Door Herman Keppy
Prima wat er door die instituten is voorgesteld: nieuw, objectief onderzoek naar het militair geweld in Indonesië tussen 1945-1949. Dat zal moeilijk genoeg zijn. Maar het krijgt slechts echte historische diepgang en ‘kleur’ als die geschiedenis wordt aangevuld met persoonlijke, subjectieve getuigenissen van zo veel mogelijk verschillende mensen ‘uit het veld’. Zoals die van ex-verzetsstrijder en ex-marinier Karel Poetiray.
Oom Karel was een onvervalste Hagenees met bijbehorend accent, al was hij geboren in Bandung. Hij was in de jaren tachtig van de vorige eeuw lid van de VVD. Toen die partij de minister van Defensie leverde, ik meen Wim van Eekelen, bestookte hij de fractie met klachten over de nieuwe fregatten van de Koninklijke Marine. Oom Karel had ontdekt dat wanneer een vijandelijk vliegtuig die schepen van achteren zou naderen, het afweergeschut eerst de eigen commandotoren en de communicatieschotel van het dek moest blazen, voordat het misschien het vliegtuig zou kunnen raken. Hij had een punt, maar zijn partij negeerde hem. Misschien omdat oom Karel ook lid was geweest van de Centrum Partij, al was hij zelf tot de conclusie gekomen, dat het fascisten waren. Dezelfden die hij zo had gehaat in de Bezettingstijd, toen hij op zijn zeventiende met zijn neven in een naïeve en levengevaarlijke poging om verzet te plegen, Duitse mijnen uitgroef op het strand van Scheveningen. Na de Bevrijding meldde hij zich meteen als oorlogsvrijwilliger om tegen de Japanners te vechten, het werd een andere oorlog. Hij is al lang overleden, zoals de meesten die erover kunnen vertellen. Toch laat ik hem posthuum aan het woord over de periode die nu pas nieuw onderzoek behoeft.
Een hond
Oom Karel: “Ik had een hond hè. En toen vroegen ze of ik meeging op patrouille. Zei ik, natuurlijk, waarom niet? En die hond liep voor ons uit. Toen gooiden ze met een mes naar ’m, zo op zijn poot en was zijn achillespees doorgesneden. Ik was zo kwaad. Ik wou ze eerst kapotschieten die twee, van zo’n winkeltje, hoe noemen ze het ook alweer, een warung. Maar in mijn gif drong nog heel vaag door: Krijgsraad. Het was tijdens het staakt-het-vuren. Ik had ze anders natuurlijk kapotgeschoten, maar ik heb ze in elkaar geslagen. Ik sloeg eerst met mijn kolf op ze in. Zo hard dat de greep half van het pistool afvloog. Kun je nagaan. Toen heb ik dat pistool weggedaan en heb met mijn vuisten geslagen, die waren helemaal opgezwollen, nou joh. Die twee het ziekenhuis in, logisch.
Moest ik voorkomen bij de commandant. Ik zei: ja, moet je luisteren, hier is mijn hond. Dat is zo’n graad van dierenmishandeling, dat kan ik niet op mijn geweten krijgen. Maar wie heeft dat nou aanhangig gemaakt? Die klootzak van een Grooteboer. Dat was een beroeps, een 1665-er. Die ging trouwen en had-ie een week verlof gekregen, maar hij komt veertien dagen te laat op de post. Wij hebben dat natuurlijk verzwegen. Als er wat was op patrouille, dan verzwegen we dat. Er was altijd wel wat. We hebben hem dus gedekt. Maar toen kwam ik met die hond aan. Ik wou naar Surabaya, met de voedseltruck om die hond naar het dierenasiel te brengen, zodat-ie verzorging kreeg. Toen zei hij: nee, jij gaat niet Surabaya. Ik zeg: nou, al spring je nou zo of zo hoog, ik ga met die hond. Dus ik op die voedseltruck en hij gaf het door aan de commandant, die vuile rotzak. Daar kreeg ik een bakkie voor. Niet omdat ik die mensen in mekaar heb geslagen. Dat werd me vergeven, maar omdat ik zonder verlof ben weggegaan.
Een bakkie is straf, het werd op mijn conduiteboekje gezet. Elke marinier kreeg geld bij de demobilisatie, voor het aantal jaren dat-ie daar was geweest. Bij elkaar zo’n vijftienhonderd of tweeduizend gulden, dat weet ik niet meer precies. Dat heb ik nooit uitbetaald gekregen vanwege dat bakkie. En ik heb net zoveel risico gelopen als de anderen, misschien nog wel meer.”
