Een schaatsheld in de tropen

Op 31 december 1990 publiceerde De Telegraaf het volgende artikel, onder de titel “De schaatsheld en het trauma van de vergeten tropenoorlog”:

Jan Uitham in 1948

Jan Uitham in 1948

Van 1946 tot 1950 vocht een leger van 150.000 man een bij voorbaat verloren oorlog in Nederlands Indië. Sinds vijf jaar vecht dat leger opnieuw een verbeten strijd. Nu om erkenning door dezelfde overheid, die deze soldaten 43 jaar geleden naar de Gordel van Smaragd zond. Achttienduizend van deze veteranen verkeren nu in grote psychische nood. Eén van hen is Jan Uitham, DE marathonman van het ijs, die in 1963 achter Reinier Paping als tweede finishte in de zwaarste Elfstedentocht ooit gereden. De Groninger (65), die zijn 50-jarig jubileum als wedstrijdschaatser deze winter met een nieuwe Elfstedentocht hoopt te vieren, zegt: „Dat beulswerk op het ijs was slechts kinderspel vergeleken bij de ellende die we in Indië hebben meegemaakt.”

Door Ron Couwenhoven

Het kwik was gedaald tot -20,8 Celsius in Joure. Sneeuwjachten en stormwinden teisterden Nederland. Auto’s bereden het IJsselmeer en trokken bij Culemborg over de Lek. Amsterdam had een kolentekort en in heel West-Europa waren al 800 mensen omgekomen als gevolg van de wel heel strenge winter.
In de kille dreigende duisternis van de vroege ochtend van de achttiende januari 1963 verlieten 580 wedstrijdrijders hardlopend Posthuma’s Carrosseriebedrijf aan de Verlengde Schans in Leeuwarden. De twaalfde Elfstedentocht was begonnen.
Elf uur en 21 minuten later  kwam Jan Uitham uit Noorderhoogebrug als tweede over de finishlijn. Te laat om koningin Juliana nog een hand te geven. Hare Majesteit was met haar dochter Beatrix al vertrokken, omdat zij 22 minuten eerder winnaar Reinier Paping al gefeliciteerd had. Jan Uitham had weliswaar verloren, maar hij had opnieuw de uitzonderlijke mentale hardheid getoond, die zo tot de verbeelding sprak van miljoenen Nederlanders.   

Die prachtige witte trui

In 1956 startte hij ook in de Elfstedentocht, maar toen moest hij noodgedwongen opgeven in Stavoren. In de nachtelijke uren voor Sneek was hij ten val gekomen, waarbij iemand over de ringvinger van zijn rechterhand was geschaatst. Precies bij de trouwring was de vinger tot op het bot doorgesneden. Uitham vouwde de vinger dubbel, trok zijn handschoen er over en reed verder. “Ik voelde wel een kleverige klodder bloed in mijn hand, maar ik had geen pijn”, zegt Uitham. Pas voor Stavoren zei een rijder: “Wat mankeert jou?” “De prachtige witte trui, die zuster gebreid had, zat onder het bloed. Ik leek wel een loonslager.” In Stavoren ging hij naar een EHBO-er, die hem wilde verbinden. Uitham wilde verder. Een dokter gebood hem onmiddellijk naar het ziekenhuis te gaan. “U loopt het risico, dat het anders uw hand kost.”

Elfstedentocht 1963. Links Jeen van den Berg en Jan Uitham, de uiteindelijke nummers drie en twee van de race.

Elfstedentocht 1963. Links Jeen van den Berg en Jan Uitham, de uiteindelijke nummers drie en twee van de race.

Nog een staaltje van zijn ijzeren hardheid toonde hij in de Alternatieve Elfstedentocht van 1978 in Finland, toen hij op tien kilometer van de finish in derde positie reed en zwaar ten val kwam. Zijn arm was half uit de kom. “Gelukkig schoot hij er weer in toen ik opstond”, zegt Uitham. “Maar ik kon mijn hand niet meer op mijn rug krijgen van de pijn. Mijn sponsor Johan Franke vroeg ik een stuk touw om die lamme vlerk op mijn rug te binden.”
´s Avonds belde hij zijn vrouw. “Is er nog iets bijzonders gebeurd”, vroeg ze vanuit het verre Noorderhoogebrug. “Alleen een arm uit de kom”, zei Jan. “Maar ik was derde. Orgeldraaien gaat niet meer. Schaatsen nog best.”
Die spijkerharde Uitham bestaat alleen op het ijs. Vader zei altijd: “Je bent pas een kerel als je een hele winter onder het ijs hebt gelegen”, zegt de Groninger, “Voor mezelf kan ik bijzonder hard zijn. Voor anderen niet.”

