Hulpverlening aan buitenkampers in Bandoeng
In eerdere artikelen schreef de Java Post al over de specifieke steunverlening in Bandoeng. Eén van de sleutelfiguren in deze steunverlening was Rudolph Bär. In 1995 schreef hij – op basis van zijn aantekeningen en herinneringen – een uitvoerig verslag over de oorlogsperiode. Uit dat verslag hier enkele gedeelten.
Door Rudolph (Bob) Bär
De gevolgen van de bezetting werden steeds sneller achtereen merkbaar. Mijn werkgever, de HVD-vestiging (Handelsvereniging Harmsen, Verwey & Dunlop) aan de Naripanweg kreeg te maken met de Tekisan Kanribu, het Japanse “Kantoor voor Rechtsverkeer in Oorlogstijd”. Die dienst voor het beheer van geconfisqueerde Duitse en Japanse bedrijven bestond al vanaf 1940 onder Nederlandse leiding, en werd eenvoudig door de Jappen overgenomen. De Duitse en Japanse bedrijven kwamen vrij en konden hun gang gaan, Nederlandse bedrijven kwamen voor hun in de plaats.
Wij kregen al direct bezoek van twee jonge Indonesiërs, door het oude Kantoor opgeleide ambtenaren, die namens hun dienst controle moesten uitoefenen. Wij moesten aan hen rapport uitbrengen. Het waren vriendelijke controleurs. Er werd niet ingegrepen in de personeelsbezetting en de salarissen, zolang wij zelf zorgden voor financiering. Dit laatste punt beloofde wel problemen in de naaste toekomst. Er werd dan ook een eenvoudig schema opgesteld, met belangrijk lagere salarissen dan wij gewend waren. De voorraad textiel werd geblokkeerd en de verkoop vervangen door een vergunningstelsel. Wij hadden weliswaar een goed gevuld magazijn, maar aanvoer was alleen te verwachten voor locale producten.
Er kwam snel werk aan de winkel. In het binnenland moesten enige magazijnen, goed gevuld met noodvoorraden levensmiddelen, overgenomen worden. Die reserves waren voor de vestiging Bandoeng aangelegd door de importeursvereniging en waren dus eigendom van de gezamenlijke importeurs. Ons kantoor werd aangewezen voor het beheer en de verplaatsing van die voorraden naar Bandoeng. Allereerst vroegen grote hoeveelheden ingeblikte vis de aandacht. Het ging om duizenden kisten, uit Canada afkomstige, pilchards (sardines) in tomatensaus. Vis in blik was zeer gewild en was, vooral door de beperkte houdbaarheid, een schaars artikel geworden. Een deel van die voorraad had enige waterschade geleden, en die gebolde ovale blikken vroegen dus om snel ingrijpen. Hier deed zich de eerste welkome kans voor om een tweevoudige voorraad-administratie te voeren. Die dubbele boekhouding is ons later goed van pas gekomen.
Maatregelen en gevolgen
De bezetters hadden, naar Japans voorbeeld, de stad opgesplitst in stadsdelen, Tjokai’s, onder leiding van een inheemse bestuursambtenaar, en onderverdeeld in kleine wijken, Kumi’s. Een Kumi omvatte zo’n honderd woningen, en voor de wijkleiding werd een ingezetene aangezocht of aangewezen. Die Kumitjo’s, wijkhoofden, verzorgden de distributie, hielden de bewoners in het oog en gaven hen instructies door. Zij kwamen eenmaal per maand bij de leider van het stadsdeel bijeen om te rapporteren over hun wijk. De bezetter eiste van de bewoners een behoorlijk gedrag, trouw aan het gezag, en discipline. Zo moest een ieder, jong en oud, meedoen aan de ochtend- en middag-gymnastiek, waarvoor een vaste deun door de radio werd uitgezonden.
Ook hadden de Jappen “beschermingskampen” ingesteld voor gezinnen waarvan de man in een krijgsgevangen- of burgerkamp verbleef. In snel tempo werden honderden gezinnen gedwongen een plaatsje te zoeken in het Tjihapit-kamp. Aanvankelijk mochten ze net zoveel meubeltjes, kleding en eetwaren, servies en keukengerei meenemen als ze konden, zolang ze zelf maar voor het vervoer zorgden. Vaak ontbrak het de vrouwen echter aan het voor transport benodigde geld, en toen kwamen de eerste buurtorganisaties in actie om hen zoveel mogelijk te helpen. Al in het begin van de bezettingsjaren kwamen vele huishoudens in geldzorgen. Salarissen en pensioenen van ambtenaren werden niet uitgekeerd, en met mannen en vaders in de kampen moesten de moeders maar zien hoe ze het hoofd boven water hielden. Wél was er van gemeentewege een gaarkeuken en kwam er een distributie-organisatie die rijst, zout en suiker aan geregistreerde gezinnen verstrekte.
