Sommige landmarks uit Nederlands-Indië werden met veel geschreeuw en veel gebaar omvergetrokken, andere kwijnden weg tot dat niemand ze zich meer herinnerde. Met genoegen ontrukt Java Post er zo af en toe een aan de vergetelheid. Wie herinnert zich nog het Puttertje?
“Gistermiddag omstreeks 12 ure stak de wind op en woei met hevige kracht uit het noordwesten; gelukkig dat de storm al spoedig ging liggen en de bui voorbijdreef.
Hedenmorgen omstreeks 6 ure kwam de wind wederom met groot kracht uit dezelfde richting op en ging de zee met groot geweld tekeer. Een aantal vissersprauwen, die juist van wal gestoken waren, werden in ontredderde staat op ‘t land geworpen, terwijl de bemanning zich gelukkig wist te redden.
Twee der vaartuigen echter verongelukten op grote afstand van de wal, terwijl voor het lot der ongelukkige vissers het ergste gevreesd werd. Een elftal Maleise varensgasten van kampong Berok alhier, begaven zich vrijwillig en onder aanvoering van een paar flinke kerels in twee prauwen naar buiten om de verongelukte kameraden op te zoeken en hulp te verlenen.
Op de Apenberg woei de blauwe vlag, ten teken dat het in- of uitvaren der Moeara gevaarlijk was, de zee ging geweldig te keer, — toch gingen de kerels erop uit en kwamen gelukkig door de branding. Het doet ons leed te moeten melden, dat tot dusverre van het lot der verongelukte vissers, en dat van de kranige mannen, die hen te hulp hebben willen komen, tot heden niets bekend is.”
Aldus de Sumatra Courant op 15 juni 1899. De zee geeft, de zee neemt. Het was niet de eerste keer dat Padangse vissers zich lieten verrassen door de storm, en het zou evenmin de laatste keer zijn. De veiligheid van de vaart, zoals zo vaak, was een kwestie geweest van het lot. Een gebrek aan goede weersvoorspellingen was meestal het probleem bij de uitvaart, het ontbreken van heldere bebakening het probleem bij terugkeer.
Waar zijn de lichten?
Over die bebakening was nogal wat te doen geweest. In 1877 schreef de Sumatra Courant: “26 September. Dezer dagen is hier een Engels kolenschip binnengelopen op een kaart, die, ter bepaling van het vaarwater naar de rede niet minder dan drie vuurtorens aangeeft, en wel op Poeloe-Pandang, Poeloe-Pisang en . . . op de Apenberg. Daar we hier zomin als op de in de omtrek gelegen eilanden aan vuur- of lichtbakens doen (…), zo had de kapitein van de zwaar beladen Engelsman goed zoeken; licht zag hij nergens, vuur evenmin, en hij hield ´t er dus maar op dat hij heel ver uit zijn koers was. Gelukkig kon hij bij daglicht enige waarnemingen doen, ten gevolge waarvan hij eindelijk zonder ongelukken de rede bereikte. Hier aangekomen informeerde hij meteen naar de verdwenen vuurtorens, maar vreemd stond de man te kijken toen hij vernam, dat de op zijn kaart voorkomende vuren hier nimmer hebben bestaan. De kaart die hij gebruikte is te Londen opgemaakt naar één van onze bekende kaarten, ‘Compiled bij Lieut A. C. J. Edeling, Royal Dutch Navy’, en ‘published at the Admiralty under the Superintendance of Captain Washington, R. N., F. R. S. Hydrographer’, en die de zogenaamde verbeteringen en aanvullingen tot en met Augustus 1875 behelst. Maar van wáár die lichten zijn gekomen, is ons een raadsel. Zou het Gouvernement dit niet kunnen oplossen?”
De vraag was niet gericht aan dovemansoren. Het Gouvernement ging meteen aan de slag, níet met het aanpassen van de kaarten, néé, met het bouwen van vuurtorens waar deze op de Engelse kaart hadden gestaan! Niet alleen op Poeloe Pandang en Poeloe Pisang, óók bij de monding der Padang Rivier (Moeara) in Padang, aan de oever van de Apenberg.