Schrijnend

De inmiddels gepensioneerde boer vergat die levenswijsheid nooit meer. Ook niet toen hij als 22-jarige dienstplichtige in de guerrilla-oorlog van Soekarno’s vrijheidsstrijders terecht kwam. Het was de moeilijkste periode uit zijn leven. “Nu ik ouder word en meer tijd heb om na te denken, komen de herinneringen aan die ellendige Indië-jaren steeds sterker naar boven”, zegt Uitham. “Alhoewel ik zelf slechts sporadisch in gevechtssituaties heb gezeten en zelf geen psychische problemen heb, zie ik om me heen dat duizenden jongens uit die tijd nu geweldig veel geestelijke pijn lijden. Er wordt niets voor hen gedaan. Ik wil absoluut de held niet uithangen, maar ik voel het toch als mijn plicht het voor hen op te nemen.”
“Wij werden door de Koningin en de regering naar Indië gestuurd. We vochten een verloren oorlog, omdat de grote wereldmachten al hadden uitgemaakt dat Indië op langere termijn toch zelfstandig zou worden. Sindsdien is dat leger vergeten. Volgens de normen van toen was dat normaal. Oorlog was zo gewoon. Maar nu doet het extra pijn als je ziet dat voor gijzelaars, die een paar maanden in een vijf sterren hotel in Bagdad hebben gezeten, hele kolonnes hulpverleners en psychiaters klaar staan. Dat is natuurlijk prima, maar wel erg schrijnend als je weet dat 18.000 jongens van dat Indiëleger hard aan psychiatrische hulp toe zijn en geen enkele steun krijgen.”

Een hap nasi van zeven gulden

Stoottroeper Anton Schurer, nu secretaris van de Vereniging Indië-Militairen Groningen, zegt: “Alleen de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogsslachtoffers doet wel eens wat. Daar kunnen we de ergste gevallen kwijt. Een paar jaar geleden zijn we begonnen ons te organiseren. De trauma´s van toen komen steeds nadrukkelijker aan de oppervlakte nu onze generatie de VUT ingaat of gepensioneerd wordt.”
“Van het Rijk kregen we twee monumenten en jaarlijks bij onze reünie in één of andere kazerne een hap nasi van zeven gulden en dat was het. We werden destijds naar Indië gestuurd om politietaken te vervullen, maar kwamen in ’n regelrechte guerrilla-oorlog terecht. We hadden al vijf jaar bezetting meegemaakt en moesten toen nog eens drie jaar naar Indië. Wij hebben de tien beste jaren van ons leven prijs moeten geven. Je opleiding liep in het honderd. We waren zo groen als gras. Van Indië wisten we niet meer dan de namen van een paar hoofdsteden en drie vulkanen, die je op school moest leren. Toen we terug kwamen moesten we maar zien hoe we ons konden redden. Je werd door velen aangezien voor een oude koloniaal. Een soort onderdrukker. Mensen begrepen er niets van wat wij daar hebben moeten doorstaan.” In totaal gingen er 120.000 dienstplichtigen en 25.000 oorlogsvrijwilligers naar Indië, van wie er 2.526 sneuvelden en 150 spoorloos verdwenen. Uiteindelijk vochten zij tegen een overmacht van 300.000 man, die steeds beter georganiseerd werd. Schurer citeert de recentste cijfers over het Vergeten Leger: “Er leven nu ongeveer nog 80.000 man en bij 18.000 van hen openbaren zich steeds duidelijker zware psychische problemen. Er zijn gevallen van veteranen, die thuis niet hardop durven te spreken, omdat de vijand, de ploppers zoals ze genoemd werden, achter de deur zou meeluisteren. Of mannen, die nu op 65-jarige leeftijd ’s nachts – helemaal in de war – op patrouille gaan. Zoals vroeger, omdat ze achter in het weiland guerrilla-strijders vermoeden. En dan spreek ik nog maar niet over de talloze financiële moeilijkheden, doordat deze mannen indertijd door hun dienstplicht de kans ontnomen werd een gedegen opleiding te volgen.”