Chinezen
“Vraag maar aan Barkey. Ooit heb ik me verkleed. Heb ik een haji en een kiai (religieus leider – HK) voor hun kop geschoten. Die verkrachtten en vermoordden Chinese vrouwen. Ogen uitsteken. Ieder die voedsel naar steden bracht waar Nederlanders zaten, werd ook vermoord. We hadden een vluchteling, die wilde wel zeggen wie het deed en waar, onder voorwaarde dat ze werden doodgeschoten. Ik zeg, dat komt voor elkaar, helemaal niet moeilijk. Ik heb me verkleed als Javaan, samen met een politieagent. En mijn tolk, dat was een Menadonees. Die hebben we verkleed als Chinees met zo’n hoed op. Hij had een Chinees voorkomen, met die spleetogen en zo. Maar we hadden een Thompson (ook wel Tommy Gun – HK) onder een kleedje. Een grote zak met rijst, joh, weet je wel, als lokmiddel. Toen erheen. Nou, ik heb ze wel te grazen gekregen. We hadden afgesproken dat Barkey met een detachment AP, Algemene Politie, met een truck achterna zou komen. Met daar tussenin nog twee mariniers met een Bar (Browning automatic rifle – HK). Dus je had rugdekking zat. Maar het was gauw gebeurd, dat knokpartijtje daar, hoor. Jezus, we kregen het hele dorp op onze nek. (…)
Ik kwam jongens tegen van de Landmacht met wie ik op de handbalvereniging had gezeten in Den Haag. Die heb ik schoenen gegeven. Als zij nieuwe schoenen kregen, moesten ze hun oude schoenen inleveren. Terwijl wij onze schoenen aan de Chinees verkochten. Jaah, het zomeruniform, dat ging allemaal naar de Chinees joh. Wij hadden zat, dat is toch erg hè? Dat is schunnig hoor, we hebben het ook vaak zo gedaan. Hadden we een collega bij de MP (Militaire Politie – HK). Zeiden we: hé mijn pakian, mijn uniform, ik ga het verkopen hoor. Doken wij naar binnen om het te verkopen en daarna dook hij naar binnen om het in beslag te nemen: uniformmisbruik, haha. Naderhand pakte je een ander, ging je naar de volgende toko. We waren schoffies hoor!
Er was een markt in Tunjungan (Jalan Tunjungan, Surabaya– HK). Daar was een marinier en die wou een strijkijzer voor zijn meisje kopen. Dat was tawarren, weet je wel. Maar hij kreeg het niet goedkoper. Toen zei hij tegen die Chinees: als ik het niet voor die prijs krijg, dan pik ik het. Hij kreeg het niet, dus hij pikte het. Heel Tunjungan liep achter hem aan, die Chinezen. Dus wij achter die Chinezen aan. Tuurlijk, je gaat je maat helpen. Dat is iets, daar kom je nooit onderuit. (…)
Het was ook zo dat als wij in het zwembad waren en je zag een Chinees op een zwemband ronddrijven, dan prikten we ’m door. Haha, die hadden geen leven. Dan zaten ze heel zielig naar die zwemband te kijken aan de kant, maar niemand dorstte er in te springen, want dan douwden we hem onder, haha. Dat was een mooie tijd toen. Het was een mooie tijd, God.”
Madura
“De grootste aanval die ik heb meegemaakt was op Madura. Veertienhonderd Madurezen waren opgezweept in die moskee. Die waren onkwetsbaar verklaard en ze hadden allemaal een witte hoofddoek om. Ze gingen ons te lijf met vuurwapens, krissen, dolken, slagwapens, bamboesperen, alles waarmee je iemand om zeep kan helpen, daar kwamen ze mee aan. Ze kropen zelfs door de open riolering. Dat was voor ons heel makkelijk, want aan de ene kant zette je een Bar neer en dat was één riedel en dan zag je de rook aan de andere kant opstijgen en was die vent naar de kloten. We hebben daar wat slachtoffers gemaakt. Vierhonderd hebben we er gevonden, daar heb ik ook een foto van. Ik begrijp de mentaliteit van die gasten niet. Jezus nog an toe. Als je wordt aangevallen, dan schiet je toch?