Twee jaar later, in 1879, berichtte de Vice-Admiraal, Kommandant der Zeemacht en Chef van het Departement der Marine in Ned-Indië, Brutel de la Rivière: “De ondergetekende brengt ter kennis van belanghebbenden, dat op de 15e November jl. aan de voet van de Apenberg bij de linkermonding der Padang rivier een wit stilstaand dioptrisch havenlicht der 6e orde is ontstoken, hetwelk voortaan geregeld van zonsondergang tot zonsopkomst zal branden. Het licht is 4,8 M. boven volzee verheven en op een en een halve Duitse geografische (zes Engelse) mijlen uit zee zichtbaar over een hoek van ongeveer 150° van het 0. t. N. door het Zuiden tot het Z.-W., wanneer het oog zich 4,5 M. boven de waterspiegel bevindt.”
Het was een klein, wit huisje met een open voorzijde waardoor het schijnsel van het licht de zee bestreek. Vanaf het huisje liep een wat wankele trap naar zee, bedoeld om het te kunnen bereiken bij hoog water. Hoe klein het ook was, tegen de achtergrond van de dichte begroeiing van de Apenberg tekende het scherp af. Padang was een ´landmark’ rijker!
Het Puttertje
Dat het gebouwtje in de smaak viel bij de Europese bevolking, mogen we misschien afleiden uit de bijnaam die het kreeg. Op foto´s van rond de eeuwwisseling wordt het regelmatig aangeduid als ‘het puttertje’, naar het bekende vogeltje.
We lezen in Wikipedia: “De putter of distelvink (Carduelis carduelis) is een zangvogel uit de familie der vinkachtigen. Hij wordt ongeveer 12 centimeter groot. De betekenis van de wetenschappelijke naam is op distels voorkomende vogel. De naam ‘putter’ heeft de soort gekregen doordat hij vroeger vaak in kooien werd gehouden, waarin de vogel zelf een vingerhoed met water omhoog moest trekken (putten) om te kunnen drinken.”
Waarom het havenlicht naar het puttertje werd vernoemd? Geen idee. De Carduelis Carduelis komt niet voor op Sumatra. Misschien zagen de passanten er wel een vogeltje in dat water putte of dronk uit de Padang Rivier. We weten het niet.
De laatste afbeeldingen van dit Puttertje zijn van rond 1930. Misschien heeft het Puttertje de oorlog overleefd, misschien ook niet. Het gebouwtje leeft in ieder geval voort in een aantal reisbeschrijvingen, en mogelijk heeft het, voor het werd vervangen door een boei in zee, ook nog levens gered. Vast wel.
x
De pas in Indië aangekomen jonge officieren van de Gouvernements Marine moesten uiteraard kennismaken met hun vaargebied. Ongeveer zo groot als heel Europa tot de Oeral. Veelal werden ze dan ook geplaatst bij opneming, topografie en bebakening. Zo ook mijn vader. Zo leerden zij die zeeën en zeestraten kennen tot in de verste uithoeken. Dat was later ook handig wanneer zij de snelle Japanse vissers(?)schepen de pas moesten afsnijden met hun veel tragere schepen. En mijn vader als gezaghebber van de Zuiderkruis als bevoorradingsschip voor de onderzeeboten en vliegboten van de KM. In het begin van de oorlog is mijn vader ook tijdelijk geplaatst op de De Ruyter van de KM, als verbindingsofficier, maar vooral vanwege zijn kennis van de Indische wateren. Gelukkig werd hij in februari teruggehaald om de bij een Japanse aanval gewonde gezaghebber van de Arend te vervangen, zo kwam hij niet in de Slag op de Javazee terecht. Die tijd bij opneming en bebakening vond hij een pracht tijd, met heel veel eigen initiatieven bij onverwachte situaties. In die tijd was bebakening natuurlijk nog niet zo geavanceerd als tegenwoordig. Zie de drie delen van Backer Dirks, De Gouvernements Marine, en J.J.A. Wijn (red.), Tot in de verste uithoeken.
Heel aardig verhaal. Dank je wel!
Boudewijn
Wat een prachtig geschreven stuk! Bedankt.
Apenberg heeft vele namen, Goenoeng Padang, Padang-head, Goenoeng Monjet. Na de onafhankelijkheid Taman (Park) Siti Nurbaya genoemd . Vermeend wordt dat legendarische heldin Siti er begraven ligt.
De hoogte van de berg varieert ook, van 320 voet (amper 100 meter) tot ik weet niet hoe hoog nu.
.
Na de oorlog werd ik als jonge derde officer bij de Gouvernements Marine op het opnemingsvaartuig Zuiderkruis voor een jaar gedatacheerd. Om het vak te leren.
