Rawaseneng: een boerenstand in wording

De arit: Indonesische sikkel

In de jaren ´30 stond het kolonisatievraagstuk in Nederlands-Indië midden in de belangstelling. Voor zowel Indonesiërs als Indo-Europeanen werd een toekomst geprojecteerd in nog onontgonnen gebieden, voornamelijk buiten Java. De interesse ontstond om redenen van sociaal-economische aard, maar had ook ethische en morele aspecten. In 1929 verklaarde de katholieke volksvertegenwoordiger Steger in de Eerste Kamer dat “de enige rechtsgrond voor kolonisatie de plicht is om onder andere een ander volk zó te leiden en op te voeden, dat het volwaardig in de rij der cultuurvolkeren zijn plaats zal kunnen innemen”.

Vooral de plaats van de Indo´s had aandacht bij de Nederlandse overheid. Het opleiden van de Indo tot zelfstandig landbouwer (door sommigen bekritiseerd want de Indo zou daarvoor niet geschikt zijn), zou deze groep een menswaardig bestaan kunnen bieden. De Congregatie van de Broeders van Onze Lieve Vrouwe van Lourdes (afkomstig uit Breda), gevestigd in Temanggoeng, Midden-Java, oordeelde dat kolonisatie nog een ander voordeel kon hebben: door het stichten van kolonies zou het christelijke geloof kunnen worden verspreid. De broeders participeerden dan ook actief in de discussie over het nut van deze volksplantingen.   

Landbouwschool “Helderweirdt”

In het voorjaar van 1936 werd in de Indische pers melding gemaakt van het feit dat de Broeders in Temanggoeng de koffie-onderneming Rawa Seneng hadden gekocht.[1] De congregatie wilde op deze onderneming, 830 bouws groot (ongeveer 590 hectare), een landbouwschool met internaat vestigen voor de opleiding van Indo-Europese jongens.
Met het plan werd vaart gemaakt. Nog in het zelfde jaar werd de school  geopend. De eerste lichting bestond uit ongeveer 25 leerlingen van rond de 12 jaar oud. De Sumatra Post meldde:

“Het is geen al te breede weg, die van Temanggoeng naar Rowo Seneng voert, een afstand van ongeveer 13 km. Deze weg werd geruimen tijd geleden door het regentschap Temanggoeng aangelegd en is van bijzondere beteekenis voor de uitgestrekte koffie-onderneming, die zich op Rowo Seneng bevindt.
De weg gaat op verschillende gedeelten door dicht oerbosch, dat wellicht nog door geen mensch is betreden. Men staat straks een oogenblik verwonderd, op het eindpunt van den weg een desa te zien verrijzen en vlak daarachter, op den zoom van het oerwoud, een uitgestrekte koffie-onderneming.
Wij zijn de plaats van bestemming dan al dicht genaderd. Ongeveer tien minuten loopen van het koffiefabriekje verwijderd, staat de landbouwschool Rowo Seneng, diep in den goenoeng gelegen in een gezonde en mooie omgeving. Een oppervlakte van ongeveer 30 bouw is opengekapt en op dit terrein staat de landbouwschool “Helderweirdt”, waaraan een internaat is verbonden. Het is een uitgestrekt gebouwencomplex, dat hier in een korte spanne tijds is opgezet.”[2]

Onderneming en landbouwschool Rawaseneng

In oktober 1936 werd de school officieel ingewijd door door dr. J. G. A. van Baal, pater-overste van de Jezuïeten-Orde van Djokja, in aanwezigheid van de resident van Kedoe.
Een jaar later was een stal gebouwd. Op het veld stond een kleine duizend ananasplanten, papajas en pisangs. Daarnaast werden er aardappelen, boontjes, erwten en andere groenten verbouwd. Over het verdere verloop van de opleiding is ons niets bekend; de eerste bevindingen moeten echter hoopvol zijn geweest. Er werd al snel gesproken over de toevoeging van een meisjesschool om een “echte” Indische boerenstand te kweken. De meisjes zouden dan onder toezicht komen te staan van de zusters.

