De schilder-tekenaar Menno van Meeteren Brouwer (1882-1974)
In menig huis waarvan de bewoners banden hebben met het oude Indië zullen ze aan de wand hangen. Schilderijen en tekeningen van een kunstenaar die maar elf jaar in Nederlands-Indië woonde. Die elf jaar echter hadden zo’n onuitwisbare indruk op hem gemaakt, dat hij, terug in Nederland, in een nostalgische Indische roes bleef leven. Hij schilderde het ene Indische tafereel na het andere en werd dé illustrator van Indische boeken, zowel voor de jeugd als voor volwassenen. En alles met een grote vakmanschap.
Menno van Meeteren Brouwer was betoverd door Indië!
Door Richard van Schoonderwoerd
Al vroeg wordt het tekentalent van Menno ontdekt. Op 11 oktober 1882 geboren in de provinciestad Zwolle, waar zijn vader notaris is, zit hij op de lagere school al het liefst in een verborgen hoekje te tekenen. Als Menno tien jaar oud is verhuist het gezin naar Den Haag, waar duidelijk wordt dat behalve voor tekenen Menno op school weinig belangstelling vertoont voor andere nuttige vakken. Zijn ouders onderkennen zijn talent en sturen hem op 15 -jarige leeftijd naar de Haagse Academie. Daarna vervolgt hij zijn studies aan de Kunstnijverheidsschool in Haarlem en de Academie in Amsterdam, waar hij les krijgt van onder meer Max van Waay, Dupont en Six . Op de Academie komt Menno al over als een kunstenaar, een lyricus, een stemmingsmens. Iemand met een heftig bewogen innerlijk leven. Na zijn Academietijd vestigt Menno zich in Den Haag. Hij hoopt daar de kost te kunnen gaan verdienen als portretschilder en illustrator. Dat valt echter tegen; de opdrachten blijven uit. Menno is te onrustig om stil te zitten en gaat zich verder oriënteren. Zijn broer werkt in de rubbercultuur op Sumatra en Menno informeert of er voor hem ook plaats is. Als het antwoord positief is, scheept hij zich in op een boot naar Singapore. Vandaar maakt hij de oversteek naar Medan, waar zijn broer op hem wacht. In Indië zal hij elf jaar blijven, totdat gezondheidsproblemen hem in 1922 noodzaken terug te keren naar Europa.
De start in Ned.-Indië
Maar ook Indië brengt in eerste instantie niet de mogelijkheden om zich kunstzinnig te kunnen uiten. Menno wordt tewerkgesteld op een plantage waar hij tot taak heeft toe te zien op stukken oerwoud die werden omgekapt. Het aantal omgekapte bomen moet hij in een boekje noteren, maar in plaats daarvan begint hij schetsen te maken van de omgeving. De tropische natuur wordt voor hem een uitdaging voor zijn tekenstift. Het gevolg is dat zijn vrij simpele boekhouding nooit klopt en hij na verloop van tijd de onderneming kan verlaten. Later zal hij vertellen dat wat hij daar aanschouwde hem triest maakte. Een geweldig stuk natuur verschrompelde tot een kale, dorre, vlakte met boomstronken.
Menno besluit Sumatra te verlaten en zijn geluk te gaan beproeven op Java. Daar komt hij in aanraking met Karel Wijbrands, directeur en hoofdredacteur van Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië. Wijbrands is onder de indruk van Menno’s tekentalent en wil graag tekeningen opnemen in zijn krant. In heel Indië is evenwel geen behoorlijke clichémakerij te vinden en daarom laat Wijbrands de volledige apparatuur, inclusief clichémaker, overkomen uit Holland. De samenwerking tussen Wijbrands en Menno wordt een succes. Bij de cynische, vaak sarcastische artikelen van Wijbrands maakt Menno aansprekende tekeningen, karikaturen, die, in tegenstelling tot de schrijfsels van zijn patroon, nooit grof worden. Helemaal ongevaarlijk is het illustreren van dergelijke journalistieke producten niet. De Indische overheid oefent forse censuur uit. In 1912 schrijft de bekende auteur Henri Borel over de tekeningen van Menno: ‘Als deze leuke tekenaar dan eens zijn eerste persdelicten aan zijn jasje krijgt, heeft hij een prachtige gelegenheid om allerlei officieren van justitie, rechter-commissarissen, presidenten van de raad, enz. enz. te vereeuwigen in karikaturen, zodat de schrik er voorgoed in komt en deze delicten voortaan tot de onmogelijkheden behoren. Daar profiteert dan meteen de gehele Indische pers van’. Wijbrands is behept met een wispelturig karakter, waardoor het moeilijk is een lange duurzame relatie met hem op te bouwen. Na enige tijd verlaat Menno Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië en gaan zijn tekeningen verschijnen in andere kranten. Eén van die bladen is De Indische Post, onder directie van Jan Feith. Er ontstaat een vriendschap tussen beide mannen, die ook nadat beiden uit Indië zijn teruggekeerd, zal blijven voortduren.