Ik heb meegeholpen met het in kartering brengen van de oost kust van Borneo., de noordkust van Midden Java van Cheribon tot Pekalongan en de haven van Pakan Baru.
Het was een prachtige tijd, vooral toen de suikermensen rondom Cheribon aan boord kwamen.
Om bij de hydrografische dienst gedetacheerd te kunnen worden, moest een jonge officier behalve aanleg voor wiskunde te hebben,ook avontuurlijk zijn.
Vaak moesten we de jungle in om een topogravische steen, die aangelegd was door de topografische dienst van het KNIL, op te zoeken, van waaruit we konden trianguleren.
Hartelijk bedankt voor dit verhaal, het komt mij na aan het hart.
De Zuiderkruis was voor mijn vader zijn eerste schip als gezaghebber. Dat was toen nog een kabellegger. Het mooiste was het ophalen van te repareren kabels, dicht begroeid met koraal. Daar was een laboratorium voor aan boord, met een wisselende bioloog. Vaak mensen uit Scandinavië. Bij de overgang van de meeste communicatie naar draadloos werd op verzoek van de KM de Zuiderkruis omgebouwd tot bevoorradingsschip. De grote ruimen voor de kabels maakten het schip daar ideaal voor. Na de ombouw heeft mijn vader er nog maar kort op gevaren. Was minder leuk, de mensen van de KM die nu ook aan boord waren moesten zo nodig de baas spelen.
De Zuiderkruis wist uit te wijken naar Colombo, met W.F. Van Rooy als gezaghebber, die heb ik in 1946 weer in Batavia ontmoet. Tijdens de militarisering was hij, net als mijn vader, ook kapitein-luitenant ter zee titulair. Titulair, dus als Indisch ambtenaar geen achterstallig salaris. Na de uitgebreide reparatie- en opknapbeurt in 1946/1947 in Soerabaja begon de voortzetting van de hydrografische werkzaamheden in het politiek betrekkelijk rustige gebied ten oosten van Borneo onder gezaghebber J.H Verkerk. In 1949 kreeg het schip haar werkterrein in Nieuw-Guinea onder gezaghebber J.P.J. de Groot. Ik heb een en ander nog uit de boeken gehaald, maar mijn geheugen kan hier en daar een beetje oud zijn. Dat hoor ik dan wel.
Na de soevereiniteitsoverdracht bleef het op de werkvloer niet lang zo goed gaan. Jonge Indonesische officieren, vaak overgeschoten bij de ALRI, meenden zich als meerdere van de Nederlandse gezaghebber te moeten gedragen. Nog erger werd het als bij diverse opstanden schepen werden aangewezen voor militaire acties. De commandant van die eenheid dacht dan ook maar meteen het commando over dat schip te moeten overnemen. Voor de vrouwen was het misschien nog erger. Bij de Gouvernements Marine was het normaal dat de mannen weken, tot wel drie maanden achtereen van huis waren. Gelukkig hadden de vrouwen dan nog hun gezin en netwerk. Nu waren de kinderen al lang het huis uit voor studie in Nederland. En met de voortgaande pensionering van collega’s viel ook het netwerk weg. Wonend in straten waar ze nog de enige Europeaan waren. Met een toenemende vijandige houding van de buurtgenoten. Meer en meer Nederlanders die met Europees verlof gingen kozen voor een definitieve terugkeer naar Nederland. Alleen de oudjes bleven tot het eind. Rond 1962 vertrokken de laatste Nederlanders met pensionering of garantieregeling naar Nederland.
Kapitein-luitenant ter zee titulair….! Bij de Marine had deze rang KLTZ als aanspreektitel overste.
Ik was als jonge Marineofficier gewoon Mijnheer voor de adelborsten.
Dat jonge Indonesische officieren, vaak overgeschoten bij de ALRI, meenden zich als meerdere van de Nederlandse gezaghebber te moeten gedragen, lijkt mij na de soevereiniteitsoverdracht wel logisch. De situatie veranderde, het vroegere Gouvernementsschip voer tenslotte onder de vlag van de VSI.
Die jongens wilden zich bewijzen, dus laten ze zich bewijzen, daar leer ik nog van. Ik ga toch niet op mijn anderhalve streep van LTZ2SDKMR staan?