Naast ons in de Progostraat kwam mevrouw Van der Meer Mohr te wonen. Als voorzitster van de Huisvrouwenvereniging ontwikkelde zij vele activiteiten. Via dit waardevolle contact konden wij als HVD (Harmsen, Verweij & Dunlop al direct vele blikken vis het kamp binnenkrijgen. Andere zeer gewenste artikelen waren bakolie, ketjap (sojasaus) en waszeep. Die medewerking heeft vele gezinnen de eerste maanden goed doorgeholpen. Geen van ons had toen al de indruk dat de bezetting nog zovele jaren zou duren. Ook in Bandoeng werd het leven zonder inkomen voor talloze gezinnen steeds moeilijker. Sommigen konden nog een tijdlang teren op de verkoop van eetwaren uit eigen keuken, en wat tjatoet, zwarte handel. Het betrof in feite ruilhandel, waarbij men het moest hebben van relaties die iets wilden verkopen en waarvoor men dan een koper moest zien te vinden.
Breicentrale
Voor families die in nood kwamen te zitten, kwam nu de Huisvrouwenvereniging in actie. Buurvrouw To van der Meer Mohr kwam op het idee, moeders en dochters aan het breien te zetten. De voorraden breigaren in de winkels waren spoedig uitverkocht, maar HVD onderhield goede betrekkingen met vele Chinese handelaren. Onder hen was Toko Sampoerna, een florerende textielzaak met een eigen weverij vlak buiten Bandoeng en een relatie met de NIHB (Ned. Indische Handelsbank), moedermaatschappij van HVD. Eén van de directeuren-eigenaren van Sampoerna, onze goede relatie Kie Toan Seng, stond altijd klaar om ons voor hulpacties met wat geld en goederen bij te staan. Kie was een zakenman die ambtenaren en Japanners te vriend wist te houden. De Jappen waren fel tegen steunverlening zonder meer, maar moedigden wel zelfwerkzaamheid aan. Via zijn weverij zorgde Kie voor gekleurde breigarens, die door vrouwen en meisjes verwerkt konden worden tot kleine kledingstukken. Zo kon een breicentrale opgericht worden. Wie niet kon breien, kreeg een uurtje les en kon met enkele uren per dag een nuttig weekloontje bijeen breien. Het breiloon werd toegekend over het verwerkte gewicht aan garen; het varieerde van 6 tot 15 gulden per week per persoon. Het werd laag gehouden om zoveel mogelijk gezinnen te kunnen inschakelen. Die opzet lukte wonderwel. Men kon beginnen met een voorraad breigaren, en iedere week werden de werkstukjes gesorteerd, voorzien van een label en ingeleverd bij Sampoerna. Daar werd contant afgerekend en een nieuwe voorraad garens verstrekt. De centrale verzorgde een overzichtelijke administratie, om in geval van controle de zakelijke opzet te bewijzen. Van die administratie weet ik mij te herinneren dat er bijna elfhonderd moeders en dochters ingeschreven stonden. Er was voor vele gezinnen een ware oplossing gevonden.[1]
Spincentrale
Aangemoedigd door het succes van de breicentrale, werd ook een spincentrale opgezet. In Bandoeng woonde mijn vriend Habluetzel, die als bedrijfsleider van de electrische centrale boven Soebang had moeten vluchten toen de strijd om Tjiater begon. Als burger van het neutrale Zwitserland kon Habluetzel zich vrij bewegen. Hij kon bovendien rekenen op steun van het Zwitserse Consulaat. In een kleine werkplaats maakte hij spinnewielen. De spincentrale werkte met sisal-vezel, die gesponnen werd tot een draad die dun genoeg moest zijn om met breinaalden te worden verwerkt. Het garen was stijf en de kledingstukken waren daardoor onaantrekkelijk, maar Sampoerna, onze opdrachtgever en ook financier van de spinnewielen, betaalde voor de werkstukken wat wij vroegen. Zo kon ook de spincentrale een aantal gezinnen wat broodnodige contanten verschaffen. Er was plaats voor 30 spintoestellen die, onder leiding van twee onderwijzeressen, werden bediend door meisjes vanaf een jaar of tien. Zij kregen een laag weekloon, maar ook een maaltijd en – uit het oog van de Jap – enig onderwijs. De moeders waren blij dat hun dochters op deze nuttige manier bezig bleven.
Pers
Al bij het begin van de bezetting werden Nederlandse dagbladen vervangen door Indonesische. In Bandoeng verscheen de “Tjahaja”, die gedrukt werd op de persen van de oude Preangerbode. Het stond onder strenge censuur, maar de Indonesische redactie deed duidelijk haar best om ook het oorlogsnieuws redelijk te brengen. Krantenpapier was in elk huis onmisbaar voor het afplakken van het glas in ramen en deuren om te voldoen aan de strenge voorschriften inzake verduistering. Daarvoor gebruikten wij echter niet onze eigen bladen. Deze werden ijverig door de huisgenoten gelezen en hebben belangrijk bijgedragen aan een veel betere kennis van de Indonesische taal.