“Aanvankelijk had de R. K. missie gedacht, door het openen van zoogenaamde huishoudscholen de meisjes geschikt te maken voor het landbouwersbestaan en eventueel als echtgenote op te treden van de boeren van Rawaseneng. Terecht heeft de missie ingezien, dat dit in de, praktijk toch niet zal gaan, doordat de meisjes nog teveel opgegroeid zijn in het stadsleven.”[3]

Zo mogelijk, dacht het bestuur, zou later zelfs een afdeling kunnen worden toegevoegd voor de inlandse jeugd. Het mocht er allemaal niet meer van komen. De oorlog kwam tussenbeide.

Japans werkkamp

Kort na de Japanse inval heeft de school zijn deuren moeten sluiten. Nederlandstalig onderwijs werd verboden, en de kinderen werden naar huis gestuurd. Alhoewel we niet precies weten wanneer, mogen we aannemen dat de Japanners nog in het zelfde jaar hun oog op het complex hebben moeten laten vallen als mogelijke interneringslocatie. Anders dan bij vergelijkbare gebouwen bestond híer echter de mogelijkheid er een werkkamp van te maken. De koffieproductie kon weer ter hand worden genomen, en er was een begin gemaakt met groentenverbouw. Gekozen werd voor de huisvesting van Indo-gezinnen van plaatsen in de omgeving zoals Gombong, Poerworedjo en Magelang, gezinnen die anders ter plaatse hulp zou moeten worden geboden omdat ze geen inkomsten meer hadden.

Vanaf eind 1942 en in de loop van 1943 werden in totaal een 300-tal vrouwen en kinderen, en enkele mannen, naar Rawaseneng gestuurd. De vraag of sprake was van dwang of vrijwilligheid lijkt hier irrelevant. De gezinnen werd geen alternatief geboden, er wás gewoon geen keuze. Omdat het transport niet centraal geregeld was en men op eigen gelegenheid naar Rawaseneng moest reizen (tot Temanggoeng kon men met de trein, vandaar met een dokar), zal sprake geweest zijn van een mooiere voorstelling van zaken dan gerechtvaardigd. Bij aankomst bleek al snel geen weg terug.

Luchtfoto Rawaseneng, 2006

De bewoners (velen lieten later hun herinneringen optekenen in het kader van de wetten voor oorlogsgetroffenen) herinneren zich het kamp als een gebouw met verschillende slaapgedeelten. De jongens en meisjes sliepen in verschillende schoollokalen, de moeders met kleine kinderen verbleven in een aparte ruimte.
De leiding van het kamp was in handen van de Japanner Ueda, met assistentie van een tiental heiho´s (hulpsoldaten). Ueda had een aparte woning elders op het terrein. Als vertegenwoordigers van de kampbewoners traden op mevrouw Van Hogenhuizen (“tante Juul”) en Paula van Braam.
Over de werkzaamheden is iedereen het eens: deze waren zwaar. Een meisje van 15:

“’s Ochtends vroeg was het eerst met een lege maag op appel komen, de Japanse vlag hijsen en het Japanse volkslied zingen. Daarna werd het werk verdeeld en wanneer dat gedaan was, werd er pas gegeten: een stukje cassave met een kop thee.
Samen met haar broer werkte ze in de tuinen. Er werd ook tabak geteeld en dat stalen ze om door het roken de honger kwijt te raken.” [4]

Een vrouw van ongeveer 25 jaar:

“Het appel was iedere dag om 6 uur in de ochtend waarbij iedereen moest buigen voor de Japanners. Dan vertrokken de jongere vrouwen met op hun blote voeten naar de tuinen om te werken. De oudere vrouwen werkten in de keuken en pasten op de kleine kinderen. De mannen hakten hout voor de keuken en de jongere jongens werkten op het land en moesten om beurten in de nacht de wacht houden. Voor haar had Ueda een ander werkje bedacht; zij moest samen met mevrouw Van Os kleding maken voor de mensen die het land bewerkten. Dit werd dan gemaakt van ongebleekte katoen.” [5]