Ik dacht dat krijgsmachtpersoneel een correct begrip had van de hiërarchie. Als ik ondergeschikt zou zijn (Amerikaanse majoor was mijn baas) ben ik ondergeschikt. Al was het Pete en Jan onder elkaar. In de hiërarchie zijn tenslotte bevelsbevoegdheid en verantwoordelijkheid opgesloten. Gelukkig deed hun departementshoofd, Mas Pardi, oud eerste officier GM, heel normaal. Diens zoon werd voor studie in Nederland ook goed ontvangen door collega’s van mijn vader. Maar aan boord is de kapitein, of gezaghebber, of commandant de baas. In de tijd waarover ik het had, was de GM al lang niet meer gemilitariseerd. Maar ja, fatsoen blijft nodig. Zelfs van een marineofficier. Gelukkig wisten die GMmers goed met de situatie om te gaan. Ik probeer mij ook steeds fatsoenlijk te gedragen.
In 1949 was er niet alleen sprake van een soevereiniteitsoverdracht maar vond er ook een sociale omwenteling plaats . De koloniale verhoudingen werden toen wel op zijn kop gezet, dat was voor de kolonialen wel een beetje sneu voor, de koloniale tijd waarbij de blanken louter vanwege hun huidskleur het voor het zeggen hadden, was nu voorgoed voorbij. Ik kan mij best voorstellen dat het blanke en vooral het hogere GM-personeel daar aan moesten wennen, dat lijkt wel uit bovenstaande tekst. E.e.a. dient wel in zijn geschiedkundige verhoudingen geplaatst worden.
In bovenstaande verhaal wordt wel een situatie uit het verleden beoordeeld naar de maatstaven van NU, daargelaten dat GM wel Marine in haar naam maar niks met een krijgsmacht uit te staan heeft. De ook gemilitariseerde GM-verhoudingen zijn onvergelijkbaar met die van de KM.
Daarnaast klinkt het gewraakte verhaal hypothetisch best leuk, zoals de zin …IK ZOU ONDERGESCHIKT ZIJN……maar heeft niets met mijn werkelijkheid i.c. ervaring te maken. Ikzelf heb 17 maanden lang mijn dienstplicht op het opleidingsinstituut van de Koninklijke Marine vervuld en daar werd ook voor mij op duidelijke wijze onderwezen wat hiërarchische en militaire verhoudingen zijn.
Dat een reservist van de Landmacht dat aan een ex-docent van het KIM en KMR-officier gaat uitleggen, vind ik wel misplaatst, ongepast en onfatsoenlijk. Daarnaast ontbreek een fijn gevoel voor menselijke verhoudingen
Sorry dat ik nu pas uw verhaal tegenkwam. “reservist van de Landmacht dat aan een ex-docent van het KIM en KMR-officier gaat uitleggen,” Als ik binnenkort weer een bezoek aan het graf van mijn ouders breng zal ik mijn vader zeggen dat ik hem vroeger toch wel goed begrepen had. Tja. Als luitenant sadja had ik een majoorsfunctie. Maar ja, dat is een stapje lager dan KLTZ. Ik buig mijn hoofd. De parate hap in de frisse buitenlucht is nou eenmaal minder chique dan een klaslokaal met beslagen patrijspoorten. Als u weer eens een keer aan geschiedenis toekomt kunt u ook in mijn verhaaltje hier op Javapost iets lezen over het ontstaan van het begrip Gouvernements Marine, beter bekend als kapal poetih of setengah kompenie. Die “er niet alleen sprake van een soevereiniteitsoverdracht maar vond er ook een sociale omwenteling plaats” waren al veel eerder begonnen, rond 1944 in Oostelijk Indië. Denk aan Federale schependienst (begrijpelijk lezen!). Daarna werd de Dienst Scheepvaart opgewaardeerd tot Departement van Scheepvaart. Nadrukkelijk als organisatie met een civiel karakter. Duidelijk onafhankelijk van de Koninklijke Marine zodat de marinecommandant niet meer zelfstandig onverantwoord gebruik kon maken van de schepen van die Dienst. Al in het Staatsblad van Indonesië(!) van 21 september 1948 stond o.a. dat ‘waar van “Nederlandsch-Indië” sprake is, wordt gelezen “Indonesië”.
