De dood van Ferry Tan

Een mysterieuze epidemie aan boord van de ‘Insulinde’

Iedere familie kent zo zijn eigen verhalen, waar of minder waar, verteld, of juist verzwegen. Zelfs na een eeuw is soms mogelijk ze te ontrafelen. Sioe Yao Kan gaat op zoek naar de waarheid achter de dood van zijn oom Ferry.

Door Sioe Yao Kan

Ferry Tan

Mijn moeder zei vaak als ze me bezig zag met plantjes: ‘Wat lijkt je toch op Ferry. Jammer dat hij er niet meer is.’ Op mijn vraag: waarom is hij dood? kwam meestal een vaag antwoord zoals: ‘Hij is overleden aan boord van een schip.’ Of, iets uitgebreider: ‘Hij was op weg naar Europa om te trouwen. Hij zou de eerste zijn die niet met een Chinese vrouw zou trouwen. Maar ja…’ Over wat er dan precies aan boord was gebeurd, zei ze nooit iets. Wél, dat ze haar vader nooit eerder zo bedroefd had gezien als op het moment waarop hij het overlijdensbericht kreeg.

Als ik de vraag stelde aan háár moeder, mijn oma Han Tek Nio, dan volgde meestal een emotionele stortvloed van verwijten. Het was altijd de schuld van de rederij. ‘Wij (zijn ouders) hadden hem nota bene eerste klas laten reizen en dan wordt hij toch zo ziek dat hij overlijdt. En ze (de rederij) wilden het lijk zo maar in zee dumpen.’ Wat er nu precies gebeurd was aan boord van dat schip was ook háár niet duidelijk. Er had een besmettelijke ziekte geheerst, maar welke? 

Van een nicht hoorde ik nog een ander verhaal. Oom Ferry had zijn studiegeld gedeeld met een studiegenoot in Wageningen die te weinig geld van thuis kreeg. Daarom at hij niet voldoende, en zou alleen maar op biscuitjes hebben geleefd. Omdat zijn ouders zich daarover zorgen maakte werd hij teruggeroepen naar Indië. Omdat hij zo verzwakt was, was hij tijdens de reis ziek geworden, met uiteindelijk dit noodlottige gevolg.

De doodsoorzaak van Oom Ferry bleef dus een mysterie. Zelfs de naam van de boot wisten we niet. Tijd om op onderzoek te gaan.

Bij het uitruimen van ons ouderlijk huis kwam een brief van Ferry aan mijn moeder tevoorschijn. Op 24 juni 1928 schrijft hij, aan boord van s.s. Insulinde: ‘Ik wou dat ik al in Marseille zat. Ik heb reuze voornemens. Ik ga werken!’ Het was zijn laatste brief.

Wie was Ferry Tan?

Ernest Ferdinand Tek Liang Tan werd geboren in Batavia, op 29 oktober 1907. Hij is de jongste (en lievelings)broer van mijn moeder en zoon van Tan Tjoen Lee en Han Tek Nio. Hij had zich altijd voor planten geïnteresseerd en onderhield op het erf van het ouderlijk huis, Koningsplein 13 te Batavia, een eigen tuintje.

Toen het gezin korte tijd in Den Haag woonde, in 1922/1923, leerde Ferry voor het eerst Nederland kennen. Zijn naam komen we tegen op de gezinskaarten van gemeente Den Haag. Vier jaar later wordt hij opnieuw in Den Haag geregistreerd, en wel op het adres van de familie Chevalier die een pension beheerde in de Van Beverningkstraat. Ferry is op dat moment ingeschreven als student Technologie in Delft.