Succes
Menno van Meeteren Brouwer bouwt in de loop der tijd in de kolonie een grote carrière op en wordt er algemeen bewonderd. Niet alleen als krantenillustrator, maar ook om zijn vrije werk als schilder en tekenaar. Jarenlang leidt hij een enigszins zwervend bestaan over Java, Sumatra en Bali. Waar men hem nodig heeft vestigt hij zich tijdelijk. Hij exposeert veel, in 1911 is er al een tentoonstelling in Batavia waar naast het werk van Menno ook werk van Albert Hahn, Louis Raemaekers, Jan Sluijters en Piet van der Hem te bewonderen is. In het Soerabajaasch Handelsblad schrijft een recensent in 1912 , naar aanleiding van een andere expositie, over het werk van Menno: ‘Fris, gedistingeerd en lollig. Studentikoos: een héér die pret maakt’. Van een aantal van zijn tekeningen worden boekjes uitgegeven. Zo verschijnt in 1915 bij drukkerij J.M.Chs Nijland te Soerabaja, onder de titel Herinneringen aan Java, een aantal gebundelde tekeningen van Menno. Daaronder juweeltjes als ‘Aankomst in Insulinde’ met een magere schlemiel als hoofdfiguur op het eerste plaatje, op plaatje twee dezelfde figuur dertig jaar later, inmiddels twee keer zo dik geworden. Of ‘Op de kantoren wordt steeds hard gewerkt’, uit de tekening blijkt dat niet echt. Ook rake plaatjes van chauffeurs, jockey’s, totoks en inlanders. In 1914 maakte Menno de decors voor de eerste opera-uitvoering van ‘Fedora’ die in Indië, in Soerabaja, wordt gegeven. Dat zal hij later ook voor andere opera’s doen, zoals ‘Herodiade’ en ‘Madame Butterfly’.
Terug in Nederland
Menno leeft zich uit in zijn karikaturen en schilderijen en ander creatief werk totdat zijn gezondheid hem in de steek laat en hij in 1922 Indië moet verlaten. Na een kortstondig verblijf in Brits-Indië woont hij eerst een jaar in Parijs, om dan terug te keren naar Nederland. Hij vestigt zich weer in Den Haag, maar verhuist uiteindelijk naar de Hoornbruglaan 16 in Rijswijk, waar hij tot zijn dood zal blijven wonen. In Nederland blijft hij niet bij de pakken neerzitten, maar biedt zich bij verschillende uitgevers aan als boekillustrator. En dat gaat wonderwel goed. Speciaal voor boeken die in Indië spelen wordt Menno steeds weer gevraagd. Hij wordt er de uitgelezen illustrator van, maar illustreert ook ander werk. Zijn eerste opdrachtgever is uitgever W. de Haan te Utrecht, waarvoor hij een jongensboek Het geheim van den boschrand van Jan Wagenaar en een meisjesboek Rijpende lente van Elisabeth van Beijmerwerdt illustreert. In 1924 verschijnt bij dezelfde uitgever Menno’s Indisch Prentenboek met versjes voor de jeugd. Hierin portretteert Menno het dagelijkse leven van het Indische. In de jaren dertig ontmoet Menno in Delft W.D. Meinema, uitgever van protestantse kinderboeken. Voor deze uitgever zal hij veel gaan werken. Hij schildert ook diens portret, dat een ereplaats op het kantoor krijgt. Voor de firma Wolters maakt hij schoolplaten met sawah’s, rijstvelden en karbouwen, voor een aspirinefabriek maakt hij de plaatjes voor een album over de archipel. Zijn grappige prenten verschijnen in De Kampioen van de A.N.W.B. en hij wordt illustrator voor de Haagsche Courant. Al zijn werk voor boek, krant of blad, ademt een verzorgde precisie, gevoed door een rustige vakbekwame aanpak. Naast de vele Indische prentjes illustreert hij ook veel historische boeken, over watergeuzen, hagenprekers of landverhuizers, waarvan de kwaliteit niet onderdoet voor de Indische tekeningen. En jongensboeken, schoolboekjes, sprookjes, reisbeschrijvingen plus een behoorlijk aantal romans en andere werken voor volwassenen, zoals Brieven van Opheffer en Het land bij-ons-buiten. Voor W.J. Thieme & Cie te Zutphen maakt hij de illustraties voor Javaansche Sagen, Mythen en Legenden, verzameld door Jos. Meijboom-Italiaander. Als uitgeverij Kok te Kampen in 1941 Onze Indische Geschiedenis van Johan van Hulzen uitbrengt is het boek voorzien van tientallen illustraties van Menno. In sommige boeken tekent Menno kleine miniatuurtjes, waaruit blijkt wat een groot kunstenaar hij is op de vierkante centimeter. Die miniatuurtjes vind je bij voorbeeld in Eigenwijze liedjes van Brammetje ( = M.H. du Croo) , een herdruk van liedjes die in de loop der jaren verschenen in het Soerabajaasch Handelsblad en in het Bataafsch Nieuwsblad. Zeer bekend worden zijn illustraties voor Holland Over Zee! geschreven door Jan Feith. Ook verzorgt Menno de tekeningen van enkele reclame-uitgaven voor de destijds befaamde firma R.S. Stokvis en zonen te Rotterdam.
Rond 1955, hij is dan 72 jaar, stopt Menno van Meeteren Brouwer met illustreren. In eigen beheer geeft hij in 1956 een album uit met zogenoemde Indische penkrabbels, getiteld Nederlands Indië zoals het was. In de inleiding schrijft hij: ‘Ik hoop dat mijn oude vrienden en bekenden uit die dagen, aan wie ik deze uitgave opdraag, door deze momentjes nog even herinnerd mogen worden aan hun goeden Indischen tijd, aan “zoals het was”.