Omdat ik ze alle zorgvuldig heb bewaard, beschikte ik aan het einde van de oorlog over een complete verzameling. Al heel spoedig kreeg ik het verzoek om die zeer waardevolle bron van informatie over de bezettingstijd in bruikleen af te staan aan de nieuw opgerichte Legervoorlichtingsdienst. Hun twintig medewerkers konden meteen beginnen aan de registratie en ordening van interessante berichten. Ondanks goede afspraken met die dienst, heb ik die kranten niet meer teruggekregen. Ik heb er ook niet achterheen gezeten, voornamelijk vanwege alle strijd en de verwikkelingen rondom bersiap en merdeka. Ik kon er wel mee leven, in de wetenschap dat ik de collectie in ieder geval in goede handen had overgedragen. Alleen vond ik het wel spijtig, de bladen van de weken na 17 Augustus 1945 niet meer te kunnen naslaan. Toen werden namelijk de proclamatie van de onafhankelijkheid en de oprichting en organisatie van een bestuursorgaan bekend gemaakt. Die titels, met grote koppen, waren fascinerend. De presentatie en de benamingen waren geheel volgens het voorbeeld van de Franse Revolutie.
Radio
De radio stond veel aan. ’s Morgens en ’s middags voor de ochtendgymnastiek, het nieuws en vaak ook muziek. Wij misten weliswaar de populaire westerse deuntjes, maar liedjesmakers slaagden er al snel in om inheemse composities zó westers te bewerken, dat het geheel toch wel redelijk geapprecieerd kon worden. Sinds het begin van de bezettingstijd was het luisteren naar buitenlandse zenders verboden en waren er maatregelen getroffen om het gebruik te beperken tot de lokale zenders. Radiobezitters moesten zich op een centraal punt melden, waar de midden- en kortegolfbanden werden geblokkeerd en de radio werd verzegeld. Alleen de lokale langegolf zenders waren nog te beluisteren.
Ook ónze radio was verzegeld, maar bij toeval ontdekte ik aan het begin van de band een zender uit Broome in Australië, met een relay van de BBC-nieuwsuitzendingen om 10 uur ’s avonds. Die waren nog nét met een koptelefoon te beluisteren. Een enkele keer liep het mis door etherstoringen, maar verder kon ik elke avond de emotie van het tijdsein van de Big Ben beleven. De ramen en buitendeuren van ons huis waren geblindeerd en alle ruiten waren goed afgeplakt met krantenpapier, zodat inkijk niet mogelijk was. Maar in die onrustige tijd was een plotselinge inval altijd mogelijk, daarom zat er op dat kritieke uur altijd een uitkijk op onze overdekte voorgalerij.
Relaties
Ik kende alle belangrijke winkeliers van de stad als klant van HVD. Deze contacten waren zeer nuttig ruilhandel mee te bedrijven. Eén van mijn vrienden uit vertrouwde kring, ingeschakeld bij de hulpverlening, was Harry Johanness, een ambtenaar van het IJkwezen. Als geboren Bandoenger kende hij overal goed de weg. Híj had ook nog eens veel vrienden onder de Chinese winkeliers. Zo kon hij aan allerlei goederen komen voor zijn eigen handeltje en voor doorgave aan steunbehoevende anderen. Via Harry raakte ik onder meer bevriend met Lie Foe, een fabrikant van weegwerktuigen. Voor die fabricage was vooral inheems materiaal nodig, zodat het fabriekje geen gebrek aan grondstoffen had en gedurende de oorlogsjaren kon doorwerken. Eén van die producten was de datjin, een weegstok met schuifgewicht. De datjins werden een vast artikel in het assortiment van HVD.
Dank zij mijn werk, met een inkomen van 130 gulden per maand, konden wij de bezettingsjaren goed doorkomen. Er was zelfs nog ruimte om familieleden bij te staan.
De BOGI
In geheel Indië was een krachtige nationalistische beweging in opkomst, onder leiding van Ir. Soekarno en Drs. Hatta. Die oude voorlieden waren al direct door de Japanse bezetter uit hun verbanningsoorden – respectievelijk Benkoelen en Banda – naar Batavia gehaald. De bezetters probeerden wel enig vertrouwen te wekken bij de grote groep Indische Nederlanders van Groep 3.[2] In Batavia sprak ook de ISDAP een woordje mee. Het was een kleine partij van Indische Sociaal-Democraten, die al jaren een “Indië los van Nederland” politiek voorstond. Hun leider, P.F. Dahler, was sterk pro-Indonesisch, bevriend met Ir. Soekarno en door de bezetter aanvaard als gesprekspartner of adviseur. Hij bestuurde een comité dat de groep Indische Nederlanders in de goede richting, pro-Japans, moest zien te krijgen. Bij ons in Bandoeng werden Indische Nederlanders door de BOGI (Badan Oeroesan Golongan Indo, Centrum van Indo-Europeanen) vertegenwoordigd. Leider was tevens initiatiefnemer van deze organisatie, Frits Suyderhoud. Bestuurslid was ook mevrouw Douwes Dekker, echtgenote van de door de Nederlands-Indische regering in Mei 1940 geïnterneerde Dr. Douwes Dekker. Zij was, evenals haar man en dhr. Dahler, overwegend pro-Indonesisch en bevriend met Soekarno. Dat verschafte de BOGI, zo nodig, gemakkelijk entree bij vooraanstaande Indonesiërs.