Kennelijk bevalt hem die studie niet en verhuist hij een half jaar later, in januari 1927, naar de Parkstraat in Wageningen, waar hij Koloniale Landhuishoudkunde gaat studeren. Dit keer lijkt de studierichting wél goed gekozen. Een jaar later behaalt hij er zijn Propedeuse B.. Volgens de Studentengids van Wageningen woont er nog iemand op Parkstraat 1, namelijk ene A.A.G.P. Makaliwy, die een jaar verder is met zijn studie. Zou dit de student zijn met wie Ferry zijn studiegeld heeft gedeeld? We weten het niet.

Bij de Wageningse Studentenvereniging Ceres krijgen we toestemming om de archieven te raadplegen. Dikke fotoboeken met foto’s van het lustrum in voorjaar 1928. Ferry zou hierbij geweest kunnen zijn. Maar ja, hoe ziet hij er dan precies uit? We kopiëren op goed geluk enige foto’s waarop iets donkerder gekleurde mensen bij staan. Mogelijk is Ferry een van hen, of zijn studiemaatje? Maar ja, Ferry ging al eind februari 1928 terug naar Batavia! Misschien toch niet zo waarschijnlijk dat hij bij dat lustrum was.

s.s. Insulinde, hier op de rede van Padang.

 

Terugreis naar Nederland

Na zijn propedeuse examen in januari 1928 reist Ferry naar Batavia met de ‘Christiaan Huygens’, en is daar getuige van het huwelijk van zijn zus Helene op 25 mei. Vervolgens wordt hij ingeboekt voor de terugreis met de Insulinde, om in Nederland zijn studie te vervolgen.

Op 10 juli meldt Het Nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië: ‘Naar Aneta verneemt, hebben zich aan boord van de Insulinde, op weg naar Europa, enige ziektegevallen met dodelijke afloop voorgedaan; het ziekte proces gaat gepaard met een hevige keelontsteking. Onder de passagiers, te Batavia geëmbarkeerd, schijnt reeds een aangetast persoon te zijn geweest, daar op het traject Soerabaja-Batavia zich geen ziektegevallen hebben voorgedaan. Ten einde een uitbreiding van de ziekte zoveel mogelijk tegen te gaan, werd te Aden binnengelopen waar een nieuwe, serumvoorraad werd ingeslagen. Thans doen zich echter geen ernstige gevallen meer voor, zodat verwacht wordt dat de ziekte geheel is onderdrukt. Tot de overledenen behoren o.a. (! Red.) de luitenant ter-zee De Moulin, mejuffr. De Gorter, die met haar moeder reisde, de heer J. Ravenswaay, machinist van de K.P.M., en E.F.T.L. Tan. Tot zover het bericht.’ Het nieuwsbericht riep al vragen op bij de redactie van het blad: ‘Het komt ons voor dat hier méér achter schuilt dan zo oppervlakkig blijkt. De Insulinde kwam hier nl. reeds met passagiers aan, die een besmettelijke keelziekte hadden. Heeft men deze boot wel behoorlijk ontsmet? Blijkbaar niet. Want thans op thuisreis maakt zij slachtoffers bij de vleet.’

De Sumatra Post, een dag later: ‘De Insulinde is in Port Said in quarantaine gegaan. Een passagier, bij wie zich nadat Sabang was aangedaan, een keelontsteking voordeed, is 48 uur later overleden. Ondanks de maatregelen ter isolatie kwamen nog zeven andere sterfgevallen voor.’

Dat maakt het aantal sterfgevallen dus acht. Eerst later zou blijken dat slechts vier daarvan konden worden toegeschreven aan de ‘besmettelijke keelziekte’: die van mej. De Gorter, kind De Roo, mevrouw Greuder en luitenant-ter-zee De Moulin.