Behoorlijk ongerust

Voor de meesten betekende het traumatische Indische avontuur een totale wending van de maatschappelijke carrière. Jan Uitham bijvoorbeeld had helemaal geen interesse in de boerderij van zijn vader. Hij volgde een cursus aan de landbouwschool. Daardoor had hij goede vooruitzichten op een baan bij de Heidemaatschappij. Maar het pakte totaal anders uit.
Eind ´46 was hij bij de eerste dienstplichtigen, die weer onder de wapenen werden geroepen. „Het was onmiddellijk duidelijk dat we opgeleid werden om naar Indië te gaan,” zegt hij, “We hadden keiharde instructeurs van wie de meesten nog in Normandië geland waren. Eén van hen hield me voor dat je sneuvelen als een bedrijfsongeval moest zien. “Ja, maar mijn vrouw dan?” vroeg ik. “Die heeft dan ook pech gehad,” antwoordde hij.
“In december deden we in Deventer mee aan de oefening Tropenzon, terwijl er een halve meter sneeuw lag. Ik was behoorlijk ongerust. Ik zag dat hele militaire gedoe niet zo zitten. Zo werd ik als jongen letterlijk van onder de koeien naar de tropen gestuurd. Ik was nooit verder geweest dan Friesland voor de Elfstedentocht van 1942 en een fietstochtje naar tante Lien in Zandvoort. En zo was het voor de meeste jongens. Er waren er bij, die nog nooit in de trein gezeten hadden.”

Vlak voordat hij in februari 1947 met de vierde compagnie van het 5e Regiment Infanterie inscheepte op de Kota Baroe werd op 8 februari de negende Elfstedentocht gehouden. Uitham had in 1941 voor het eerst een wedstrijd gereden en was het jaar daarna, nauwelijks 17 jaar oud, door zijn vader ontdekt als een geboren talent.
“We reden de Noorderrondritten in Groningen”, zegt Uitham. Vader zei: “Blijf jij maar een beetje in de luwte. Dan komen we er wel.” Maar op een gegeven moment kwam er een groepje voorbij, waarin een politieagent reed. Ik sprong er achter aan en uiteindelijk bleek dat tot mijn verbazing de kopgroep te worden. Ik werd achtste. Ik zat al een uur achter de snert toen vader binnenkwam. Hij was zo enthousiast dat ik een paar nieuwe doorlopers kreeg en een week later door hem naar de Elfstedentocht werd gestuurd.” Zijn moeder bakte een stapel pannekoeken en de jonge Uitham trok per trein en op de schaats naar de Friese hoofdstad. Hij bereikte een verdienstelijke 125ste plaats, ondanks het feit, dat zijn pannekoeken keihard bevroren in de zakken van zijn colbertje.

Een schokkende realiteit

Maar in ´47 was Jan Uitham er niet bij. Alhoewel hij nu 22 jaar was en ongetwijfeld tot de kanshebbers had behoord, stond zijn hoofd voor het eerst niet naar ijs. Een maand later stapte hij als geweerschutter nummer 7 van IV 5 RI met nog 3000 andere jongens inSoerabaja van boord.

Jan Uitham (links) tijdens zijn verblijf in Indië

Jan Uitham (links) tijdens zijn verblijf in Indië

De militairen, die moesten zorgen voor het herstel van orde en rust, troffen aanvankelijk vooral door ondergedoken Japanse instructeurs bewapende roversbenden aan, die langzaam maar zeker tot volleerde guerrillero´s werden opgeleid. Uitham werd na een paar maanden basistraining overgeplaatst naar de verbindingsdienst. Hij kwam er snel achter dat hij wel in een heel vreemd leger terecht was gekomen: “Onze hospikken werkten zich kapot om duizenden kinderen met honger-oedeem van de dood te redden. Ze hielpen bij bevallingen en verbonden kampong-bewoners. Het is voorgekomen dat we ’s nachts beschoten werden door figuren, die nog met het verband van onze hospikken om de arm liepen.”

De schokkende realiteit drong pas goed tot hem door op 30 augustus 1947, toen het regimentskrantje Onder de Klapper meldde: “Wij lijden de eerste verliezen.” De soldaten Leermakers, Bijl, Greidanus en sergeant Hettema waren gesneuveld. Uitham zegt: “Leermakers had mijn plaats ingenomen, toen ik naar de verbindingsdienst werd overgeplaatst. Ik had daar kunnen lopen. Zoiets laat je nooit meer los.” Kameraden van hem werden tijdens het leggen van telefoonlijnen uit de bomen geschoten. “Dat komt allemaal weer naar boven,” zegt hij. “Er zijn veel jongens, die zelf hebben moeten doden. Die hebben daar nu nachtmerries van. Die oorlog was juist zo bizar, omdat de meeste bewoners bijzonder vriendelijk waren. Dat heeft diep indruk op me gemaakt.”