Hoog bezoek
Op een dag kreeg de BOGI bezoek van een Japanse diplomaat, die een gesprek met ons wilde. In een Chinees restaurant maakten wij kennis met een vlot Nederlands sprekende Japanner, die ons begroette, niet met een buiging, maar met een ferme handdruk. Hij bleek secretaris te zijn geweest op de Japanse Ambassade in Den Haag, en vertelde Prinses Juliana te hebben ontmoet. Onderwerp van gesprek was de verhouding van de groep Indische Nederlanders met de Japanse overheid en de plaats van die groep in de toekomst. Allereerst brachten wij het probleem van de burgerkampen ter sprake. Onze gastheer voerde aan dat de burgerinternering geen uitvinding van Japan was, maar van de geallieerden, die zoveel eerder in oorlog waren geraakt. Japan had dat voorbeeld gevolgd, maar Buitenlandse Zaken was geen voorstander van die kampen en wilde bijdragen aan verbetering van de situatie. Het gesprek verliep in een prettige sfeer; wij hadden de gelegenheid ons te uiten over de benarde omstandigheden waarin vele gezinnen verkeerden, het verbod op hulpverlening en de moeilijk aanspreekbare lokale overheid. Wij werden aangemoedigd die contacten te blijven zoeken.
Kort na dit bezoek kregen de BOGI en een twintigtal andere representanten van de Indisch-Nederlandse groep inderdaad een uitnodiging voor een onderhoud met het Japans/Indonesische stadsbestuur en de politie. Natuurlijk brachten wij ook daar eerst de zorgwekkende berichten over de toestanden in de burgerkampen en op de politiebureaux naar voren. Een moeilijkheid was, dat wij geen exacte feiten konden aanhalen en ons moesten beperken tot algemene verontrusting. De Japanse voorzitter voerde ter verontschuldiging aan dat wij de genoemde verblijfplaatsen nu ook weer niet mochten vergelijken met gewone hotels. In vele gevallen ging het bovendien ook nog om mensen, die iets misdaan hadden. Een prettig resultaat was dat ons ruimere mogelijkheden werden geboden om voedsel en medicijnen voor in het bijzonder politie-arrestanten te bezorgen.
Pasoendan
In dezelfde periode werd ik ook een keer onverwacht bezocht door Indonesiërs, bestuursleden van de belangrijke politieke partij Pasoendan. Eén van hen, Otto Soebrata, een vooraanstaande politicus, vele jaren lid van de Volksraad en behorend tot de zeer geziene regenten-familie van Garoet, was een oude bekende met wie ik enige malen voor HVD zaken had gedaan. Zij kwamen langs voor een vertrouwelijk gesprek over oorlog en bezetting, vooral over de tijd na de oorlog. Ik was op mijn qui vive, maar kreeg de verzekering dat ik zonder risico vrijuit kon praten. In het partijbestuur koesterde alleen Soekarno nog de hoop van een Japanse overwinning. Voor mijn bezoekers stond echter de overwinning van de geallieerden vast, en zij wilden zich voorbereiden op de tijd daarna. Zij hoopten vurig dat dan de Amerikanen in Indië zouden komen, om te voorkomen dat Holland het hier weer voor het zeggen zou krijgen. Holland was weliswaar niet tegen een onafhankelijk Indonesië, maar zou daar zeker vijftig jaar voor nodig hebben. De voorkeur ging uit naar Amerika, omdat dan de onafhankelijkheid op korte termijn zou kunnen plaatsvinden. Wat de heren nu wilden bereiken, was de steun van de Indische Nederlanders bij het sneller bereiken van de onafhankelijkheid. Het was een zeer interessant gesprek; ik maakte hen duidelijk dat ik uiteraard sympathiek stond tegenover het streven naar onafhankelijkheid, doch dat ik geen politicus was en ook geen invloed had. Noch mijn gasten, noch ikzelf waren ons op dat moment bewust van het bestaan van de toezegging die Koningin Wilhelmina in haar rede op 7 December 1942 had gedaan over een onafhankelijk Indonesië. Na de oorlog en bersiap heb ik Soebrata niet meer ontmoet.
x
______________________________
[1] De inhoud van de hoofdstukken over brei- en spincentrale wijkt op enkele punten af van het Java Post-artikel “Twintigduizend onderbroeken”, gebaseerd op het dagboek van Frits Suyderhoud. Bedacht moet worden, dat het artikel van Bär een halve eeuw later werd geschreven. [2] Groep 3: Indo-Europeanen met Indo-vader en Indo-moeder.