Een van de jongens herinnerde het zich als volgt:

“Als één van de oudere jongens was ik aangewezen voor de bemesting en grondbewerking. We moesten daarvoor de poep van het kamp in emmers met een pikolan naar het land dragen, kilometers ver. Daar goten andere jongens het weer uit over het veld. Het bewerken van het land deden we met een patjol.” [6]

Af en toe mochten een paar kampbewoners naar Temanggoeng met een deel van de groenten om deze daar op de markt te verkopen. De geringe opbrengst werd gebruikt om aanvullend voedsel te bemachtigen. De voeding was echter nooit genoeg. De twee dagelijkse rantsoenen stelden eigenlijk niets voor. De jongens die op het veld werkten konden nog naar eetbare planten en dieren zoeken; degenen die achterbleven in het kamp hadden echter niets extra´s. Malaria en dysenterie kwamen veelvuldig voor; medicijnen en medische zorg waren niet aanwezig. Voor zover bekend, zijn vier personen tijdens de interneringsperiode overleden: een oudere vrouw, aan ondervoeding, en de jonge Evie Poepaart, die vroegtijdig beviel van een tweeling. Zij stierf in het kraambed, samen met haar kinderen.

Een streng regime

Het kamp was niet omheind, maar dat hoefde ook niet. Ontvluchten was misschien denkbaar, maar waar moesten de ontvluchters dan naartoe? Slechts een enkele keer liepen jongens weg naar hun familie in de kampong. Als ze werden gepakt, wat meestal gebeurde, dan werden ze er zwaar voor gestraft.

“Nadat een wegloper gepakt was, moesten enkele geïnterneerden een dubbele rij vormen, bewapend met stokken. Vervolgens moest de wegloper zich een weg door deze rij zien te banen waarbij er op de wegloper ingeslagen werd. Weigerde een geïnterneerde deze straf uit te voeren dan werd hij of zij zelf geslagen.” [7]

De getuigenissen over de kampcommandant Ueda lopen uiteen. Een enkeling verklaarde dat de man “voor een Japanner een betrekkelijk humaan mens was” – wat dát ook moge betekenen -, de meesten herinneren hem echter als iemand die graag straffen uitdeelde en onberekenbaar kon zijn.
Een jongen van 10 jaar:

“Ik moest lijdzaam toezien hoe mijn vader werd mishandeld. Zijn tanden werden kapot geslagen en zijn gezicht was bont en blauw. Mijn vader was net als de heerP.C. Jalhay voorman van de groep gevangenen en werd door de Japanners regelmatig geslagen, omdat zij verantwoordelijk werden gehouden voor de fouten in het kamp.” [8]

Een vrouw van 25:

“Op een keer heeft zij verplicht meegedaan aan een toneelstukje. De vrouwen kregen de opdracht voor de vertrekkende frontsoldaten iets te doen. Zij gingen te voet naar Temanggoen en speelden daar een stukje over het kampleven. Er bleek geen eten voor hen te zijn. In de avond, toen het alweer donker was, moesten zij teruglopen. De jongens liepen met fakkels voorop om hen te beschermen tegen anvallen van wilde dieren. Halverwege kwam Ueda hen tegemoet en beval hen het laatste stuk in draf te gaan. In het kamp moesten de inmiddels uitgeputte vrouwen gymnastiekoefeningen doen.
(…)
Op een dag werd zij er samen met iemand anders van beschuldigd iets fout te hebben gedaan, zij wisten niet wat. Om 8 uur in de avond, toen het reeds donker was, moesten zij bij Ueda komen. Ze liepen door het bos de helling op naar het huis. Daar wachtte hij hen op en brulde dat zij mee moesten gaan. In de deuropening van de eetkamer moesten de vrouwen allebei in de houding blijven staan. Hij bleef brullen en zij hadden geen idee wat hij zei. Bij elk antwoord dat zij gaven kregen zij slagen en schoppen. Elke keer moesten zij weer opstaan en dan sloeg en schopte hij hen opnieuw. Toen zij besloten hun mond te houden ging het nog steeds door. Nadat dit zich een aantal malen herhaald had moesten de vrouwen mee naar zijn slaapkamer. Voor zijn bed moesten zij in de houding staan en de brulkannonades aanhoren. Dit ging de hele nacht door en de vrouwen konden hun houding niet verslappen anders zwaaide er wat. Om ongeveer 6 uur in de ochtend stuurde de Japanner hen naar beneden, terug naar het kamp om hun hantjo (werkbaas) te halen. Ook zij werd bij terugkomst door hem uitgescholden. Zonder geslapen te hebben moesten de vrouwen weer aan het werk.” [9]

