inderdaad, half kruipende onder de verbogen assen, hoorden wij kreunen. Hulp was spoedig ter plaatse, maar het bleek onmogelijk om iets ter redding uit te richten.

Er was geen zwaar materiaal voorhanden, zonder hetwelk de wagon niet kon worden gelicht. Het ongeluk had ruim een uur geleden plaats gehad; de omstandigheden waren der S.S.-autoriteiten bekend, want de hoofd-inspecteur was op het terrein, en toch was er geen reddingsbrigade, waren er geen koelies, ontbrak alle zware materiaal, zo nodig bij het opruimingswerk, waardoor de toeschouwers, die zo gaarne hulp wilden bieden, machteloos stonden.
De omwonenden, de geneesheren, de politie, fuseliers, onder-officieren van de genie, verslaggevers, zij allen stonden machteloos, trillende van woede, telkens als er kreten opstegen en gesmoorde zuchten, van onder de ruïne.
Een arts trachtte de ongelukkige te bereiken, hem lafenis toe te dienen, te vergeefs! Soldaten hakten met een kleine bijl op de wagen in, probeerden het gevaarte te lichten met zwakte, kleine dommekrachten; alle pogingen om redding te brengen, faalden. Toch zwoegden allen door, spanden alle pogingen in om beweging te krijgen in de klemmende massa, umsonst!
De Officier van Justitie, ten zeerste verbolgen, won inlichtingen in, vroeg waarom er niet steeds een reddingstrein, volledig uitgerust, gereed stond, maar de mannen der S.S. bleven het antwoord schuldig. Zij waren er niet, lieten zich althans niet zien. Eén ingenieur zeulde met schroefsleutels en stuk getrapte portier-deuren, ander materiaal was er niet.
De kreten onder de zware wagon-onderstellen verstomden, hij die er onder lag, ging sterven. De omstanders vloekten luidkeels !

Toen kwam iemand op het denkbeeld om een rail los te werken en die als hefboom te gebruiken, ter einde daarmede de wagon te lichten.
Onmiddellijk gingen allen aan de slag; moeren werden losgedraaid, bouten stuk geslagen, de rail lag vrij. Rappe handen grepen het zware stuk ijzer aan, aesculapen met bebloede handen, wit gehandschoende officieren, politie-opzieners, enz. sleepten het de dijk af, sjouwden er mede door de kali, brachten het naar de plek, waar het als hefboom moest fungeren. Het ging om een mensenleven!
Nadat de pogingen om het zware gevaarte te lichten, eerst enige malen waren mislukt, zagen wij eindelijk de wagen rijzen, de man lag vrij.

Een zucht van verlichting ging op, voorzichtig greep men de man aan, legde hem op een draagbaar in de schaduw. Hij leefde nog, doch was bewusteloos. Een leven was na langen strijd aan de dood ontrukt, was gered, ondanks de dienst der Staatsspoorwegen! Snel legde Dr. Van Leggelo het eerste verband. De ongelukkige was afzichtelijk gewond. Benen en armen waren gebroken, een zware ijzeren bout was hem onder het linkersleutelbeen in het lichaam gedrongen, had een gruwelijke wond gemaakt, door en door. Of hij er het leven afbrengt? De geneesheer had nog hoop!
Intussen was nog een lijk uit de ruïne gehaald, met ingedrukte borstkas.
Voorzichtig stappende over de onderste, in het water liggende wagen, bespeurden wij daarin nog drie lijken. Wie weet hoe velen daar nog in zijn opgesloten! Onder de locomotief zagen wij nog een slachtoffer, in tweeën gesneden door een der zware wielen. Daar lag ook de karbouw, de oorzaak van de ramp.
Onze arbeid was toen afgelopen, wij gingen terug naar bureau.

Wij kunnen nog mededelen, dat de Heer Mr. Rahder, de Officier van Justitie, een gestreng onderzoek zal instellen naar de aanleiding van het ongeluk. Zo is het een raadsel, waarom de machinist niet heeft gestopt, toen hij de karbouw op de spoorbaan zag lopen.
De machinist en stoker zouden er – naar werd verteld – het levend hebben afgebracht, doch waren nergens te vinden.
Ook zal worden onderzocht, waarom de S.S. geen reddingstrein heeft die altijd gereed staat om weg te rijden. De Deli Spoor heeft steeds een dergelijke trein gereed staan, vertelde ons Mr. Rahder. Ten slotte een woord van hulde aan de particulieren van allerlei aard, die van den aanvang af hulp boden en bijna bovenmenselijke arbeid verrichtten; dit bleven doen, toen de S.S. bleef voortgaan met alles na te laten wat gedaan had moeten worden. De houding van de dienst der Staatsspoorwegen kan in deze niet genoeg worden gelaakt. Niets bleek in orde te zijn, in niets kon worden voorzien…. FOEI!”