Altijd schilderen
Tot op zeer hoge leeftijd blijft Menno gedreven voortgaan met schilderen. De schilderijen stapelen zich op in zijn niet al te grote woning. Met mondjesmaat exposeert hij. In de deftige Haagse krant Het Vaderland van 23 november 1957 is het volgende bericht te lezen, dat zijn werk op treffende wijze omschrijft: ‘Zij die een dierbare herinnering aan het oude Nederlands-Indië in hun hart dragen, doen goed zich zondag te begeven naar de feestzaal boven het restaurant Garoeda aan de Kneuterdijk. Daar exposeert gedurende drie dagen, waarvan het morgen, zondag, de laatste is, Menno van Meeteren Brouwer, de bekende schilder van dat prachtige en heerlijke land. Van Meeteren Brouwer werkt veel in mooie lichte kleuren, men zou kunnen zeggen met een op vele manieren gebroken wit. Andere zachte tinten voegen zich daar bij, maar het is vaak toch de witte toon, die het stuk karakter geeft. Een blik op de huizen van Batavia aan de Kali suggereert een nevelig wit, dat zeer bekoort en de levendig gekarakteriseerde bedrijvigheid van de mensen boeiend maakt. Een grote karbouwenwagen kan uit een witte atmosfeer opduiken, en dan geven weer zacht getinte figuren een stevig tegenspel. Er wordt met humor verteld in deze kunst. Ook de landschappen geven een schilderkunstig verhaal, over palmen aan een kust en andere gegevens, waarvan de zeldzame en grote schoonheid ons geheel duidelijk wordt. In de figuurstukken is naast het grappige de objectieve fraaiheid van belang. Van Meeteren Brouwer ziet zijn mensen zo voordelig mogelijk, en hij houdt van hun schoonheid. Dat laatste verwondert niet, want het hele werk is immers één verkondiging van al het schoons dat hij op aarde heeft opgemerkt.’
Gezelschapsmens
Zijn gehele leven was Menno een gezelschapsmens, die zijn tijd niet in eenzaamheid doorbracht. In Indië kwam hij graag in de soos. Daar drinkt hij met planters, krantenmensen en ander volk een drankje, wisselt verhalen uit en vertelt over zijn belevenissen. Een van de soos-vrienden van Menno in Indië is Jan Fabricius, waar hij later in Nederland weer contact mee heeft. Hij illustreert met vaardige pen de herinneringen van Fabricius’ Tempoe Doeloe, uit de goeie ouwe tijd. In Rijswijk houdt Menno thuis zijn eigen kleine soos. Vele oud-Indischgasten komen dan bij hem op visite en onder het genot van een drankje haalt men herinneringen op. Menno, klein postuur met een wat gebogen rug, is een vrolijke gastheer, altijd net in het pak. Getrouwd is hij niet, maar een ‘dame voor de huishouding’ woont bij hem in. Jarenlang is Maria Hammink, kortweg Mies genoemd, zijn steun en toeverlaat. Mies is een eenvoudige vrouw die hem heel goed verzorgt en zijn kunstwerken met een zekere achterdocht voor de buitenwereld bewaakt. Rijk hebben ze het samen niet en ze leiden een vrij eenvoudig leven in het Rijswijkse huurhuis.
De laatste jaren van Menno’s leven zijn moeilijk. Hij wordt ziekelijk en er is geen geld, er is zelfs geen ziektekostenverzekering. Daardoor ontstaat er armoe, maar zowel Menno als Mies willen er niets van weten elders geld te vragen. Daar zijn zij te trots en tegelijk ook te bescheiden voor.
Huwelijk
Op 15 mei 1972, gaan Menno, die dan 89 jaar is, en Mies, die veertien jaar jonger is, trouwen. Dat gebeurt op advies van enkele vrienden, die zich bezorgd maken over het lot van Mies als Menno zou komen te overlijden. Ze zou onverzorgd en zonder rechten achterblijven. Mies en Menno trouwen aan huis, Menno is moeilijk ter been maar burgemeester Boogaard is een goede kennis. Hij komt persoonlijk Menno en Mies thuis trouwen. O p 11 juli 1974 overlijdt Menno van Meeteren Brouwer op 91 -jarige leeftijd. Hij wordt begraven op Nieuw Eik en Duinen in Den Haag. Na zijn overlijden wordt hij in meerdere kranten en bladen herdacht. Hein Buitenweg, schrijver en oud-Indischgast, schrijft in het Indische blad Tong Tong: ‘De laatste keer dat ik hem zag zat hij in het zomerzonnetje op een bankje aan de Scheveningse boulevard. “Jeugdherinneringen ophalen?” vroeg ik hem. Hij knikte. Voordien bezocht ik hem enige malen aan de Hoornbrug te Rijswijk, waar hij nog altijd penseel en tekenstift hanteerde als in zijn Indische tijd. Zo geestig kon hij daarover praten dat het te betreuren is dat hij voor zover ik weet, zijn interessante herinneringen nooit eens op schrift heeft gesteld. En zo is met zijn overlijden op 11 juli weer één van de alleroudsten van de oude garde heengegaan, een eenzaam mens waarschijnlijk, waar zoveel tijdgenoten hem moeten zijn voorgegaan. Ik blader weer even in Jan Fabricius’ Tempo Doeloe, in Abraham Exodus’ Sergeant Weers en de zijnen, in de Brieven van Opheffer, in mijn eigen boeken, in oude jaargangen van De Zweep en d’Oriënt, die hij op zo onnavolgbare wijze illustreerde. Ik herdenk hem in grote genegenheid.’