De afloop

Van de Japanse capitulatie herinneren de kampbewoners zich dat deze zich op een wel hele bijzondere manier aandiende: op een gegeven moment waren de Japanners gewoon verdwenen. Niemand wist waarheen. Na enig beraad besloten enkele bewoners het kamp te verlaten om in Temanggoeng navraag te doen. Pas dáár hoorden ze dat de oorlog was afgelopen.
De volgende weken verliet de gehele bevolking Rawaseneng, zij het niet zonder problemen. Wat ze nog hadden aan bezittingen werd lopend meegevoerd of op een kar geladen. Teruggekeerd in hun dorpen kwamen ze erachter dat ze alles wat ze bezaten hadden verloren, en een beroep moesten doen op de kerk of het Rode Kruis.

Rawaseneng, tenslotte, werd in de na-oorlogse jaren geheel gerampast. Pas in de jaren ´50, na de soevereiniteitsoverdracht, werd het weer in gebruik genomen. De Broeders van Onze Lieve Vrouwe van Lourdes keerden echter niet terug; dit keer waren het de trappisten uit Tilburg, onder leiding van pater Bavo van der Ham, die deze beladen locatie nieuw leven zouden inblazen. Op 1 april 1953 opende het klooster “Santa Maria Rawaseneng Cisterciensis” zijn deuren.
Ook de landbouwactiviteiten zijn uiteindelijk weer ter hand genomen. Op dit moment beheert het klooster een groot gemengd boerenbedrijf met een honderdtal melkkoeien en groenten- en koffieproductie. De trappisten worden hierbij geholpen door locale arbeidskrachten.

x

__________________

[1]  Rawaseneng wordt ook wel gespeld als Rawahseneng of Rowoseneng.
[2]  Sumatra Post, 20 augustus 1936.
[3]  Sumatra Post, 4 september 1936.
[4]  Pelita, Wubo, 467251.
[5]  Pelita, Wubo, 158100.
[6]  H.A. Babtist, in Krancher, J., The defining years of the Dutch East Indies, 1942-1949.
[7]  Pelita, Wubo, 127930.
[8]  Pelita, Wuv, A79607.
[9]  Pelita, Wubo, 158100.

Dit bericht werd geplaatst in 2. Japanse Bezetting, 1942-1945 en getagged met , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

14 reacties op Rawaseneng: een boerenstand in wording

  1. van den Broek zegt:

    Het is eigenlijk aan het IEV te danken dat dat het grondbezit voor Indischen werd gepropageerd, zij zette dit in 1922 in haar program. De directe aanleding was het gouvernementsmaatregelen tegen illigaal grondbezit. Honderden Indo-Europeanen hadden grondbezit gekregen via stromannen of inheemse familie.. Het vervreemdingsverbod van 1875 ontzegt de Indo-Europeaan grondbezit. Het verbod was NIET van toepassing op Nieuw-Guinea

