De wereld stond deze maand op zijn kop. Een tandarts uit de Verenigde Staten doodde een oude mannetjesleeuw in Zimbabwe. Fout, want de leeuw bleek een nationale bekende te zijn. Dubbelfout, want het dier woonde in een reservaat en kon slechts worden gedood door hem daar weg te lokken. In de internationale media viel men vooral over de jager vanwege het feit dat hij 50 duizend euro betaalde om een bedreigd dier te kunnen afschieten, niet voor het vlees, maar slechts voor de `thrill´.
Hoe stond het met de plezierjacht in Nederlands-Indië? Hoe verging het híer kantjil en de tijger?
x
In het Soerabajasch Handelsblad van 11 januari 1900 verscheen een artikel van ene ‘Praatjesmaker’ als reactie op een ander stuk, waarin men zich afvroeg of de jacht, ‘die voorheen ook haar nut, hare grootsheid, zelfs hare noblesse had, in onze beschaafde eeuw en in onze beschaafde landen niet meer is dan een overblijfsel uit ruwere tijden, een laag genot vol kleinzieligheid en laffe wreedheid.´ Praatjesmaker, zélf een jager, was het met de schrijver duidelijk oneens, maar toch, er waren grenzen:
“Leve de jacht! Maar jacht en jacht is nog wat anders. Er zijn jagers die tamme duiven doen loslaten en in concours trachten ze alle dood te schieten. Er zijn jagers die op oneetbare vogels schieten, om ze maar te zien dood vallen. In het kort: er zijn jagers-moordenaars. Ja! Tegen zulke lafhartige jagers verhef ook ik mijn stem. Daar ge niet weet wie ik ben, is het geen zelfverheerlijking als ik u vertel hoe ik jaag. Sedert de 12 jaren van veel jagen, want ik was steeds in de binnenlanden en op plaatsen van groot wild, heb ik altijd een buks gehad (uit een buks kan men niet met hagel schieten). Ik heb nooit gejaagd met de bedoeling, om het wild in het bos te laten liggen. Kon ik het vlees niet zelf verorberen, ik deed anderen er een genoegen mee. Schoot ik op varkens, tijgers of bantengs (wilde koeien) dan wist ik dat ik gevaar liep, dit verhoogde het genot. Vaak zag ik een beest zwaar gewond nog alle moeite doen om te ontsnappen, zich ten laatste niet meer op de been kunnende houden. Welnu in zulke gevallen sprak mijn hart als mens, en wachtte ik niet, totdat de doodstrijd gestreden was, doch maakte daar spoedigst een eind aan. Het vlees dat ik ’s avonds at, smaakte mij best; ik behoefde mij niet voor mezelf te schamen. Door de jachten, heb ik leren ontberen, ik voel dat ik daardoor een open oog en goed waarnemingsvermogen heb gekregen. (…) Anderen zijn verslapt, ik ben gehard. Dit alles heb ik van de jacht. Echter, nogmaals: jagers-moordenaars veracht ik. Jaag voor uw genot maar laat het tevens wezen voor uwe of andermans tafel.”
De tekst lijkt merkwaardig actueel. De discussie die de afgelopen weken werd gevoerd, lijkt dezelfde als die in het Soerabajasch Handelsblad van meer dan een eeuw geleden. De argumenten zijn niet veranderd. De wildstand echter wél.
In het NRC Handelsblad van 31 juli 2015 lezen we dat een jager voor een ton op vijf grote dieren mag schieten: “De Big Five, het summum onder trofeejagers, is bijna onbetaalbaar. Een olifant, neushoorn, leeuw, buffel en luipaard – het ‘Pakket Big Five’ van Highland Jachtreizen kost volgens eigenaar Michiel Staartjes 100.000 euro. „Dat is zo duur vanwege alle vergunningen.”
Los van de vraag wat de lol is van het schieten op een olifant, neushoorn of buffel, dieren zó groot dat je niet kunt missen maar wél zwaar kunt verwonden, is – om met Praatjesmaker te spreken – de vraag aan de orde of de jacht op dieren zonder ze op te willen of moeten eten wel ethisch verantwoord is.
