Zwemlessen in Tjihampelas, de vlucht naar een beschermingskamp en het weerzien met een oude vriend in Bandoeng/Bandung: Ami Emanuel vertelt.
Door Ami Emanuel
Op een goede dag, ergens medio 1944, kwam een zekere Anton Matulessy bij ons binnenwaaien. Anton was die dag uit de Soekamiskin gevangenis vrijgelaten. Een medegevangene, oom Henk Matulessija, had Anton aangeraden bij ons onderdak te zoeken.
‘Ons’ was onze woning in Bandoeng op Kebon Djoekoet 11, van tante Ootje Berhitoe, oudste zuster van moederskant, waar wij na de Japanse inval uit Buitenzorg naar toe waren verhuisd om zo gezamenlijk bezetting en oorlog door te komen.
Anton, ongeveer 20 jaar oud, bleek een ‘oud-Steurtje’ te zijn, dat wil zeggen een voormalig kind van het bekende Protestants kindertehuis van Pa van der Steur in Magelang. Waarom hij door de Japanners was gevangen genomen heeft hij nooit verteld.
Dit ‘binnenwaaien’ was ons niet geheel onbekend. Enige tijd daarvoor was ene Aadje Runtuwene al enige dagen bij ons wezen logeren, onderweg van de olievelden van Pladjoe naar Australië. Dat reisdoel was te hoog gegrepen. Nadat hij zich in Soerabaja had aangesloten bij een verzetsgroep, werd hij door de Kenpeitai gevangen genomen en ter dood gebracht.
Voor mij als 13-jarige puber bleek deze binnenvallende Anton een waardevolle pedagoog. Gedurende de wandeling ‘s zondags naar zwembad Tjihampelas mocht ik van Anton menig opvoedkundig advies ontvangen, een ervaren ‘Steurtje’ waardig. Hij was degene die mij heeft leren zwemmen toen de Nederlandse scholen gesloten waren en alles wat het leren waard was, werd aangegrepen.
Bersiap in Bandoeng
Op een morgen, als ik me uit een later schoolopstel herinner zondag 25 november 1945, bleken de straten bij het aanbreken van de dag uitgestorven, onder een geheel bewolkte opvallend donkere hemel, met continu zware regenbuien. De hele dag lag een onheilspellende sfeer over de stad. Ook in Bandoeng was de bersiap uitgebroken.
Uit de pers hadden we inmiddels vernomen van de strijd tussen het Britse leger en de Indonesische jeugd in Soerabaja en Semarang. Omdat we aan de spoorbaan woonden waren wij nu getuige van het krijgshaftig ‘merdeka’-geschreeuw uit een binnenkomende trein. De arriverende troepen uit Midden- en Oost-Java noemden de bevolking van de Preanger, de Soendanezen, ‘bancis’, kerels zonder moed, slappelingen, die hoognodig moesten worden wakker geschud.
Tegen de middag vroeg Tante Ootje ons of we naar het Tjihapitkamp wilden gaan, om te kijken of we daar terecht konden als we eventueel zouden moeten vluchten. In de nog steeds vallende zware regen begaven Anton en ik ons op weg. Via de Landraadweg, Javastraat, Niasstraat en Billitonpark reden wij langs het Jaarbeursgebouw richting Tjihapit. Door de vele modderpoelen in de weg dreigden onze massieve rubberbanden van hun velgen te lopen.
In de Noorder Kampementsstraat vonden wij in een reeds half bewoonde woning nog een lange kamer met slaapgelegenheid. Onder een lang bamboebed was een lege ruimte om eventuele koffers, tassen, etc. met kleding in onder te brengen.
Eerst de volgende dag – de regen was opgehouden en de zon scheen weer – keerden wij terug naar huis. De achterblijvers vertelden ons een angstige nacht te hebben beleefd toen een groep Boeka! (Open!)-schreeuwende rampokkers op de gesloten deuren en ramen bonsden. Door een geopende raam had Tante Ootje om hulp geschreeuwd. De djaga (nachtwaker) van de buren bleek over een revolver te beschikken. Enkele schoten in de lucht had de rovers op de vlucht doen slaan.