Daarnaast waren er nog de zorgen om thuis. In oktober kreeg de schaatscrack bericht, dat zijn dochter geboren was. Het was inmiddels wel duidelijk, dat hij haar voorlopig niet zou kunnen zien. De terugreis werd steeds maar uitgesteld door de regering. Pas na twee-en een-half jaar kon hij vrouw en kind in zijn armen sluiten. Het was een thuiskomst met gemengde gevoelens. Uitham was eerder teruggestuurd omdat zijn vader bij een verkeersongeluk was omgekomen en hij de enige meerderjarige van de achterblijvende kinderen was. “Moeder was vlak na de oorlog overleden”, zegt de veehouder in ruste. “Ik kwam terug en stond als 25-jarige meteen aan het hoofd van een gezin van zeven personen: mijn vrouw, mijn dochtertje, mijn broer Max en mijn drie zusjes, van wie de jongste net negen jaar oud was. We hadden een bedrijf met dertig koeien. Ik moest na die zware tropenjaren gelijk fors aanpakken met Max. Nu vraag je je af hoe dat in hemelsnaam gelukt is. De hardheid en het doorzettingsvermogen, die je onder bijzondere omstandigheden op het ijs zo nodig had, kwamen mij toen goed van pas. Je was jong en sterk. Je deed het gewoon.”

Weerzien

Jan Uitham leert nu Maleis via de Teleac-cursus. In september vertrekt de schaatskampioen met zijn vrouw voor de reis van zijn leven. Terug naar de Gordel van Smaragd. De man, die tijdens zijn schaatscarrière zijn koeien zonder krukje melkte om de beenspieren te sterken, verlangt naar het weerzien met het vriendelijke volk. “Je kan natuurlijk ook naar Thailand met vakantie gaan”, zegt hij, “maar in Indonesië ligt een belangrijke periode van mijn leven. Ik  wil dat land nog een keer terugzien en dan zal ik zeker het graf van soldaat Leermakers bezoeken. Hem ben ik nooit vergeten.” En wat hij ook niet vergeten is, is de dag dat hij afzwaaide. Hij kreeg een demobilisatie-bon van honderd gulden, een burgerpak, drie maanden vrij vervoer en een oorkonde van de Inspecteur-generaal van de Koninklijke Marine en de Koninklijk Landmacht, prins Bernhard. Daarin stond als slotzin “Waar het de ondersteuning van redelijke verlangens betreft, zult ge steeds op mij kunnen rekenen.” Inmiddels zijn er veertig jaar verstreken en de prins is geen inspecteur-generaal meer. Het leger is nog even vergeten als toen. “Het wordt een race tegen de klok,” zeg ex-korporaal Uitham. “We zijn een generatie van mannen rond de 65. Als de regering nog eens tien jaar wacht is hulp niet meer nodig. Dan zal dit leger eerloos verdwenen zijn. Dat hebben we zeker niet verdiend.”

x

Dit bericht werd geplaatst in 3. Bersiap en Merdeka, 1945-1949 en getagged met , , . Maak dit favoriet permalink.

7 reacties op Een schaatsheld in de tropen

  1. Ed Vos zegt:

    Wat hebben wij Nederlanders toch een fantastische schaatstraditie. Dat kunnen die Indonesiers ons niet nazeggen. Om trots op te zijn. Zo net weer een (bronzen) medaille veroverd in Sotsji, op de Olympische 500-meter. Daar kun je ook mee aankomen in Indonesie en respect afdwingen.

    Jan Uitham leert nu Maleis via de Teleac-cursus. In september vertrekt de schaatskampioen met zijn vrouw voor de reis van zijn leven. Terug naar de Gordel van Smaragd.
    Geweldig Jan, kijk ook eens op de salindo-site 😉
    Wanneer eea meezit, wil je helemaal niet weg uit dat land.

  2. buitenzorg zegt:

    Ed, dat was in 1990. Jan Uitham, destijds ongeveer 65, nu inmiddels ongeveer 88 jaar oud, is na dit Telegraaf-interview naar Indonesië gereisd.
    Held of slachtoffer? Wat denk je?
    Bert

    PS Ik had deze titel boven het bericht moeten plaatsen: Held of slachtoffer?

    • Ed Vos zegt:

      Sorry. Held en slachtoffer tegelijk. Slachtoffer van de Nederlandse politiek. Dat was mijn vader ook.
      Held en moedig omdat hij het aandurfde (tegen wil en dank) in die hel te strijden, mij niet gezien. Uiteraard ook een schaatsheld.