Na de dood van Menno moet Mies wel het een en ander aan schilderijen en tekeningen verkopen. In het Tollenshuis in Rijswijk is tussen 29 mei en 20 juni 1976 een grote verkooptentoonstelling. Er blijft echter nog genoeg over in het huis aan de Hoornbruglaan, waar Mies nu kan blijven wonen. Ze overleeft Menno ruim 13 jaar en raakt op het eind van haar leven erg vereenzaamd. O p 4 september 1987 overlijdt ze. Op haar begrafenis zijn slechts haar jongere zus met echtgenoot en een bevriend echtpaar aanwezig. De overgebleven schilderijen en ook de inboedel worden verkocht bij de Vendu. De opbrengst komt bij neven en nichten terecht. Het graf van Menno wordt later niet meer onderhouden en is ontruimd.
Dit artikel werd eerder in iets uitgebreidere vorm gepubliceerd in De Oud-Hagenaar, dinsdag 7 juli 2015
Bedankt voor dit artikel.
mennO
Klik om toegang te krijgen tot menno.pdf
Mooi verhaal. De burgemeester heet Bogaardt en niet Boogaard!
Indien als illustrator van school boeken an platen is hij minder bekent want wij kennen alleen maar C.J.JETSES, W.K. DE BRUIN en F.VAN BEMMELEN.
Er staat: “In Indië zal hij (Menno van M) elf jaar blijven, totdat gezondheidsproblemen hem in 1922 noodzaken terug te keren naar Europa.”
Het is alsof hij alleen in Europa beter heeft kunnen worden en niet in Indië. Er moet een andere reden zijn geweest. Ik denk eerder dat hij heimwee had, of niet in Indië begraven wilde worden als hij dood zou gaan.
Wel heb ik gehoord dat veel zieken in Indië de raad van hun arts kregen om naar Holland te gaan om aardbeien te eten die hun beter zouden maken. Dat herinnert me eraan dat ik nog een bak met aardbeien in de koelkast heb staan. Lekker met volle Franse kwark. http://mens-en-gezondheid.infonu.nl/gezonde-voeding/98867-de-geneeskracht-van-aardbei.html
Dat kwam toch vaker voor? In die tijd (1922!) waren de medische voorzieningen vaak toch wat minder dan in Nederland, en er waren klimaatverschillen. Als kind was ik een keer ernstig ziek, maar de huisarts, jong en onervaren, had dit ziektebeeld nog nooit gezien. Mijn moeder wel: mazelen! Ook moest ik onder de hoogtezon(!) en levertraan(!). Mijn vader, moeder en zus konden 1n 1946 met recuperatieverlof naar Nederland. Mijn broer niet, militaire dienst. Ik ook niet, maar met wat oeroesen toch gelukt.
Leo van Bergen, medisch historicus werkzaam bij de afdeling Metamedica vh VUmc zou misschien een artikel erover kunnen schrijven, maar hij heeft zich alleen verdiept in lepra in Nederlands Indië, alsook zijn voornaamste onderzoeksveld betreffende de relatie tussen geneeskunde en gewelddadige conflicten, waar de tropische
geneeskunde de nodige raakvlakken mee heeft.
Twee titels op dat gebied zijn: Een Menslievende en Nationale Taak.
Oorlog, kolonialisme en het Rode Kruis in Nederlandsch-Indië 1870-1950 (Soesterberg 2004) en Van Koloniale Geneeskunde tot Internationale Gezondheidszorg. Een geschiedenis van 100 jaar Nederlandse Vereniging voor Tropische
Geneeskunde (Amsterdam 2007).
Boeiend, mooi artikel, dank, n.
Ik weet niet zeker of hij betoverd werd door Indië, maar hij heeft ’t in Batavia ver geschopt bij de VOC. Waar anders? Ik spreek over de 17e eeuwse moppentapper uit Leiden, Aernout van Overbeke.
Ik vraag me af of hij de aanstichter was van de Indische humor waar ik enigszins door ben aangestoken. Wie de moppenverzameling leest van de Leidse jurist Aernout van Overbeke (1632-1674), zal merken dat de grenzen van de etiquette in zijn kringen ruimschoots overschreden werden. Zou graag zijn “Geestige en vermaecklycke reijs beschrijving naar Oost-Indiën, 1669″willen lezen.
Dit is wat hij schrijft in de oude stijl en spelling.
Geestige en vermaeckelijcke Reys-Beschryving Van Mr. Aernout van Overbeke, Naer (dubbele a = ae) Oost-Indien uytgevaren voor Raet van Iustitie (=VOC), in den Iare 1668.* Iare =jaar en denk om den naemval)
Broeders, Vrienden, en Bekenden,
OP Donderdagh, den 12. April, zijn wy des avonts buyten gaets (in volle zee – ’t zeegat uit) geraeckt, met een goede Loots, hoe swaer schijnt het te zijn om te gelooven, voor verstandige luyden, die soo wijs zijn, dat sy selfs om binnen-gaets te komen, geen Lootsman van nooden hebben; echter het is waer, ende (ende = en) wacht maer wat, ghy sult noch andere dingen hooren. Nu dan, daer meê sie ick noch boom, noch bladt (bladt met dt, kan nooit fout gaan) meer, noch dorp, noch huys, noch mailje-noch-Kaets-baen, en fin daer mee bruyen wy heen. Den lagh ick meest te speculeren over alle wereltlijcke aecken, en bekeeck de gantsche Kajuyt wel naeuw, even eens als die vrienden, die eerst in ’t Rasphuys komen, de plaets wel te degen betrachten daer sy langh huys sullen moeten houden.