    Grote animator van grondbezit in Nieuw-Guinea was de vz van de Oost-Javaanse IEV-afdeling Banjoewangi A.Th. Schalk

    Een ander project was De Giesting in de Lampongse Districten in Zuid-Sumatra dat door de overheid in 1925 aan het IEV ter beschikking werd gesteld. De JavaBode maakte een reportage over het project en die was allesbehalve positief. Niet de koffie maar de onechte kinderen waren de belangrijkste voortbrengselen

    • Jan A. Somers zegt:

      Alle Europeanen mochten geen grond in eigendom hebben, niet alleen de Indo-Europeanen. Formeel bestond deze groep niet eens, zij vielen gewoon onder de wettelijke regelingen voor Europeanen. Was wel nuttig om de inheemse bevolking te beschermen. In Nieuw-Guinea was het inheemse grondbezit onduidelijk. Grote delen konden worden beschouwd als res nullius, aan niemand (van de inheemse bevolking) toebehorend. Het gouvernement kon hier aparte regelingen voor opstellen.

  2. Dank voor dit stuk.
    Net zo als altijd als ik zoiets lees moest ik huilen…

  3. Kelapa Nungal was ook een “landbouwkolonie”; Wie kan er iets meer over vertellen?

  4. van den Broek zegt:

    Misschien bestond “formeel” de Indo-Europeanen niet maar niet alleen de IEV maar ook de Kerk zette zich voor deze bevolkingsgroep toch in. Dat betekent dat van een INDISCHE gemeenschap kan worden gesproken, rekening houden dat Indisch niet als term voor de beland’s werd gebruikt zie de literatuur oa Oeroeg van H. Haasse.

    Het ligt niet voor de hand om de boerenstand voor de Indischen te kiezen. Er is geen traditie, geeen ervaring, geen capaciteiten en geen competenties. Of was de wens meer Vader van de gedachte?

    Daarom juist werden de boerencorporaties geen succes, dus mislukking

  5. Nelly Grace Goldstein-Meijnema zegt:

    Mijn vader was administrateur (directeur) van de koffie- en rubberonderneming Tjoeroeg. Ik denk één keer per jaar legden we een bezoek af bij een collega administrateur. Dat werd dan met een tegenbezoek beantwoord. Zo gingen we ook naar de koffieonderneming naast het terrein van de landbouwschool van Rowoseneng. De administrateur was dhr Helmsing. Met zijn dochter Tine heb ik nog steeds contact. We bezochten ook de landbouwschool. Ik herinner me een jongen die de kop van een vogel had afgetrokken. Hij blies in de hals en zowaar, de kop floot. Die jongens kwamen één keer per jaar bij ons op leerbezoek. Ze kwamen met een bus en werden door mijn vader rondgeleid, door de tuinen, de kweektuinen en de fabrieken. Na afloop kregen ze een rijsttafel. Ze zaten op de grond in lange rijen tegenover elkaar, net als aan een lange tafel. Mijn zus en ik schoven dan aan, veel leuker dan met de ouders aan tafel! Rowo betekent moeras en het terein van de school lag er vlakbij. Met mijn man was ik er in 1984 weer en de oude mannen wisten nog wie menir Mienema was. Ontroerend…..

  6. Walter (Ben) von Stockhausen zegt:

    Bedankt voor het artikel. Evie Poepaart was de fiance van mijn ouder broer Theo von Stockhausen die nu 88 is en in San Diego woont. De overleden tweeling waren anders mijn eerste neven of nichten geworden. Ik vraag me af of er ter plekke een graf bestaat .

    • Juanita zegt:

      Heb het artikel met verbazing gelezen.
      Ik ben 2x naar Rawaseneng geweest. 1980 en omstreeks 1994. 1e keer met mijn ouders.
      Evie Poepaart was mijn tante. Het graf hebben we in 1980 gevonden. Echter, de 2e keer was de omgeving zodanig veranderd dat we er niet meer bij konden komen.