De Amerikaanse hoogleraar Smail maakt in zijn studie ‘Bandung in the early revolution 1945-1946’ (Cornell University Press, 1964) duidelijk dat, gezien het beperkte aantal vuurwapens waar de nationalisten in Bandoeng over beschikten, deze helper een vooraanstaand leider onder de plaatselijke pemoedas moet zijn geweest. Het buitengewoon bijzondere feit deed zich hier dus voor dat een jonge Indonesische vrijheidsstrijder het leven van de belaagde Indisch-Nederlandse buren wist te redden!
Met een toevallig langskomende vrachtauto van de MTD (Militaire Transport Dienst), reeds half gevuld met vluchtelingen uit Kebon Kawoeng, konden wij allen naar onze nieuwe vluchtwoning in het beschermde deel van de stad worden vervoerd. Hier zouden wij voorlopig blijven wonen, tot ons vertrek naar Nederland, in juli 1947.
Een weerzien
In 1970 keerde ik voor het eerst weer terug naar Bandoeng. We logeerden bij een Indonesische familie aan het Tjitaroemplein. Onze gastvrouw vertelde ons dat haar zoon leerling was op de plaatselijke Hogere Technische School (HTS) met een zeer gewaardeerde directeur, een ‘oud-Steurtje’ luisterend naar de naam ‘Pak Mat’.
Nieuwsgierig gemaakt door de combinatie ‘Mat’ en ‘Steurtje’, vroeg ik haar of de bewuste directeur toevallig Matulessy heette. Verrast keek zij me aan: “Ja, ken je hem dan?”
Ik vroeg of haar zoon aan Pak Mat wilde vertellen dat ik hem graag wilde ontmoeten. De jongen kende mijn naam niet, en sprak slechts over ‘een logé uit Holland’. “Vertel je gast maar dat ik straks om 5 uur bij jullie thuis langs kom”, was het antwoord.
Pak Mat kwam zelfs nog wat vroeger, net toen ik uit de badkamer kwam. Van achter in het huis zag ik hem in de voorgalerij staan: het wás hem!!!
“Anton!”, riep ik hem toe.
Tot mijn verbazing verstijfde hij, zonder te reageren. Toen ik naderbij kwam zag ik echter een zeer geëmotioneerde Anton.
Wij omhelsden elkaar en toen vertelde hij: “Ik heet geen Anton, maar Daniel. Anton was mijn zelf gekozen schuilnaam toen ik uit de Soekamiskin-gevangenis werd ontslagen.”
Toen wist ‘Anton’ ook wie ík was.
In een Soendanees visrestaurant, op een ons zo bekende plek vlakbij Tjihampelas, hebben we elkaar ons levensverhaal verteld, vanaf het moment van die gezamenlijke vlucht naar Tjihapit.
x
Dit hoort tot de echte Indische verhalen.
De arriverende troepen uit Midden- en Oost-Java noemden de bevolking van de Preanger, de Soendanezen, ‘bancis’, kerels zonder moed, slappelingen, die hoognodig moesten worden wakker geschud. Wie werden er eigenlijk bancis genoemd? De Soendanezen toch niet? Saya kurang mengerti.
Wie kan mij verzekeren dat de benaming banci haar herkomst vindt uit het Engels, n.l. banshee, wat wil zeggen ‘vrouw van de Elfen’, uit de categorie: Fabelwezens Banshee, (in meervoud), de moderne naam voor de Bean sidhe,, de traditionele elf van het Ierse platteland. Na de komst van de Milesiers uit Spanje verdwenen de goden, de Tuatha de Dannan, naar het ondergrondse. In de loop der eeuwen veranderde de volksverbeelding hen in Elfen. Men geloofde dat het gekrijs van een mens het overlijden van een mens aankondigde. De Banshee leefden in elfenparadijzen onder de groene Ierse heuvels. Een Banshee zou verbonden zijn met een bepaalde familie. Met een ijselijke kreet kondigde zij De dood van een familielid aan. Bron is Encyclopedie, Atlas v d mythologie.