Den met het lumieren van den dagh (daglicht verfranst), saten wy, soo nae by Calis,namentlijck op 8.vadem water, dat wy sonder twijffel daer voor souden geseten hebben, soo wy een half quartier voort geseylt hadden,wy wierpen dan het ancker, en den dagh dede onse vreese vertrecken.
I love it, I love it, alleen om te lezen. En te bedenken dat men zo gesproken had.
Hier is een van zijn moppen:
Een heer liet sijn knecht twee kostelijcke glasen spoelen. Het eene brack hij, het ander bracht hij binnen. De heer na het ander glas vragende, soo antwoorde hij dat het gebroocken was. ‘Jou hontsvot’, (een scheldwoord dat tegenwoordig vervangen is door 3 letters; in ’t Engels 4) seyde de heer, ‘hoe deed gij dat?’ ‘Soo, mijnheer’, seyde hij, en liet het ander oock vallen dat hij in de hant hadt. Hahaha
Bij nader onderzoek vind ik hem toch wel een vooringenomen/ partijdig.mens.
’t Rasphuys was een gevangenis waar gedetineerde jongens; meisjes werden naar het Spinhuis gestuurd, hout uit Brazilie tot poeder moesten raspen, dat werd omgetoverd in textielverf.
De tekst die hij hier over ’t Rasphuys gebruikt is sarcastisch bedoeld, omdat Van O. eigenlijk advocaat/jurist was.
Dit laatste wil ik jullie niet onthouden, zo grappig.
Onderweg in zijn brief schreef hij dat hij zijn membrum virile/mannelijk lid had laten afsnijden, maar vervolgens werd al duidelijk dat hij zich gewoon had laten scheren door de scheepsbarbier, doelend op zijn BAARD. hahaha
Btw, zijn oeuvre/verzameling moppen en anecdotes omvat bijna 2500 items.
Wat hebben ze in de Gouden Eeuw gelachen; daarom waren de mensen ook gezonder dan nu.
De Javaanse schilder, ontdekt door landschapsschilder Auguste Antoine Joseph Payen die naar Nederland kwam.
SALÈH SARIEF BUSTAMAN, Raden (1811-1880)
Salèh Sarief Bustaman, Raden, (ook bekend onder de naam Raden Salèh Danoediredjoe), schilder (Semarang (Java, Nederlands-Indië) circa 1811 – Buitenzorg (Java, Nederlands-Indië) 23-4-1880). Zoon van Sayid Hoesein ben Alwi ben Awal en Mas Adjeng Zarip Hoesein. Gehuwd in 1864 met ? Winkelman (?-?). Na echtscheiding (1867) gehuwd met Raden Ajoe Danoediredjoe (?-?). Beide huwelijken bleven kinderloos. In het tweede huwelijk had hij 1 pleegdochter.
Raden Salèh stamde uit een Javaans regentengeslacht uit Semarang, waar hij waarschijnlijk omstreeks 1811 – de exacte datum is niet vastgelegd – werd geboren. Begin jaren twintig kwam hij onder de hoede van R.L.J. baron van der Capellen, resident van de Preanger Regentschappen, die hem een baan als schrijver op het residentiekantoor bezorgde. Hier ontdekte hem de Zuid-Nederlandse kunstenaar Antoine Payen, die als landschapsschilder in dienst was van het Nederlands-Indische Gouvernement. Payen was onder de indruk van het tekentalent van de jongeman. Hij nam hem in 1823 als assistent mee op zijn reizen op Java en gaf hem zijn eerste tekenonderricht.
Als klerk van een hoge ambtenaar vertrok Salèh in 1829 naar Nederland, waar hij in staat werd gesteld zich verder te scholen en zich in de teken- en schilderkunst te bekwamen. Ook koning Willem I gaf daartoe zijn steun: Salèh werd toen als ‘Kind van Staat’ verder begeleid en kreeg als zodanig een jaarlijkse toelage van tweeduizend gulden uit de Indische middelen van het departement van Koloniën. In de eerste helft van de jaren dertig ontving hij onderricht van de historie- en portretschilder Cornelis Kruseman en van de landschapschilder Andries Schelfhout. In Den Haag raakte Salèh goed ingeburgerd. Hij leerde er verscheidene kunstenaars kennen en werd zelfs lid van de Haagse vrijmetselaarsloge. Zijn beschermheren wensten hem wel een goede opleiding toe, maar wilden hem niet te lang tot last van de Indische geldmiddelen maken. Men verwachtte dan ook dat Salèh na voltooiing van zijn opleiding naar Java zou terugkeren. Het zou anders lopen.