Het is elke keer weer verrassend om te lezen wat er “onder onze neuzen ” in Bandoeng afspeelde, terwijl wij daar op dat ogenblik geen notie van hadden. Jammer dat dit soort relazen van oudere goed ingevoerde waarnemers (nog?) niet zijn gebundeld. Zij geven eigenlijk een veel aansprekelijker beeld van hetgeen zich in het bezette Indië afspeelde, dan al die rapporten en officiële geschiedsbeschrijvingen die in de loop der jaren het licht hebben gezien en waarin het menselijke aspect meestal onderbelicht is gebleven.
Bert, wederom dank voor het opduiken van deze waardevolle parels!
Graag lees ik zulke ervaringen over de bezetting. Bij de inval van Japan was ik 13 jaar.
Gewoon doorgaan.
Dit soort verhalen zijn de basis voor GESCHIEDENIS. Wie schrijft ze voor andere plaatsen? Ik was nog een te jonge jongen om zoiets voor Soerabaja te kunnen schrijven, de echte ervaringsdeskundigen zijn al dood! Zijn de grote verschillen tussen de plaatsen een gevolg van vrijheden die de plaatselijke bezetters + Indonesische bestuurders hadden of zich konden veroorloven? En werd dat getolereerd door de hogere bazen van de bezetters, zolang het maar rustig bleef?
Ik wou dat deze informatie eerder tot mijn beschikking was gekomen, toen ik hier wat van hat kunnen bewerken in mijn boek. Ik was al blij dat ik een kopie van Brouwers dagboek in handen hat. Enfin , niets aan te doen. Het is fijn dat op deze manier , vai de Java Post, meer aan het licht komt over de bezettings tijd.
Waardevolle aanvulling op en nuancering van het algemene verhaal door iemand die een scherp oog had voor de mogelijkheden, moeilijkheden en dilemma’s van die tijd. Dank voor de post
Bedankt voor dit onderwerp.
Ik zelf was toen de oorlog uitbrak ,6 jaar oud en heb niet in detail deze periode in herinnering.. Enkele omstandigheden is mij wel bijgebleven zo ook het leven van onze familie wonende op de Wenckenbach laan in Bandoeng. We hadden altijd een plakkaat met een rode bol op de voordeur en pa bleef werken bij de telecommunicatie in het Gedong Saté gebouw.
Ma was puur Hollands en pa indo europeaan. Hij behoorde, naar ik in het relaas heb gelezen, wel tot een van de KUMI,s of TJOKAI,S wand de garage was vol met Japans/Indonesch voedsel .
Ik herinner daarvan de blikken pindakaas, de harde Japanse koekjes en de blikken sardines.
Ik hoop dat hij ook behoorde tot de groep BOGI,s maar waarom een rode bol plakkaat en geen breiwerk voor de dames of zusjes?. Later is de garage opslag bijgevuld met Amerikaanse cheese spread in blik.
Guus: Twintig jaar geleden hadden we kunnen weten of onze vaders met elkaar hebben samengewerkt in de BOGI. – De Wenckebachlaan was een mooie straat met twee rijen bomen, waar ik graag tussendoor fietste; herinner ik me dat goed? Wij woonden aan de Progostraat, achter de Gedong Sate, ik ben dus in die buurt ongetwijfeld jouw vader wel eens tegengekomen. 😉
Nou je vertelt van een rode bol, ja, zo een hadden wij ook op de voordeur, Heb er eerlijk gezegd nooit bij stilgestaan, Weet nog wel dat er “Hudosan Kanrikodan” bij stond. Had iets te maken met officiële instellingen. Weet je nog hoe jullie werden ingedeeld?
Groet,
Dick Bär
Bedankt, Eindelijk iemand die ook een rode bol plakkaat op de voordeur heeft gehad.
Nogmaals, ik was te jong ( 8 jaar) om me meerdere details te herinneren.
Zo ook over de vraag over de indeling?
Ten eerste weet ik niet wat bedoeld wordt met “ingedeeld zijn”. Ik weet wel dat we met rust gelaten werden en nooit last hadden van bezoek controle door de Jap of van Indonesische controle ambtenaren. Ten tweede hadden we veel contacten met de bewoners in de buurt doordat de distributie van noodvoedsel vanuit onze garage werd verzorgd..Wel herinner ik nog dat Ma nooit in de voortuin mocht komen en alleen s,avonds het terras voor werd gebruikt als het donker was.
Mijn moeder was te blank.
Groetjes
Guus
De naam bij de rode bol gaf een of andere regerings-instantie aan. Ik hou het op de registratie van de huizen van werkende bewoners werkten, zoals jouw vader dus bij de communicatie, Dat zou dan ook verklaren waarom we nooit last hebben gehad van controlerende ambtenaren.
Het is hoogst waarschijnlijk dat jullie garage een plaats had in het werkschema van mijn pa, die immers belast was met de voedselvoorziening.
Groet,
Dick
Dank je wel voor dit artikel, ik heb dit nooit geweten.
Ben dan wel pas in 1947 geboren, maar de interesse is er natuurlijk wel.