Koevangers

In de Nieuwe Vorstenlanden verscheen een week later nog een nawoord:

“Batavia-kout. Er is in de afgelopen veertien dagen heel wat gebeurd, dat de gemoederen hier bewogen heeft. Van het spoorwegongeval is u reeds het voornaamste bekend en komen wij daarop dan ook niet in finesses terug. Een enkele beschouwing zij ons echter vergund. De treinen lopen weder, het normale verkeer is hersteld en het vreselijke ongeluk is zo goed als vergeten. De avond reeds van de ongeluksdag dacht men niet meer aan de tonelen van ellende, had het ongeluksterrein reeds een kermisachtig aanzien met zijn vele wandelende warongs en snoepende inlandse bevolking. Dezelfden avond stond een mondain publiek te oreren, te keuvelen en te lachen op de plek waar nog geen tien uren tevoren de kreten van hevige smart en angst werden geslaakt.

Vergeten is nu dit ongeluk geheel, en zij die in de trein naar Priok plaatsnemen, doen het met een gerustheid, met een onnadenkendheid, die ons bij enig radenken toch verbazen moet. Zeker, de karbouw is dood, doch er zijn meer karbouwen op Java, in Batavia, nabij Kali Mati. Zijn er veiligheids-maatregelen genomen, is er voor gezorgd dat geen karbouw de rails meer kan naderen ? Wij hoorden er niet van. Morgen zou het zelfde ongeluk op dezelfde plaats kunnen plaats hebben en aan wie dan de schuld? Zeker ook aan ons, aan hen die zich zorgeloos aan het zelfde gevaar blootstelden. Natuurlijk, het is niet mogelijk in een paar dagen koevangers aan de treinen te maken, die dingen zullen misschien niet in de eerste maanden hier te krijgen zijn. Doch wij lazen in een der bladen dat bij een proefrit op de lijn Tjikampek-Cheribon toen een grote snelheid bereikt werd, wel zo een koevanger aan de machine bevestigd was. Toen scheen toch bij de S.S. de vrees voor deze beesten reeds te bestaan, toen reeds zag men het gevaar in! Welnu, is het niet een beetje dwaas dat er eerst zo een groot ongeluk moest plaats vinden om de gedachte aan koevangers, waarvan men reeds gebruik gemaakt had, weer levendig te maken? Is het niet een grote omissie, dat deze koevangers niet reeds lang zijn aangebracht aan de personentreinen waar de S. S. dit behoudsmiddel wel nodig oordeelde toen de S.S. autoriteiten proefritten maakten?

De reddingswerkzaamheden leken de eerste vijf uren op niets. De zware kraan die te Batavia voor dat doel aanwezig behoort te zijn is op Zuid-Sumatra lazen wij in een Soerabaja-blad. En daarom dus moest een arme kerel uren met een wagenwiel op zijn borst onder een gederailleerd rijtuig levend blijven liggen, Daarom kon eerst te twaalf uren in de middag, vijf volle uren na het plaats vinden van het ongeluk, met enige kracht aan het opruimingswerk worden begonnen.

Is in deze toestand nu verandering gebracht? Is nu alles aanwezig om zo spoedig mogelijk afdoende hulp te kunnen verlenen ? Wij betwijfelen het, wij zijn bijna overtuigd dat het niet zo is! En de karbouwen lopen nog steeds vrij onbeheerd rond! En het publiek gaat weer even goedsmoeds in de rijtuigen zitten, Priok of de dood tegemoet! Het publiek dat zo een machtige druk op de directie kon uitoefenen laat dit achterwege, betaalt zijn plaatskaartje weer, denkt niet na, vertrouwt op de directie, die bewezen heeft, op zijn zachtst gezegd, niet op alle gebeurlijkheden voorbereid te zijn. Indien morgen een zelfde ongeluk gebeurt, heeft het publiek zeer veel scbuld. Dat is óók een les, die uit deze spoorwegramp is te trekken.”

 

 

 

 

Dit bericht werd geplaatst in 9. Java Post. Bookmark de permalink .

6 reacties op Een karbouw die niet wilde wijken

  1. edewaal zegt:

    Kali Mati, die naam is er niet voor niets

  2. Robert Fermin zegt:

    Ongelooflijk hoe in zoveel jaren weinig kan veranderen, in Kalifornie gebeuren nog altijd soort gelijke ongelukken, of te wel een person op de spoorweg of een voertuig dat toch nog de spoorweg probeert over te steken, maar in de ouwe tijd maakt een karbouw meer publicitijd.

  3. P van Geldere zegt:

    Zou de karbouw het bestrijding dier zijn voor corona ?

  4. Bram Menke zegt:

    Wat een ontzettend flauwe reacties; als je niets te melden hebt, houd je dan koest.

Geef een reactie op R Geenen Reactie annuleren