    • Frans Maaskamp zegt:

      Dag Ben, Ik ben Frans Maaskamp en al heel lang met de familiegeschiedenis van de Poepaartjes bezig. Ik ben afgelopen zondag naar Meity Poepaart geweest, zij maakt het goed en toen hebben we nog over Evie gesproken. Leeft Theo nog? Kun jij mij anders mailen op f.maaskamp@hccnet.nl. Ik denk dat Meity dit fantastisch zou vinden.

      Hartelijke groeten, Frans

  7. ign_christian zegt:

    Hi.. I’m sorry for writing in English. Glad to see historic picture about Rawaseneng, it’s really hard to find such picture. Are you the author of the agricultural college picture at Rawaseneng? I found a retouched picture here: http://www.delcampe.net/page/item/id,90472518,var,Indonesia–Pertapaan-Sistersiensis-SM-Rawaseneng–Temanggung-Dja-Teng,language,E.html and it is claimed as a picture of monastery. I’m curious to know whether the picture depicts the former agricultural college or the later monastery.

    • buitenzorg zegt:

      Thanks for your post. I wrote this article four years ago, and don´t remember where I found this picture. It´s clear though, that the picture I used, is the same as the Delcampe copy. It was a postcard.
      I can´t tell you for sure what it depicts. The main building, as we can see, has a catholic cross on top, so I guess it was used as a church/monastery. The other buildings could have had a more profane use.

  8. Peter van Eerdt zegt:

    Ben Peter van Eerdt en was in 1975, als stagiair vanuit de Hogere Tropische Landbouwschool in Deventer, zo’n 5 maanden actief op het landbouwgedeelte van het Trappistenklooster waar ik vrij intensief met de toen aanwezige 5 Nederlandse paters en broeder trappisten heb mogen samenwerken. Deze periode sluit in zekere zin aan op het gepubliceerde artikel.
    Het was letterlijk een fantastische omgeving in vrijwel alle opzichten voor mij. De Nederlandse paters met abt Bavo, Aloysius Bartelomeus, broeder Maurus en vooral Silvester (Ooms) hebben vanaf 1953 vanuit een desolate positie, in een landbouwkundig vrijwel onmogelijke omgeving met zeer steile hellingen, een zelfvoorzienend paradijs gecreëerd voor de omgeving met een waterleiding, EHBO post, ziekenvervoer naar de stad en dmv een eigen gebouwde stuwdam en 40 tot 80KWH turbine de wijde omtrek van gratis stroom te voorzien. De geplunderde oude koffieplantage en de zelf ontwikkelde landbouwtak van het klooster waren goed voor vele werkplaatsen.
    De 13 km weg naar Temangung is grotendeels ook verhard door inspanning van het klooster met grote stenen uit de kali waar ik als part-time Unimog chauffeur ook nog een steentje aan heb mogen bijgedragen. Toen ik 13 jaar later in 1988 weer in de buurt was vanwege mijn werk heb ik Rawaseneng bezocht. Een ware shock om te zien hoe snel het dorp zich ontsloten had met een heuse asfaltweg. De natuur had (helaas) plaatsgemaakt voor vele huizen en gebouwen. Romo Silvester en Aloysius waren de enige Hollandse paters nog aanwezig met nu meer rust en onverdeelde focus op het spirituele aspect van het klooster, bij vele ook bekend als een retraite centrum voor rust en bezinning. De basis discipline van “Bid en Werk” was overgedragen aan de circa 25 Indonesische kloosterlingen die onder leiding van de erudiete romo Frans de klooster onderneming voortzetten. Vooral de melkproducten en de koekjes makerij, ontstaan in het nabij gelegen nonnenklooster olv zuster Beata, zijn naar ik op het internet kan zien, in de markt gezet onder het handelsmerk “Trappist”. De handelsgeest van het Trappisten uit Zundert waart nog rond, het bewijs dat er meer tussen hemel en aarde is dan dat wij bevroeden kunnen.

Plaats een reactie