Ik geniet dan ook van deze verhalen in Java Post.
Dank je wel Bert!
Dank je wel, Bert, voor al deze vrij onbekende feiten en verhalen. Je doet goed werk ! Wist je als 10 jarig jongetje veel !? Maar fijn dat deze achtergrond wordt ingevuld, kan me nu een beteren breder beeld vormen van wat er allemaal loos was en de gevolgen later in een context plaatsen.. Ben blij met je “krant” !
Zie ook: http://www.imexbo.nl/bob-baer-s-verhaal.html
Zowel in Word alsmede PDF te lezen. Het verhaal heb ik in originele vorm van zoon Dick gekregen.
Ik ben Bandoenger, lichting ’24. Mijn ouders waren beide Indo’s.
Kort na het binnentrekken van de Japanners sloot ik me bij een groep jongens aan van om en bij mijn leeftijd om mensen te verhuizen. Het waren meer dames wier echtgenoten als militair elders waren ge-interneerd. We deden het voor niemendal, alleen om bezig te zijn. Desondanks werd ik samen met mijn oudste broer opgeroepen om eventueel geinterneerd te worden in het s’Lands opvoedigsgesticht L.O.G. Daar maakten we al gauw kennis met de menselijkheid van de Japanners. een man die zich ook moest melden had vergeten de buiging te maken toen hij de schildwacht passeerde en werd op schoppen tegen de buik en vuistslagen op zijn gezicht getrakteerd en bloedend naar binnen gebracht, we stonden namelijk op een pleintje vóór het gebouw. We mochten weer naar huis en kregen een formuliertje in Japans schrift. Een bevriende klontong chinees vertaalde het schrift en vertelde dat er op stond dat we gedurende 100 dagen nog op vrije voeten konden lopen. Het was Juni 1942.
——————————————
We werden knijp gezet.
In September kregen we weer een oproep en dit maal was mijn vader erbij en een jonger broer van hem. Ditmaal moesten we een koffertje meenemen met kleren en een rol-matras en we waren er zeker van dat we niet huiswaarts zouden keren. Het kamp bevond zich aan de Waringin-laan en was voordien het klooster Maria Sterre der Zee , het was dus van de nonnen afgepakt.
Er waren heel wat mannen en we stonden op een veldje vóór het klooster, na het onderzoek van de koffers, waarbij veel spullen in andermands handen overging moesten we naar binnen, scharen en zakmessen werden afgenomen, alleen kleinenagelscharen gingen erdoor.
Het eten was aanvankelijk niet zo slecht maar al gauw kregen we slechts éénmaal per dag rijst, aangevuld met pap van stijfsel. Deze pap was klaargemaakt met rode suiker, maar heel snel ging de suiker eruit en was her pure kandji dat we moesten slikken met een petroleum bijsmaak.
Enkele maanden na onze knijp zetting was nog een groep Indos vrij gelaten.
We bleven ongeveer een jaar in dit kamp en werden, nadat een groep van ongeveer 400 man naar elders werd vervoerd, naar het 15e Bat. overgeplaatst. Hier bleven we tot aan onze vrijlating op 29 Aug. ’45. Indien er belangstelling voor is vertel ik verder over de ellende die ik heb ondervonden.
Jazeker, heer Grumbkow, ik ben altijd ervoor te vinden zoveel mogelijk over het verleden van ‘ons’ te weten te komen. Mama en Papa vertelden niets om onze onschuld te sparen.
Papa Emile (‘Si Dede’) had een oudere broer ‘Si Bung’ (Frans) in Tjimahi wonen. Er is nooit verteld wat er met hem is gebeurd, dus….. “t Liefst wil ik de kleinste details weten als ’t kan. Alvast hartelijk bedankt voor de moeite.
Zoals, denk ik, vele anderen, heb ik al veel verhalen gelezen over de menselijkheid van Japanners (aardige omschrijving!). Toch blijft mijn belangstelling bestaan, niet om de ondervonden ellende, maar omdat het gaat om persoonlijke, dus onoverdraagbare belevenissen.
Groet,
Dick Bär
Ik weet niet of het menselijkheid van de Japanners was voor een jonge jongen: Bij de Kenpeitai in Soerabaja waren bij de ondervragingen altijd twee Japanners aanwezig, zij deden niet veel, meer luisteren. Het vuile werk deden de Indonesische ondervragers (van de PID?). Zij konden goed meppen met de klaar liggende karwatsen. Ik denk dat ze hun quotum moesten halen, net als nu de parkeerwachten. Sinds die tijd heb ik een hekel aan mensen met zonnebrillen op. Niet aan Japanners of Indonesiërs (mits zonder zonnebril).
Soms ben ik sarcastisch en dan schrijf ik dat iemand een goede geest is terwijl ik het tegengestelde in gedachten heb.
Ik ben eigenlijk van het onderwerp afgedwaald,het gaat immers om hulp aan de buitenkampers.