      ” We hadden al vijf jaar bezetting meegemaakt en moesten toen nog eens drie jaar naar Indië. Wij hebben de tien beste jaren van ons leven prijs moeten geven”..

      Sjongejongejonge. Wanneer je weigerde werd je nog slechter behandeld dan een geregistreerde NSB’er. De verhoudingen waren toen blijkbaar volledig zoek. Keihard, en volledig ontbloot van menselijkheid en realiteitszin.

      • Leo Keukens zegt:

        Dit leest alsof je het over mijn vader hebt.
        Leraar HBS in Soerabaja voor de oorlog; gemobiliseert als soldaat in de Landstorm een paar weken voor Pearl Harbor; werkte in Thailand aan de Birma Railroad; daarna in een ingestorte kool mijn noord van Nagasaki; heeft het overleefd en onze family is terug in Nederland angekomen in April 1946. Wij voelden ons erg gelukkig …… voor een tijdje. Mijn vader moest weer terug naar Batavia in October 1947 en heeft daar moeten blijven tot Augustus 1950.
        Puur chantage. “Wel, Heer Keukens, U heeft menige jaren in Nederlands Indie gewerkt en U heeft een goed pensioen verdient maar het probleem is dat Uw pensioen de verantwoording is van de Nederlands Indische Regering en die moet U poberen te vinden als U pensioen will hebben. Maar, als U 3 – 5 jaren terug gaat zullen wij, de Nederlandse Regering, Uw pensioen betalen.”
        Mijn moeder en vader waren held en slachtoffer. Mijn broer en ik waren slachtoffers.

    • hansvschaik zegt:

      Held of slachtoffer? Wat vind jij?
      Zoals dit artikel beschreven is volgens mij: beide.

  3. Peter Barneveld Binkhuijsen zegt:

    Ja, die Hollandse jongens hadden het in Indie verrekte moeilijk, petje af voor hun. En dan bovendien terugkomend in Patria door het linkse geboefte nog uitgemaakt worden voor oorlogsmisdadigers! Ik herinner me in Bandung, Tjimanoekstraat dat hoewel ons huis in de Nederlandse zone lag, het huis een keer bezocht werd door Pemuda’s. Ons huispersoneel heeft ons toen gered, tidak ada belanda, sudah pindah ( er zijn hier geen Nederlanders, ze zijn al verhuisd ). Daarom heb ik een zwak voor het Sundanese volk. Mijn Vader, kapitein arts, in Cimahi gelegerd organiseerde meteen een 3 mans wacht bij ons, met een bren en Tompson pistoolitrailleurs. Ik 7 jaar vond die wapens prachtig speelgoed, kreeg meteen een cursus brenschieten hoewel ik het ding nauwelijks kon vasthouden, maar met de driepoot ging het wel. De Tompson was een berucht wapen, hij weigerde vaak of ging bij de minste schok vanzelf af. De jongens sliepen in de voorgalerij en werden natuurlijk reuze verwend. Dat heeft 6 weken geduurd. Later kregen wij iedere week water uit een militaire 3tonner, die jongens hadden veel belangstelling voor mijn nichtje, 17 jr. Helaas werd ze door mijn tante opgevoed in een sfeer van pas op voor jongens, ze zijn gevaarlijk, en het nichtje is ook nooit getrouwd.

  4. RLMertens zegt:

    Hoorde, toen wij in 1950 in Holland, Noordwijk a/zee arriveerden, dat enkele Indië gangers in het dorp bij thuiskomst, na de welkomst dag, alle (boog/poort)versieringen etc.lieten verwijderen. Men wilde persé niet over hun tijd in Indië praten.dit tot verwondering van hun familie. Een raadsel is ook, waarom men nimmer in die afgelopen decenia ‘de waarheid niet onder ogen wilden zien’ wat de politiek hen heeft aangedaan. Pas in de jaren eind ’80/’90 bij het verschijnen van dr.L.de Jongs Indië delen verschenen ingezonden stukken, veelal met veroordelingen van de Jong’s geschiedschrijving.Slechts een enkeling had de moed’een sluier op te lichten’,meer niet! Graa Boomsma(zoon van een Indië ganger) die verhalen van zijn vader op schrift stelde, kreeg zelfs een proces. Ook de wed.van gen.Spoor trok van leer.Triest. Triester is het dat juist de politiek door velen van deze Indiëgangers (nog steeds) verdedigd wordt. En dat ten koste van….henzelf!

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s