`Een bedroevend toneel van wildheid´
In Indië was veel wild, zó veel dat af en toe afschieten een niet te bediscussiëren noodzaak was. Varkens en herten vraten soms een groot deel van de plaatselijke oogst op, en bedreigden daarmee het voortbestaan van de lokale economie. Het vlees van deze dieren, evenals dat van gevogelte, was een welkome aanvulling op het dagelijkse rijst- en kipdieet. Anders was het echter gesteld met het meer exotische wild: olifant, neushoorn, krokodil, wilde buffel, tijger, luipaard en panter. De Inheemse bevolking liet deze dieren links liggen. De jacht was gecompliceerd en tijdrovend; het nut beperkt. Slechts als één van deze dieren te dicht bij een kampong kwam en mensen doodde, werd actie ondernomen. Maar ook niet altijd, en niet overal. Uit het Bataviaasch Nieuwsblad van 30 juli 1903:
“Wanneer op Java een mens door een tijger is gedood, wordt dat roofdier zoo mogelijk gevangen en afgemaakt, — de Lamponger (Zuid-Sumatra – JP) doet dat niet; als een echte fatalist gaat hij zijn gang of er niets gebeurd is. Tal van mensen zijn in dit jaar 1903 reeds door tijgers verscheurd, zodat de resident vergunning heeft gevraagd en verkregen om op het doden van tijgers een premie van honderd gulden te mogen stellen. Ruim drie maanden geleden is aan het volk bekend gemaakt dat het die premie voor het doden van tijgers kan ontvangen en niettegenstaande er veel vee, paarden, koeien, geiten en schapen door tijgers weggeroofd worden, is er nog niet één tijger door de bevolking afgemaakt. Aan een kant is het niet te verwonderen; wil de Lamponger die premie verdienen, dan zou bij zich in de dichte bossen moeten wagen om een tijger op te sporen; doodt hij het beest dan zal hij het van uit het bos moeten vervoeren om te bewijzen dat hij de premie verdiend heeft, hij zou dus moeten sjouwen, wat hij niet, zelfs niet voor veel geld, wil doen. Door op tijgers jacht te maken, het kadaver te vervoeren zou hij zich in het oog zijner vrienden en kennissen vernederen ; hij laat dus het wild, zolang het niet in zijn onmiddellijke nabijheid komt, zodat bij het van uit zijn deur of venster kan doodschieten, ongehinderd.”
Uit de tekst spreekt enige vooringenomenheid. In een eerdere editie van hetzelfde blad lezen we: “Op een dagmars van Pajakoembo (West-Sumatra –JP) bevindt zich reeds een streek, waar nog geen rijstbouw wordt uitgeoefend, de bevolking geen orders van ons ontvangt en tijgers onbetwist heersen; een bedroevend toneel van wildheid.”
Tot `wild´ werd hier dus ook de lokale bevolking gerekend.
Dat de inheemse bevolking wel degelijk – zij het tegen betaling – bereid was op jacht te gaan naar groot wild, blijkt uit vooroorlogse fotografische archieven. De mannen werden ingehuurd om jachthutten te bouwen, op wacht te staan, het wild op te drijven en in geval van nood met speren af te maken, en tenslotte het naar huis te dragen. Het genadeschot was doorgaans voorbehouden aan de Europeaan die de jachtpartij organiseerde. Na afloop ging het hele gezelschap dan soms nog op de foto.
De jager Lapré
Eén van deze jagers was Edy Gustaaf Armand Lapré (Indramajoe, 1905 – Wassenaar, 1995). Na een opleiding als ambtenaar Binnenlands Bestuur kreeg hij in 1934 een aanstelling als assistent-controleur in Painan, West-Sumatra. Tot 1938 woonde hij met zijn gezin in Painan. Na een Europees verlof vestigde hij zich in 1939 als assistent-resident op Lombok.
Uit het door hem nagelaten en door het KITLV bij een antiquariaat aangetroffen fotoboek (met kaft van tijgerhuid!) weten we dat Lapré in deze jaren een fervente tropheehunter was. Op tientallen foto´s zien we hem met door hem afgeschoten wild. Buffels, herten, zwijnen, een olifant, krokodillen, gevogelte, en, vooral: tijgers. Vanuit zijn standplaats Painan moet hij vele, misschien wel tientallen, tijgers hebben gedood.
Het verdere verhaal van Lapré is als dat van zovelen: tijdens de Japanse tijd was hij als burger geïnterneerd. Na de oorlog werd Lombok opnieuw zijn standplaats, tot 1951, toen hij met zijn gezin naar Nederland reisde. Tot zijn pensionering vervulde hij hier een ambtelijke functie als directeur van het Emigratiebureau. Zijn jacht was voorbij. In zijn woning in Wassenaar moet hij, bladerend door zijn foto-album, waarschijnlijk met weemoed terug hebben gedacht aan zijn expedities in Indië.