Nadat ik uit het kamp kwam, kwam ik te weten, dat mijn moeder met hulp van andere vrouwen die bij haar kwamen wonen, een soort warong was begonnen om eten te verkopen tegen een kleinigheid, aan meisjes en oudere vrouwen die in de buurt werkten in een fabriekje waar kousen werden gebreid.
Maar om toch wat te vertellen over de simpatieke overheerser, het volgende : toen we nog op vrije voeten liepen hadden we ook een radio waarmee we het buitenlands nieuws opvingen. De stroomtoevoer was gelimiteerd tot slechts 50 Watt, maar mijn broer wist er wel raad op. Hij stak een kopspeld door een kurk en de uitstekende punt van de speld dóór de isolatie van de stroomdraad tot langs her koperdraad, aan de kop van de speld was een draad gesoldeerd die de stroom verzorgde voor de radio. De kast van de radio was eraf gehaald om het volume te verminderen. Mijn beide oudere zusters (ik kan me niet verenigen met het woord Zussen) hadden we op het hart gedrukt, de radio in de put te gooien maar de oudste dacht er anders over, dus vervolgde ze met wat we eerder deden. Ze deed echter méér (minder goed overdacht) ze typte het nieuws en distribueerde dat onder kennissen. Het liep verkeerd uit. Een landgenoot die niet geinterneerd was kreeg ook zo’n velletje papier, maar zijn zoon was onderschept en zat vast bij de kempeitai. Die landgenoot werd gearresteerd en gaf de naam van mijn zus onder dwang dat zijn zoon gemarteld zou worden. Wie gemarteld werd hoef ik niet te zeggen hé ? na veel ontberingen werd ze in de gevangenis gegooid, maar ze mocht bezoek ontvangen, hangende het proces. Nu kwam de andere zus in het geweer, vergezeld van een nicht. Ze smokkelden rauw vlees in de petoet om dat op de kneuzingen te doen, hoe dat daar in de cel toeging heb ik nooit naar gevraagd. Het vlees werd met repen stof tegen de binnenkant van het dijbeen gebonden. Mijn oudere zus kwam één dag eerder vrij dan wij op 28 Aug’ ’45 de capitulatie had haar gered van 10 jr dwang arbeid. en ze was opgeknapt want had een hele tijd in het hospitaal gelegen omdat er inwendig een orgaan was gescheurd vanwege trappen die ze tegen haar onderbuik had gekegen. Zijn er vragen ?
Dank u wel, heer Von Grumbkow. Terwijl ik het naadje van de kous wil weten, ben ik ook in staat om alles wat ik lees te visualiseren en er over te dromen in mijn slaap. In dit geval zijn het nachtmerries. Heeft u ook last van nachtmerries?
Uit welk land kwam het buitelandse nieuws vandaan? Australië?
Als ik mij niet vergis kwam het nieuws van de BBC. ik heb er eerlijk gezegd, nooit om grvraagd. Nee ik heb geen nachtmerries, misschien heb ik een uitzonderlijk gesternte, maar ik schrijf dit méér toe aan het feit dat ik heb weten te vergeven, al het kwade tegen mij en familie uitgehaald. Het recept is het volgende, ik heb alles bijelkaar geschraapt, in gedachten, er een pakje van gemaakt en héél ver weggesmeten, ik geef toe dat het niet zo eenvoudig is maar het werkt prima, althans met mij.
Wat de oorlog tegen Ned. Ind. betreft het volgende : mijn oudste broer die van lichting ’30 was, had zijn dienstplicht bij de marine doorgemaakt. In die tijd moest hij met anderen er vaak op uit op patrouile. Zoals men weet teld de archiepel zo”n slordige 13.000 eilanden, merendeels echter klein en onbewoond.
Welnu, op de grootste van die onbewoonde eilanden, hadden de Japanners schildpadden farms aangelegd, ze waren onbewaakt maar een omheining benam de dieren hun vrijheid, ze konden wel bij het ondiepe water(strand) van het eilandje komen. Ettelijke malen konden de mariniers die “vissers” betrappen, maar hun vaartuigen waren stukken en stukken sneller zodat ze nimmer werden gepakt.
Een andere broer van mij zat in het leger en werd als krijgsgevangene geinterneerd in Japan. Hij ontsnapte bij “toeval ” aan de dood, hij lag zijn middag dut te doen tegen een boom geleund en zai alzo in de schaduw toen de radio actieve stralingen hun werk deden.
Het was weer een warrige nacht van dromen geweest, maar ….ik ben ‘wakker’ geworden. en dat is toch iedere keer een wonder te noemen. Intussen uw verslag twee maal gelezen. De koffie en het ontbijt kunnen op me wachten. Weer zulke verhalen die anders nooit aan het licht zouden zijn gekomen als de Javapost er niet was. Ook heb ik even snel gesurft en het volgende kunnen ontdekken, namelijk dat er drie personen ter dood werden gebracht omdat het Wilhelmus dagelijks (een week lang) werd afgespeeld aan het einde van een Nederlands radioprogramma. http://marnette.home.xs4all.nl/radioindonesie/omroep/beteretijden.mp3
~ Om het verleden los te laten, moet je bereid zijn te vergeven.