Bij besluit van de minister van Perhubungan, Tenaga dan Perdjaän van 28 januari 1950 werd het volgende bepaald:
1e Alle aangelegenheden behorende tot de werkkring van het voormalige Dept. van Scheepvaart (,,,) zullen behoren tot de werkkring van het Dep. Pel.;
2e Alle wettelijke en contractuele bevoegdheden van de voormalige Secretaris van Staat zullen (…) onder de bevelen en het oppertoezicht van genoemde Minister, worden uitgeoefend door Kepala Dep. Pel. In die functie werd de heer Van Deinse vervangen door Mas Pardi, vóór de oorlog eerste officier van de Gouvernements Marine. Een man wiens nieuwe functie door de officieren van de voormalige Gouvernements Marine van harte werd gegund. Van het begin af aan ontstond de vooroorlogse prettige en gemoedelijke omgang. Toen in de jaren zeventig de zoon van Mas Pardi in Nederland kwam studeren werd hij opgevangen door de ‘Vereniging van het DvS-Personeel in Nederland’.
Ook op het departement Djawatan Pelajaran bleven de Europese afdelingshoofden in functie, en werden soms bij pensionering nog afgelost door jongere Europese collega’s. Als er iets goed ging bij Indië > Indonesië, dan is het wel bij de GM, buiten Java/Sumatra. Maar daar kan jammer genoeg niet hijgerig over worden gedaan.
Op de eerste kaart van Padang staat een gearceerde vierkant met 1 er in. Ga nu vandaar in diagonale richting zee. Dan komt u terecht in een rechthoekig wit vlak gebouw met kleine rechthoekjes; de beruchte gevangenis de Boei. De heer Keller kan dit bevestigen, want hij en mijn vader hebben daar op verzoek van de Nip een gedwongen verblijf gehad.
Ik heb na de souvereiniteitsoverdracht nog tot 1955 bij het departement van scheepvaart gediend. Het heette toen Jawatan Pelayaran met Mas Pardi als departementshoofd.
Ik heb met verscheidene Indonesische officieren gediend,die hun opleiding op het KIM of zeevaartschool hebben gehad. In 1955 ben ik overgestapt naar de KPM.
Naar mijn ervaring met Indonesische collegas was geen sprake van insubordinatie, arrogantie of overnemen van gezag aanwezig.
Zij hadden respect voor hun Nederlandse meerderen en waren onze beste vrienden en waren erg leergierig.
Ik heb een prachtige tijd gehad bij de Jawatan Pelayaran en denk daaraan nog steeds met verlangen terug.
Een compleet artikel van negen maanden geleden over Mas Pardi met foto’s, Tuan Pijma: Pardi heeft ’t ver geschopt tot admiraal.
Mengenal Sosok Mas Pardi, Bapak Ilmu Pelayaran
http://maritimnews.com/mengenal-sosok-mas-pardi-bapak-ilmu-pelayaran/
“was geen sprake van” Ik heb die zaken alleen maar gelezen in de drie delen over de GM. Maar daar zijn vaak geen dateringen bij. Ik denk dat de verschillen van mening zitten in de tijdlijn, waar in die tijd heel veel gebeurde, op plekken die nou eenmaal heel ver uit elkaar lagen, hier wel, daar niet. Het schrijnends zijn beschreven enige gebeurtenissen tijdens de strijd tegen de deelstaat Oost-Indonesië. Hierbij werden die (burger)schepen ingezet voor militaire acties, net als indertijd door de KM bij de eerste politionele actie. Maar het betrof nu niet alleen ALRI-militairen, maar vooral TNI-militairen, bij toch wel gevaarlijke situaties. En een boze brief uit de Molukken: H.H. Het is gebleken dat bij de laatste aanvallen op de republiek Maluku Selatan, de schepen van het Dep. Pelajaran actief hebben deelgenomen. De zich aan boord bevindende Nederlandsche officieren hebben zich hieraan niet onttrokken. Tot onze spijt moeten wij U en Uw collega’s mededelen dat U bij het voortzetten van Uw dienst aan boord door ons zal worden beschouwd als zijnde leden van de ALRI, en verder geen rekening meer zal worden gehouden met Uw Nederlandsche nationaliteit. enz. enz. De Minister van Defensie der Republik Maluku Selatan. namens deze w.g. F. Hallatu, Cmdt Commando 6. Het is dezelfde situatie waarbij de RMS in Nederland de zaak voerde tegen de KPM, waarover ik hier in het verleden al melding maakte. Mas Pardi bemiddelde vaak bij de problemen tussen de mensen van de voormalige GM, de ALRI en de TNI. De heer Mas Pardi zelf kreeg door zijn houding tegenover zijn Nederlandse collega’s grote moeilijkheden. Ook mede door de nog grote aantallen Nederlanders op het departement. Maar dat ga ik niet allemaal overschrijven, ik ben al veel te lang hiermee bezig. Gewoon zelf lezen..