Verder vind ik ’t een mooi verhaal en heb ik ’t doorgestuurd naar iemand met de naam Anton.
Wat mij is bijgebleven, is dat in onze tijd “bantji” in de straat/spreektaal gelijk was aan wat wij nu “gay” noemen. In een vergeeld woordenboek van toen vroegher staat voor het woord als vertaling “hermaphrodiet” (voor ons toen een onbegrijpelijk woord/begrip…… ).
“hermaphrodiet” Volgens mij is dit begrip hier niet goed gebruikt. In ieder geval niet ‘gay’ ( in normaal oud-Nederlands gewoon homo, of voor de moderne kenners HLBT). Het is een biologisch begrip, tweeslachtig, een organisme dat zowel de mannelijke als de vrouwelijke geslachtsorganen heeft. Dat zich in zichzelf kan voortplanten. In het spraakgebruik ook wel (fout) interseksueel genoemd. Bij kenners bi. Maar die kan zichzelf niet voortplanten!
Mijn vader vertelde eigenlijk nooit wat hem in het jappenkamp was overkomen; mijn moeder en oma (met maar één beentje), mijn opa hebben allemaal wel iets verteld over het kamp en de vreselijke dingen die daar gebeurden. Voor mijn vader moest de deur naar het verleden dicht blijven.
Prachtig verhaal en veel herkenbaars.
Ik zit maar te turen op de naam van de bioscoop. Het gebouw lijkt net op bioscoop “Majestic” op de Bragaweg, al is die, bij mijn weten, nooit uitgebrand.
Bij mij kwam de naam ” ELITA” op, maar daar zijn wij later beslist nog naartoe gegaan (dus na de verwoesting).
Het was Elita. De bioscoop is weer hersteld.
Ook ik heb daar met mijn broer vele films gezien. Al was voor mij (gezien mijn leeftijd) het flesje drinken wat ik in de
pauze kreeg vaak veel belangrijker dan het vertoonde
Ik word emotioneel bij het lezen van dit verhaal.
Ook ik heb de bersiaptijd als 15 jarige meegemaakt, wel niet in Bandung, maar in Malang.
Nogmaals hartelijk bedankt.
@August Pijma.
Ik zou graag willen weten wat er na de Japans overgave op 15 Augustus 1945 precies in Malang gebeurd is.
Wat ik weet van Malang is wat verwarrend.
Enerzijds lees ik dat de Japanners na de capitulatie uit Malang vetrokken. Anderzijds lees ik dat de Japanners ook nog in Oktober het ziekenhuis bewaakten maar door de aanvallen van Pemoeda’s zich overgeven hadden gegeven. In het begin schijnt het redelijk rustig geweest zie ijn in Malang, zelfs geïnterneerden kwamen uit de kampen terug maar de situatie veranderde
Omstreeks 10 Oktober vaardigde het Indonesische Gezag een boycot tegen (Indische ) Nederlanders uit en werden zij in met prikkeldraad omheinde wijken (zgn De Wijk) opgesloten., was dit een z.g.n. Indonesisch interneringskamp?)
De Indonesiers zorgden wel voor voedsel maar dat was te weinig.
De Britten waren van plan om na Soerabaja ook Malang te bezetten maar vanwege de slag in Soerabaja werd daarvan afgezien
Vele (Indische) Nederlanders werden pas in 1946 door de Indonesiërs vrij gelaten!
Klopt dit verhaal?
Indringend prachtig verteld/geschreven herinnering , ook ik word er emotioneel van
hartelijk dank