Salèh ging zich steeds onafhankelijker gedragen en kreeg in steeds bredere kring bekendheid met zijn portretten, genrestukken, landschappen en marines. Maar al spoedig richtte hij zijn aandacht vooral op het schilderen van wilde dieren, zoals buffels, herten, leeuwen en tijgers. Deze werden weergegeven in hun natuurlijke omgeving of ook in jachttaferelen vol actie en beweging, dikwijls in de indertijd in Europa gangbare romantische opvatting over de strijd tussen mens, dier en de natuur. De vaardigheid om dieren weer te geven maakte Salèh zich eigen door in zijn woonplaats Den Haag veelvuldig de menagerie van P.H. Martin te bezoeken. Ook ging hij vaak naar het Koninklijk Kabinet van Schilderijen, eveneens in Den Haag, waar hij zich oefende door werken van 17de-eeuwse schilders als Anthonie van Dijck, Gerard Dou, Paulus Potter en Rembrandt te kopiëren. Ook verzamelde hij veel prenten en boeken met dieronderwerpen die hem tot voorbeeld konden dienen.
Na tien jaar op kosten van de regering in Den Haag te hebben gewoond verkoos Salèh in 1839 zelfstandig een reis door België, Frankrijk, Italië en Duitsland te maken. In korte tijd had Salèh Duits en Frans geleerd, waardoor vele deuren voor hem open gingen. In de jaren veertig werd hij in vele Europese steden een geziene societyfiguur en verkeerde hij in de hoogste politieke en cultureel-intellectuele kringen. Hij werd daar niet alleen uitgenodigd als de vermaarde schilder van portretten en dierstukken, maar ook omwille van zijn exotische voorkomen, waarvan hij handig gebruikmaakte door de allure van een Javaanse ‘prins’ aan te nemen. Salèh verbleef ook aan verscheidene vorstenhoven. In het bijzonder met hertog Ernst II van Saksen-Coburg-Gotha raakte hij zeer bevriend, en in diens paleis in Dresden was Salèh enige jaren geregeld te gast.
In Parijs, waar hij van 1845 tot 1851 woonde, bezocht Salèh het atelier van Horace Vernet. Vermoedelijk heeft hij deze historie- en dierschilder geholpen bij het samenstellen van diens grote composities met dieren. In 1847/1848 zou Salèh met Vernet een studiereis naar Algiers hebben ondernomen, waar hij de onderwerpen vond voor zijn indrukwekkende composities en dikwijls omvangrijke schilderijen met gevechten tussen Noord-Afrikaanse jagers en leeuwen en andere jachttaferelen met herten of buffels.
Tijdens deze jaren in Europa ontstonden de dynamische en dramatische historie- en dierstukken waarmee Salèh roem zou verwerven, zoals de Hertenjacht (1846), Op leven en dood (1848), de Buffeljacht op Java (1851), de Gevangenneming van Dipo Negoro (1857), de Tijger en zijn prooi (1866) en Gevecht met leeuw (1870). Salèh liet zich hierbij eveneens inspireren door composities van de Britse dierschilder sir Edwin Landseer. Mogelijk onderging hij ook de invloed van Eugène Delacroix. Salèh vervaardigde deze schilderijen in opdracht van of als schenkingen aan koning Willem II en koning Willem III, maar ook ten behoeve van andere Europese vorstenhuizen, zoals die van Saksen-Coburg, Pruisen, Oostenrijk en Groot-Brittannië.
In 1849 gaf Salèh de Nederlands regering te kennen naar Java te willen terugkeren, wat hem in 1851 werd toegestaan. Voorzien van de titel ‘Schilder des Konings’ ontving hij daar van de gouverneur-generaal niet alleen een jaarlijkse toelage van vierhonderd gulden. Bovendien kreeg hij in Batavia van het Gouvernement de opdracht de restauratie van de landvoogdsportretten op zich te nemen, die hij echter – onder enige druk van die zijde – schoorvoetend aanvaardde. Enige hovaardij kan hem wellicht verweten worden; men vermoedt dat Salèh de restauratie als minderwaardig, als niet bij zijn stand behorend werk beschouwde. Na de voltooiing hiervan in 1856 werd hij op eigen verzoek – en aanvankelijk onbezoldigd – eerste conservator van de landvoogdelijke galerij. Salèh schilderde in deze jaren voornamelijk portretten van hooggeplaatsten in de Nederlands-Indische gemeenschap – die hem zeer waardeerden – en ook Javaanse landschappen. In Batavia trouwde hij met een mejuffrouw Winkelman, een bemiddelde Indo-europese dame, en liet – door haar financieel gesteund – op een landgoed in het naburige Weltevreden, gelegen aan de oevers van de rivier de Tjiliwoeng, voor hen een huis in neogothische stijl bouwen.
Salèh was een loyaal onderdaan van het Nederlands-Indische Gouvernement. Niettemin heeft men van die zijde zijn loyaliteit één keer in twijfel getrokken en raakte hij daardoor in ernstig conflict met dat bestuur. In april 1869 brak een opstand uit in de streek van Bekasi, ten oosten van Batavia. De opstand werd spoedig bedwongen. In die onduidelijke sfeer en omstandigheden werd Salèh ervan beschuldigd de leider te zijn geweest van deze onlusten. Uit gerechtelijk onderzoek nadien bleek dat deze beschuldiging zonder grond was en dat een van de leiders van deze opstand zich had uitgegeven voor de beroemde kunstenaar.
In 1875 vertrok Salèh opnieuw naar Europa, nu in gezelschap van zijn tweede echtgenote van Javaans-adellijke komaf, Raden Ajoe Danoediredjoe. Het doel van deze reis was – zo deelde hij in zijn rekest aan het Gouvernement mee – ‘geest en penseel te verfrissen’ en vooral zijn oude contacten aan het Coburgse hof en in Parijs te hernieuwen. De kosten van de reis liepen evenwel zo hoog op – de koloniale overheid werd slechts bereid gevonden hem voor dat doel een kleine toelage te verlenen – dat deze hem, naar eigen zeggen, sterk hadden verarmd. In 1880 overleed Salèh in zijn laatste woonplaats te Buitenzorg.