Quote van Louise L. Hay
(Schrijfster/ film/video http://www.youtube.com/watch?v=qYCamVx4fSQ)
Mooi als je ’t kunt; bereid te zijn om te vergeven.
….. en nu eerst een heerlijk bakje koffie.
Om op de hulpverlening terug te komen het volgende : kort nadat ik uit het kamp kwam, Sept. ’45, kwam de R.A.P.W.I op dagen. Ik heb me nooit warm gemaakt om te ontdekken wat die afkorting betekende. Ze verdeelden de voedings-middelen en er werden drie categorien gevormd. De warong- groep, de rijst-groep en de brood-groep, het motief van deze groepering was, concentratie te voorkomen op bepaalde levensmiddelen, we waren met velen thuis en konden alzo op alle drie groepen inschrijven.
Eind September moesten we onze tijdelijke identiteits-kaart halen. Uitgever was Dept. van Justitie Dienst van Sociale Zaken. de kaart was oorspronkelijk voor de Bevrijde Geinterneerden maar tenslotte gebruikt voor iedereen.
Het kantoor was gevestig in één van de lokalen van het V en W gebouw. Ik ging er op een dag heen om mijn kaart te vragen, de ambtenaar vroeg mijn naam waarop hij me antwoorde dat ik aan het verkeerde adres was gekomen, ik moest me wenden tot het Duitse Consulaat. Mijn repliek was dat ik ook een oproep had voor de militaire dienst. Ik kreeg het volgende antwoord : heeft u de eerste regel gelezen van die oproep? Ik liep naar huis om het bewuste formulier te bekijken en er stond : Deze oproep is géén bewijs van Nederlander-schap.(geen comentaar).
Van een advocaat kwam ik te weten dat ik de kaart kon krijgen als ik kon aantonen dat mijn grootvader zich had laten naturalizeren , dat mijn vader Nederlander was , was geen bewijs want die was het volgens de wet van 1886.
De japanners hadden het archief niet vernietigd en de bibliotheek was ook in een zaal van het V en W gebouw. een hulpvaardige bibliothecaris kwam met tien levensgrote wetsboeken aandragen en uiteindelijk was híj het die dat naturalisatie bewijs vond en voor mij 10 copiën uitypte op zijn oude Remington.
http://www.oorlogsgetroffenen.nl/avmat/full_size_img/1019
Dit is een plattegrond/kaart/map van Z-O Azië, uitgezonderd Japan en China, waar Nederlanders zijn gesneuveld, overleden, begraven of vermist met als uitschieter op Java van plus minus 13.400. Wat een trieste bedoening was dat geweest.
Eveneens hierbij een R.A.P.W.I. link: http://www.oorlogsgetroffenen.nl/archiefvormer/RAPWI
Een mooie spreuk tegen nachtmerries.
Het lot verenigt en verwijdert mensen, maar er bestaat géén enkele kracht zó groot,die ons mensen doet vergeten, die, om welke redenen dan ook, ons ééns gelukkig maakten.
Bob Bär is de vader van mijn oma, Marguarita Bär, ze is de liefste oma in de wereld 😉
Hartelijk dank voor het verhaal. Ik was 6 jaar toen de jappen binnen vielen. .Mijn vader pure brabander en moeder een indo. Vader werd opgepakt en weggevoerd met onbekende bestemming En wij: Moeder en vijf kinderen waarvan de jongste nog geen jaar oud was werden naar een kamp in Tjimahi gebracht en een poos later weer naar Bandoeng tjihapitkamp gebracht.
Gaarne zou ik willen horen of iemand iets weet over de wijk Bronbeek waar vele buitenkampers verbleven, en later (Bersiaptijd) gevangen waren. De jonge mannen werden toen door de indonesiers weggevoerd.Wij vonden hen terug op het Pandu begraafplaats. Zijn er nog mensen die mij er meer over kunnen vertellen?
Beste Bert,
Over de gebeurtenissen in Bronbeek, 1945, publiceer ik binnenkort in de Java Post.
Bert,
Ik kijk er naar uit.
Ben wel in het bezit van een boek: “Bersiap in Bandoeng” van Mary C. van Delden.
Een onderzoek naar geweld in de periode van 17 augustus 1945 tot maart 1946.
Woonde toen in Bandoeng. De nacht van 24/ 25 november 1945 zal ik nooit vergeten.
Op 24 november om ongeveer zes uur in de avondschemering werd een neef van me voor het huis
doodgeschoten Wij droegen hem het huis in en wachtten maar af wat er verder zou gebeuren. Middernacht werden wij door gewapende Japanners opgetrommeld. In llegertrucks werden wij naar het Ursulinenklooster in het noordelijk deel van Bandoeng vervoerd. Mijn dode neef werd eerst naar het Julianziekenhuis gebracht.
De “Bersiap in Bandoeng”was toen begonnen!