Met uitsterven bedreigd
Kort na de overtocht van het gezin Lapré naar Nederland, kon men in het Nieuwsblad voor Sumatra nog lezen over een andere jager, politiecommissaris P. Hofman uit Medan: “De heer Hofman heeft zaterdagavond bij het invallen der duisternis op de onderneming Padang Tjermin wéér een tijger geschoten. Hiermede is het totaal aantal tijgers, dat de heer Hofman neerlegde, gestegen tot 101.”
Het zou voor Hofman bij deze 101 blijven. Ook hij reisde kort daarop naar Nederland. Op enkele vragen in het Nieuwsblad voor Sumatra naar het nut van de tijgerjacht, had hij geantwoord dat er weinig jagers waren en veel tijgers, dat tijgers mensen en vee doden, en dat een veel grotere bedreiging voor het voortbestaan van deze dieren was gelegen in het kappen van de rimboe.
Met dat laatste had hij maar een beetje gelijk. De laatste Balinese tijger (Panthera tigris balica) werd geschoten in 1937, en de laatste Javaanse tijger (Panthera tigris sondaica) in 1978. Het aantal thans nog in leven zijnde Sumatraanse tijgers (Panthera tigris sumatrae) wordt door het World Wildlife Fund geschat op minder dan 400. Het uitsterven van de tijger wordt in eerste instantie toegeschreven aan het verlies van de habitat. Echter, zo voegt het WWF daar aan toe, een even zo grote bedreiging is de ongebreidelde stroperij. De jacht, dus.
x

Jachtgezelschap van resident L.C. Westenenk met een geschoten tijger op de Konak, het buitenverblijf van Westenenk bij Kepahian, 1919

Personeel van de B.P.M. en een geschoten tijger op het B.P.M.-emplacement Djoeloe Rajeu te Djoelo-rajeu bij Idi, 1927-1932

Een gedode tijger vastgebonden op een auto, tijdens een tijgerjacht van J. Heil, werkzaam bij de Bataafse Petroleum Maatschappij, in de omgeving van Palembang, 1933

Twee kinderen van de administrateur van tabaksonderneming Gedong Jehore in Deli met een dode tijger, ca. 1914
![Een door aspirant-controleur E.G.A Lapré van Painan (rechts) geschoten tijger te Kota Rendah met links [...] Starreveld, 1933](https://javapost.files.wordpress.com/2015/08/tijger_lapre_2.jpg?w=640&h=467)
Een door aspirant-controleur E.G.A Lapré van Painan (rechts) geschoten tijger te Kota Rendah met links […] Starreveld, 1933

E.G.A. Lapré, controleur van Painan, met één van zijn helpers bij een door hem geschoten tijger te Doekoe bij bij Taroesan bij Painan, 1937
naar ik begreep, waren de inheemse mensen blij toen op bali de laatste tijger geschoten werd.
elk jaar meer dan 1.000 doden door de matjam.
Matjam is soort, Matjan/macan, harimau of maung betekenen alledrie tijger. Wat is ’t verschil?
Macan(oude spelling MaTJan) is een leopard, wordt ook genoemd Macan Tutul( met kleine ronde zwarte stipjes , kan klimmen .
Is kleiner dan de harimau ( koningstijger).
Maung is de Sundanese naam van Harimau, de oude Sundanese adel die niet tot de Islam wliden bekeren, waren “verdwenen” en leven verder als MAUNG Siliwangi (is een mythe , maar toch werd het opgemerkt door “ingewijden”(believe it or not) .
– de oude Sundanese adel die niet tot de Islam wliden bekeren, waren “verdwenen” en leven verder als MAUNG Siliwangi (is een mythe , maar toch werd het opgemerkt door “ingewijden”(believe it or not) .
Gua engga mengerti apakah ditulis diatas ini. I’m sorry. Please, explain more accurately.
De foto toont veel meer dan alleen een dode tijger hangend aan een stok gedragen door twee koelies. De linker koelies op de foto kijkt meer bang. Links achter staat een Indonesische jager, die blijkbaar niet bij het gezelschap past. De heren poseren trots en vol kapsones en de vrouwen links en rechts vullen met veel bravoure? het plaatje.