Officieel onderzoek

Meteen na aankomst van het schip in Nederland verzoekt de Rotterdamsche Lloyd aan een commissie bestaande uit drie Leidse hoogleraren in de geneeskunde, P.C. Flu, P.Th.L. Kan en G.J.W. Koolemans Beynen, onderzoek te doen naar de oorzaak van de epidemie. Twee maanden later concludeert de commissie dat zich op de uitreis al gevallen van roodvonk hadden voorgedaan, dat de scheepsarts in zijn – op dat moment juiste – diagnose werd tegengesproken door ‘geneeskundigen te Priok en Weltevreden’ en dat daarom ten onrechte geen quarantainemaatregelen waren genomen. Het was namelijk wel degelijk roodvonk geweest. Het argument van de Indische collega´s dat deze ziekte in de tropen niet voorkomt werd afgedaan als nonsens omdat het hier een populatie van personen betrof die kort tevoren Nederland had verlaten. Een latere inenting (vanaf Aden) met een anti-difterieserum was misschien goed bedoeld, maar gebaseerd op een verkeerde diagnose.

Europeanen aan boord van de Insulinde (KITLV)

De Indische geneesheren, in hun persoonlijke eer gekrenkt, komen met een tegenrapport, waarin nogmaals wordt geconstateerd dat het geen roodvonk geweest was, maar mogelijk een atypische vorm van angina.
De Nederlandse commissie brengt hierop nog een lijvig tweede rapport uit, waarin niet alleen de onkunde van de Indische collega´s opnieuw wordt verweten, maar ook allerlei aanbevelingen worden gedaan ter voorkoming van soortgelijke epidemieën.
De desbetreffende rapporten worden alle integraal gepubliceerd in het Nederlandse Tijdschrift voor Geneeskunde (72e jaarg. II.37 en 51; 73e jaarg. I.6), en worden daar becommentarieerd door vakgenoten.

Het bijzondere is, dat alhoewel ieder ziektegeval aan boord van het schip Insulinde, zowel tijdens de uit- als de thuisreis, in deze rapporten afzonderlijk wordt beschreven, de dood van maar liefst vier (!) patiënten aan andere ziekten dan roodvonk niet opmerkelijk wordt genoemd. Nu kwamen sterfgevallen wel meer voor onderweg. Zo had de Insulinde tijdens de bewuste vaart twee af te zegelen lijkkisten aan boord. Vier ‘normale’ sterfgevallen op een totaal van (tijdens de thuisreis) 205 passagiers en 85 ‘Europese’ bemanning moet toch uitzonderlijk worden genoemd. Mevrouw Ten Hove-Horstkamp sterft aan een maagzweer, mevrouw Van der Ven aan een longontsteking en bemanningslid Van Ravenswaay aan een beroerte. Ook Ferry Tan tot behoort tot deze groep. Over hem schrijft de scheepsarts aan de maatschappij: ‘Mr. T., 20 jaar, passagier der eerste klasse. Blijkt reeds enige tijd ziek te zijn geweest vóór ik hem zag. T.b.c. der longen, waarvoor hij naar Holland gaat. Gestorven 4 juli, 9 uur voormiddag.’

Ferry tuberculose? Daarvan was in de familie niets bekend. Of toch? Klopt dan misschien wel het verhaal van mijn nicht over het feit dat Ferry alleen maar biscuitjes at, en ‘om aan te sterken’ door zijn ouders terug was geroepen naar Indië? Had hij dan misschien toch al een dodelijke ziekte onder de leden, iets waarvan hij zelf al op de hoogte was toen hij zich meldde bij de scheepsarts?

Uit het archief van de Lloyd

In het archief van de Rotterdamsche Lloyd vinden we een nog dik pak dokumenten waarin een uitgebreide correspondentie over de epidemie. Hierin ook een afschrift van een telegram, op 4 juli 1928 vanaf Aden gezonden naar Rotterdam: ‘Meneer Tan stierf tuberculose tijdelijk begraven Aden. Verzoeke familie in te lichten.’

Ferry´s vader, mijn grootvader Tan Tjoen Lee, stuurt een brief naar de Lloyd met de vraag waarom het schip niet is teruggekeerd naar Batavia of Colombo. Het antwoord luidt dat de belangen van alle passagiers in aanmerking moeten worden genomen en men dacht met het serum tegen difterie al voldoende maatregelen te hebben genomen.