Raden Salèh was een trotse Javaan, die zich als loyaal onderdaan naar het Nederlands-Indische gezag voegde. Hij was een traditioneel en conservatief ingestelde kunstenaar, die in zijn tijd als geen andere exotische hooggeborene spraakmakende kunstwerken maakte die in de smaak vielen bij een vooraanstaand Europees cliënteel.
Hier is een foto van Raden Salèh’s tweede brouw met haar bediende zittend op de vloer.
http://www.geheugenvannederland.nl/?/nl/items/KITLV01:4150/&p=13&i=7&t=1287&st=Batavia&sc=cql.serverChoice%20all%20%22Batavia%22%20AND%20%28isPartOf%20any%20%22KITLV01%22%20%29/
Typo: vrouw.
Foto #2
http://www.geheugenvannederland.nl/?/nl/items/KITLV01:16392
Woah! Zijn villa in Menteng, te Batavia. http://www.geheugenvannederland.nl/?/nl/items/KITLV01:3775
DE VILLA VAN RADEN SALEH.. HONDERD ACHTIEN JAAR JUBELIUM VAN HET RUMAH SAKIT CIKINI.Op 6 Juli 2015 zalhet een grote feestdag worden van het voormaligebekende ziekenhuis ” Koningin Emma” te Batavia , het oudste partculier e zieken huis vande Hollandse Gerformeerde Kerk in Nederlands Indie.Op dien dag werd zal namelijk feestelijk het feit herdacht van de villa van deinternastonaan bekende schilder AA raden saleh een schider van menige vorsen in Europa, 118 jaar geleden als zikeninrichting in gebruik wers ingenomen.Wanneer wordt gesproken over van het ziekenhuis Cikini dan rijzen allerreerst hetdenken de namen van de hulpprediker De Graaf en zijn echtgenote, die de eerste doorstoot gaven voor deoprichting van het gesticht Tjikini dat en in 1899 Koningen Emma het bedrag van f 100.000,- aan de vereeniging in gift te schenken als bewijs van Hare belangstelling in het goede streven van de vereeniging die dan de naam Koningen EmmaStichting kreeg.Dit sympthiekeechtpaar vertoefden in de jaren 1893-1894in Holland en bezochten tijdens hun verlof verschilldende ziekenhuizen o.a de diaconessen ziekenhuizen , ten eide teverzoeken om verpleegsters naar Ned.Indie te stuuren. Diein die dagen veel behoefte aanverpleging bestond. Waar eigenlijk ook in Holland zelf een gebrek aan verplegende krachten bestond..De heer en mevrouw De Graaf lieten hett ontwerp niet los enzo geschiede dat eindelijk Mevr. DeGraaf uitgnodig wedt tot bijwoning vanee vergadering van in die dagen reeds betaande comite tot uitzending van verpleegzusters en tot eenbezoek van twee zusters die voor hetcomie in de diaconnen huis in Haarlem inopleiding waren. Op 14 Juni 1894 kwamen de familie de De Graaf en depleegzusters I.Zethoven en C .Kriens in Tanjung Priok aan.De zusterswerden aangenomen voor drie jaren inIndie maar gebleken dat zijuiteidelijk zo’n liefde aan hun werkhadden dat naar Nederland terug tekerentaboe was behalve een paar kerenmet groot verlof.Hun financiele behoeften werden in het beginneook ten laste van de familie De Graaf.Dezuters zouden verplegen volgens deregels van de diaconnesenhuiszen d.s.z.aan de verpleegden werd ovegelaten hetbedrag t bepalen tot steun van hetwerk zou woren afgestaan.Oorsponkelijk gevestigd in een huis in Gang Poolmaar werd in het begin van 1897 devilla van Raden Saleh betrokken aan deTjikini –weg, onderleiding van Dr Scheffer dat het begin was van moderneziekenverpleging in Ned.Indie. Financieel werd steeds van alle kanten steun ondervonden, bijdragen zo wel in geldan natura gewerden de vereinging van alle zijden en werden in grote dank aanvaard.Dank zij de financiele steun van overheidswege en door de bijdragen van de leden van devereeniging kon het werk tot dusverre invoortgang vinden tot heden.Nu is hetTjikini Ziekenhuis een van grootste enmodernste ziekenhuis geworden van Indonesie.Dit is mijn documentatie, maar de PGI( PERSATUAN GEREJA INDONEIA) dwz Vereeniging van Kerken in Indonesia) die Tjikini Ziekenhuis heeft overgenomen heeft de volgende versie: MOTTO: SEDARE DOLOREM PUS DEVINA EST=VERLICHTING VAN LIJDEN IS EEN GODELIJKE DAAD. “Rumah Sakit PGICikini adalah salah satu Rumah Sakit Swasta tertua di Indonesia, yangberdiri pada tgl 26 Januari tahun 1898 dan tahun ini genap berusia 117 tahun.Rumah Sakit PGI Cikini terletak di Jl. Raden Saleh No 40, Jakarta Pusat, menempati lokasi bangunan bergayaGothic – Moors, dahulu milik seorang pelukis Naturalis, Raden Saleh”.In aanbouw is een moderne gebouw van 8 verdiepingen. Het CIKINI ZIEKENHUIS is een van degrootste en moderenste ziekenhuis in Indonesia geworden.Wally Suparmo
De oude villa van Rd Saleh is de huidige Rumah Sakit Cikini ( Tjikini)
Welbedankt, geachte heren Suparmo en Atmadja voor de uitleg. Wat jammer van de villa, die lijkt precies op het sprookjespaleis uit mijn dromen.