Heel opmerkzaam, Ron. Klopt, die man kijkt alsof hij die tijger zo op de grond kan laten vallen. Ik denk dat het het gewicht is. Sumatraanse tijgers zijn niet de grootste van zijn soort (Bengaalse en Siberische zijn groter) maar kunnen toch zo´n 300 Lb. wegen. Met bamboe en touwen meegerekend hebben we het dan over 150 kilo. De man zal denken: schiet op met die foto van je!
Ik plaats nog wel een aantal andere tijgerfoto´s onder het artikel….
Rond 2005 heb ik in Oost Java, Jember nog een pas gevangen panter gezien in een kooi van 3 x 2 m. Ik vond het wel zielig dat wilde dier zo in een kooi, maar de eigenaar kon mijn gevoel er over niet begrijpen. Ook in mijn familie zijn er foto’s van planters met een geschoten tijger in Oost Java. Begin jaren 50 jaagden mijn ooms nog op tjellengs, wilde zwijnen, in het kustgebied westelijk van Pasar Ikan, het wilde varkensvlees was zalig, niet te vergelijken met de varkenslapjes van de AH nu.
Het ligt er aan hoe je het kruid;
Hier een recept om Babi-Pangang thuis te maken in je oven:
1 pond mager doorregen varkenslap aan een stuk met inbegrip van zwoerd.
4 volle theelepels babi-pangang poeder
4 kleine of 2 grote tenen knoflook, fijn gesnipperd snijden.
3 eetlepels ketjap
zout en peper naar smaak.
Het varkensvlees tot bijna op het zwoerd in brede repen doorsnijden.
Daarna omdraaien met de zwoerd kant naar boven en dit met een scherp punt van een mes veelvuldig prikken.
Van de bovenstaande ingrediënten een pap sausje maken. Beslist niet vloeibaar!
Met dit pap sausje het vlees goed insmeren, vooral tussen de repen en aan beide kanten, dus ook het zwoerd.
Dan het vlees met de zwoerd kant naar boven zeker een uur laten intrekken in de ijskast.
De oven tot max. temp. voorverwarmen. Vlees met zwoerd kant naar boven in het midden van de oven doen. Oven temp. hoog houden en na een kwartier wat alcohol over het zwoerd sprenkelen. Dit om de 5 a 10 min. herhalen tot de korst bruin en krokant is en het vlees gaar is.
Maak er een saus bij en serveer met atjar, kroepoek en ketimoen.
Tjoba en Enjoy.
sorry,
ik ben net aan de obat metjam.
Geachte heer Hoegen, een leuke webpage voor u met tante Mien’s obat matjan verhaal.
Toen ik gisteren vreselijke buikpijn had, (oorzaak van waarschijnlijk sinaasappelsap van de ‘Olifant’) nam ik tot mijn onmiddelijke genezing een Norit capsule (géén tablet) in.
http://www.mainpage.nl/verhalen/mien.htm
De Sumatraanse tijger neemt heel langzaam weer in aantal toe.
Hopelijk wordt hij in de beschermde gebieden weer talrijker en maakt men corridors zodat de dieren kunnen wisselen.
Verder moet er streng worden opgetreden tegen stroperij van hout en (prooi)dieren.
Als de tijger uitsterft heeft de mens als soort volledig gefaald…..
Triest om het te zien, want ik kan nu alleen de tijger in de dierentuin zien
Jacht op zich om een haas, fazant, ree, hert of wild zwijn op tafel te hebben vind ik niet erg.
Daarbij moet het blijven .
De oud-kolonialen hebben in voormalig Nederlands Indië gemoord in de natuur.
Veel kampongbewoners waren juist blij met een tijger die herten en varkens van de akkers hield.
Bij gebrek aan die prooien vergreep zo’n tijger zich aan vee of aan mensen, zodat door de “beschermende” kolonialen weer gemoord kon worden waarbij en passant ook vaak de verkeerde tijger(s)werd(en)vermoord.
Na de jacht pronkte dan de jager met familie naast zijn slachtoffer om aan te tonen hoe blij hij was de streek van de “pestilentie” bevrijd te hebben.
De moordpraktijken betroffen ook olifanten en neushoorns allemaal dieren waar het alleen maar ging om de walgelijke thrill zo’n dier gedood te hebben, want olifanten, neushoornz en tijgers werden door de oud-kolonialen niet gegeten.
Stropers waren wij eigenlijk en totaal niets ontziend!!!!