Passagiers aan boord van de Insulinde

Een passagier van die zelfde vaart, een zekere heer D. Breukelaar, chef van de 1ste afdeling der Gemeentesecretarie Meester Cornelis, stuurt naar aanleiding van een krantenartikel over het officiële rapport van Flu c.s. een brief naar de Lloyd om bij dit de inhoud van dit rapport enige kanttekeningen te plaatsen. Over Ferry Tan schrijft hij: ‘Dat er op de thuisreis vier patiënten aan de heersende ziekte zouden zijn overleden, is bepaald onjuist. Ten rechte waren dit er zes. Wel waren twee van deze zes personen ook lijdende aan een andere ziekte (ik meen t.b.c.), maar de doodsoorzaak was wel degelijk angina c.q. roodvonk. Eén van deze personen, te weten de heer Tan, was ondanks zijn t.b.c. nog zó levenslustig, dat hij op een dansavondje (na Sabang) vrijwel geen enkele dans liet voorbijgaan. Toen hij echter enige dagen later de keelaandoening er bij kreeg, werd hij bedlegerig om vervolgens na verloop van een dag of vijf de geest te geven. Moeilijk gaat het nu aan te zeggen, dat deze heer niet het slachtoffer is geweest van de gevreesde ziekte.’

Het zijn alle bespiegelingen achteraf die niet meer op hun waarde kunnen worden getoetst. Breukelaar kan gelijk hebben gehad, maar misschien ook niet. Hij was ‘slechts’ medepassagier. De scheepsarts noteerde in zijn journaal dat Ferry bij hem kwam met tuberculose onder de leden, en dat hij daaraan overleed. Meer niet. De hoogleraren in Leiden hadden niet meer informatie dan deze, en lieten de dood van Ferry, evenals die van bijvoorbeeld mevrouw Van der Ven, buiten beschouwing. De Rotterdamsche Lloyd, tenslotte, beriep zich op het rapport van de hoogleraren.

De epidemie aan boord van de Insulinde krijgt ook in 1929 nog ruime aandacht in de pers, en er worden vragen over gesteld in de Volksraad. In de Tweede Kamer interpelleert mevrouw De Vries-Bruins (SDAP) over deze kwestie. De meeste van haar voorstellen voor betere registratie en protocollen gaan echter de prullenmand in. Het betrof alles een ‘zeer bijzondere, en zeer ongelukkige samenloop van omstandigheden.’

Een lange reis

Ferry had zijn reis inmiddels vervolgd. Omdat er aan boord geen kisten meer beschikbaar waren, werd hij in Aden begraven met duidelijke aanwijzingen wáár, omdat men vermoedde dat de familie hem later naar huis wilde brengen.

Ferry´s vader reist in juli 1928 met de ‘Slamat’ naar Aden om daar zijn zoon op te halen. Een maand later keren beiden per retourvaart terug in Batavia. Ferry wordt nu begraven op zijn vaders landgoed in Buitenzorg. In 1962 worden zijn resten opnieuw opgegraven om te worden bijgezet in een familiegraf op de begraafplaats Djati Petamburan te Djakarta.

Het was de laatste etappe van Ferry´s lange reis.

x

x
Dit artikel verscheen eerder, in andere vorm, op de website Kanhantan, Chinees Indische Peranakan Families.

Dit bericht werd geplaatst in 9. Java Post. Bookmark de permalink .

7 reacties op De dood van Ferry Tan

  1. Herman van Oldeneel zegt:

    In 1924 was aan het Koningsplein 13 te Batavia gevestigd Autohandel J.A. Berkhemer. Een foto daarvan is te zien in het boek:
    ‘Autopioniers van Insulinde’, door F.F. Habnit, pagina 186

    • Bill Zitman zegt:

      Koningsplein had vier zijden, nl Noord, Zuid, Oost en West. Vermoedelijk woonde hij op Koningsplein Zuid of Oost want Noord staat het paleis en West had weliswaar bedrijven.