De tuinenen van Raden Saleh was ook de DIERENTUIN van B ATAVIA en Jakarta geweest onder mamagement van de Armenier GALSTAUN.En pas door Guverneur ALI SADIKIN verhuist naar Pasar Minggu omdat het teklein begon te geworden.
Er stond toch ook een bioscoop/cinema waar ik als kind een circusfilm heb gezien?
Over zwembad Tjikini staat daar volgens de correspondent Mochtar Loebis, een plank met bekendmaking:” VERBODEN VOOR INLANDERS EN HONDEN”, maar de kinderen van de Regent van Batavia die aan de Prapattan straat woonden,gingen daar elke Zaterdag zwemmen zonder eenige moeilijkheden. Dit wordt ook verteld door Budi Dharma een lector in HISTORIE van de Airlangga Universiteit in Surabaya. Dat de zelfe bekendmaking ook geplaats is voor station Pasar Turi (in KOMPAS gelezen).
Over dat bewuste bordje bij het Tjikini zwembad schreef ik eerder in de Java Post:
https://javapost.nl/2012/12/01/verboden-voor-honden-en-inlanders/
Conclusie: onzin. Het is een verzonnen verhaal dat zijn eigen leven is gaan leiden.
Ælle zegt:
4 augustus 2015 om 9:11 am
Er stond toch ook een bioscoop/cinema waar ik als kind een circusfilm heb gezien?
=========================================================
Klopt .
Froeher ging ik ook vaak naar Kebon Binatang , en gelukkig nog steeds naar de Gado gado BonBin( Kebon Binatang) , van ouwe “Orang Tjina” , adoeh echt lekker dese.
De oude heer sta nog steeds achter de kassa.
Warm aanbevolen , een “gewone “eetschuur” maar het gaat om de gado2, beter dan de gado2 van Jln Tjemara, of gado2 Boplo .
In de buurt op loopafstand heb je ook de zwembad Tjikini (nu nog) en de bekende restaurant Oasis.
Vroeger kon ik alleen maar langs fietsen om naar mijn klasgenoot vriend te gaan(hij woonde in Jln Raden Saleh , zijstraat ).
Nu kan ik op mijn oude dag de “dapur”van Oasis nog steeds niet proeven/betalen.
http://www.oasisjakarta.com/
Iedereen klaagt dat ’t duur is om er te eten, daarom is de prijslijst achterwege gelaten.
Give ’s a clue.
http://www.oasisjakarta.com/historic-grandeur/
Logisch als je ’t ziet. Historic GRANDEUR.
HIGH TEA MENU STARTING 18 AUGUST 2015…………
The Charm of Afternoon Tea …. High Tea in High Style @ Oasis Heritage Restaurant. Late afternoon is a perfect time for quiet reflection and the right moment to dream up new ideas! Invite a friend, enjoy clever conversation and refresh your mind! Master Chef Firdaus Rhapsody has created three distinct menus for you to choose from … .. Sumatra, Java or Bali. All yummy! All Indonesia really! Rp. 125,000 net per person. Served every day from 3-6 PM. Closed Sundays. If you would like to to book your Afternoon Tea in our tranquil garden or just need additional information, please WA / SMS James de Rave at 0811 16 12 92 !! Telephone number is (021) 315-0646. http://www.oasisjakarta.com Take a break from your busy schedule, and enjoy a relaxed and refined moment. Book NOW! Oasis Heritage Restaurant, Jalan Raden Saleh No. 47, Central Jakarta. HIGH TEA MENU STARTING 18 AUGUST 2015
Ben alweer niet uitgenodigd, kôh!
Ik ga maar naar de Biesbosch een frietje halen en een drankje op de boot.
http://zilvermeeuw.nl/biesbosch
Komen jullie ook?
Er waren 2 theaters op het landgoed RADEN SALEH( TAMAN RADEN SALEH) dat is GARDEN HALL en PODIUM. Ook de eerste JAKARTA FAIR was gouden achter GARDEN HALL THEATER, voordat het verplaats werdt naarr Gambir en nu in Kemayoran..
@ Wal Suparmo, weet je het zeker van Kemayoran? Ik zelf heb nog nooit gehoord dat het daar was.
Wat heb ik over Kemajoran geschreven?
Wal Suparmo zegt:
15 december 2015 om 2:48 pm
Wat heb ik over Kemajoran geschreven?
===============================
Pak , je schreef over Jakarta Fair die vroeger de bekende pasar Gambir was, en later verplaats naar een plek waar vroeger de vliegveld Kemayoran was.
Nu is het een combinatie van grote wolkenkrabbers / appartementen, golfveld en in de zomer de Jakarta Fair.
http://www.indonesia.travel/events/detail/1078/jakarta-fair-kemayoran-2015
https://www.google.nl/search?q=jakarta+fair+kemayoran+2015&tbm=isch&tbo=u&source=univ&sa=X&ved=0ahUKEwj1hcaclt_JAhWFhQ8KHXFUAvsQsAQIHw&biw=1916&bih=952