    • Bill Zitman zegt:

      Even verder gezocht en opgelost;-
      Autohandel JA Berkhemer was op Koningsplein Noord 13 en
      Ferry Tan woonde met zijn ouders op Koningsplein Oost 13

  2. Interessant verhaal
    Bedankt
    Boudewyn

  3. Jan A. Somers zegt:

    In verband met het geringe aantal huisartsen in Soerabja mochten gezinnen van de GM gebruik maken van militaire artsen van de KM. Dat waren pas afgestudeerde jongelui, ik weet niet of dat dienstplichtigen waren zoals in mijn diensttijd. Mijn moeder meldde zich bij een van hen met een doodzieke sinjo Jan. Die arts wist niet wat er met mij aan de hand was. Mazelen volgens mijn ervaringsdeskundige moeder. Zou kunnen was het antwoord, dat heb ik nog nooit gezien. Gelukkig kwam er een Indonesische huisarts in de buurt wonen waar mijn moeder dus wel vertrouwen in had. Maar meestal stelde baboe Soep de diagnose en de obat. Mijn moeder kon dit alleen nog maar verifiëren bij tante Jans Kloppenburg-Versteegh, maar daar had baboe Soep geen boodschap aan. Zij had altijd gelijk, getuige dit schrijfsel.

  4. De medestudent van Ferry Tan (1907-1928) aan de Landbouwhogeschool te Wageningen is Alexis Alexius Galius Pelengkahu (A. A. G. P.) Makaliwy.
    Hij is geboren dd 26 Jun 1905 te Ratahan. Minahasa Tenggara, Sulawesi Utara (Menado, Noord Celebes).
    Op 22 Mei 1925 doet hij eindexamen aan de Koning Willem III school te Weltevreden, Batavia en vertrekt dd 19 Aug 1925 met ss Rindjani van Batavia met bestemming Rotterdam.
    Hij gaat studeren aan de Landbouwhogeschool te Wageningen en slaagt dd 11 Jul 1927 voor het propodeuse examen. Op 29 Sep 1930 studeert hij af voor het ingenieurs-examen koloniale landbouw. Na zijn studie in Nederland keert hij eind Augustus 1931 terug naar Ned. Indië en wordt benoemd tot landbouwconsulent met standplaats Buitenzorg (Bogor).
    Op 12 Sep 1932 volgt zijn benoeming in Banjarmasin (Borneo). In Jan 1940 gaat hij voor enkele maanden op studiereis en bestudeert de rijstcultuur in de delta en het merengebied van de Mekong (Indochina) , om met die kennis tot een betere rijstcultuur te komen in de moerasgebieden van Oelei Soenggai.
    Aan het leven van Ir. A. A. G. P. Makaliwy ook genaamd Ir. A. A. G. Pelengkahu Makaliwy, komt dd 20 Dec 1943 te Banjarmasin tragisch een einde. Met nog vele andere, waaronder de gouverneur van Borneo Dr. B. J. Haga (1890-1943) is hij door de Jap omgebracht/vermoord of geëxecuteerd. Hij is 38 jaar geworden. Makaliwy is tenslotte begraven in een verzamelgraf genaamd ‘Bandjermasin’ op de Ned. erebegraafplaats Ancol te Jakarta.

    Lees meer over deze tragedie in Banjarmasin in ‘Haga-proces’ of ‘Haga-complot’ genaamd naar Dr. B. J. Haga.

  5. H de Wit zegt:

    Als naamdrager Van der Ven ben ik zeer geinteresseerd naar degene die hier genoemd wordt. Kan ik te weten komen over welke familielid dit gaat ? Vriendelijke groet, H de Wit _Van der Ven.

Plaats een reactie