Het heeft ons een gewonde gekost en twee gesneuvelde Tjakra’s (Madurezen aan Nederlandse kant – HK). Die Tjakra’s waren gemeen, oehoeoe. Als wij een gevangene hadden, dat mag je rustig weten, dan kreeg-ie op zijn donder. Het gaat om inlichtingen. Maar als een Tjakra gaat ondervragen, die pakt een zweep en slaat rustig het vel van die gevangene zijn lichaam af. Verschrikkelijk. We hebben op een gegeven ogenblik gezegd: stop maar. Maar geen krimp gaf die gevangene. Een Madurees praat niet, gek hè? Een Madurees laat zich doodslaan. Ongelooflijk. Maar toen hebben we gezegd: stop! (…)
Je schoot vlug in die tijd hoor! Ik heb die overloper nog gezien, Poncke Princen, op Tunjungan. Had ik geen wapen bij me. Anders had ik hem voor zijn kop geschoten. Jahaaa. Hij zat met drie Indonesiërs in een Jeep. Godverdomme, wat een boef zeg. Zonder gevaar had ik ’m zo uit die Jeep kunnen knallen. Kaaiii en hupsakee.”
x
Ook ik was OVWer. Dergelijke practijken kwamen bij ons niet voor!
Kan me niet voorstellen dat zoiets bij de mariniersbrigade getolereerd werd.
De verhalen van deze Karel Poetiray maken me misselijk !!
Als een film ontrolde het verhaal van Oom Karel zich aan mijn geestesoog. Vader en diens jongere broer Bapak A., Ambonese ex-KNIL’ers druk en weids gesticulerend op hun praatstoel. En helemaal mijn Indo schoolmeester uit de 5e klas van de lagere school. Ik sluit mijn ogen, hoor het Aborees respectievelijk Indisch accent en geloof het verhaal van Oom Karel. Geen benul van politieke correctheid; als jochie hing ik aan hun lippen. Hyperbolen horen bij Oosterse vergelijkingen.
Ben nu 50 jaar ouder, en wijzer naar ik hoop. Maar neem Vader, Bapak A., mijn Indo schoolmeester en Oom Karel niets kwalijk. Niet zozeer vanwege ‘van de doden niets dan goeds’, maar voor elk onderzoek waren ze op de verkeerde tijd op de verkeerde plaats.*** Zoals zovelen!
***geleend van meneer Somers.
e.m.
Mijn Opper in Oirschot was ook als OVW’er/ marinier naar Indië gegaan. In Surabaya werd hij door de Korpsleiding aan het lijken ruimen gezet. Lijken vissen uit de Kali Brantas. Van Europese vrouwen, ruggelings aan elkaar gebonden en zo in het water gegooid, van Europese en Indo kinderen, afgeslacht. Dat deed de Korpsleiding om”onze jongens” op een goedkope manier te motiveren. Daarna liepen ze bij een actie tot aan de zuidkust en moest men ophouden ze uit de lucht te bevoorraden om ze terug te krijgen.
Dus ik op die voedseltruck en hij gaf het door aan de commandant, die vuile rotzak. Daar kreeg ik een bakkie voor. Niet omdat ik die mensen in mekaar heb geslagen. Dat werd me vergeven, maar omdat ik zonder verlof ben weggegaan.
———————————————————————————————————————–
Prachtig , is een verhaal van vele verhalen.
De vraag is of het uitzonderingen waren of schering en inslag.
Dat militairen soms kattenkwaad uithalen is voor velen geen bijzonderheid.
http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2686/Binnenland/article/detail/3284391/2012/07/10/Eerste-foto-s-ooit-van-executies-Nederlands-leger-in-Indie.dhtml
De foto, gebruikt in het artikel van Herman Keppy, vertoont ook een stapel lijken. Het was een foto van Poetiray, genomen na de strijd c.q. slachting bij Pamekasan. Weliswaar niet het moment van executie, maar toch…
Ik bedenk me nu, een beetje off-topic misschien, dat deze militairen naar Nederlands-Indië kwamen a/b van een schip dat vernoemd was naar een geëxecuteerde politicus, t.w. Johan van Oldenbarnevelt. Maar ja, misschien wisten die militairen dat niet eens.
Hoogstwaarschijnlijk wisten zij het niet. Ik denk dat wij in Nederland dat ook niet meer willen weten. De boekenkist van zijn collega-gevangene Hugo de Groot is veel leuker, ik geloof dat wij er in Nederland vier van hebben.
Waar zijn de foto’s van mijn Vader nadat hij opzettelijk was aangereden door een Indonesische militaire truckchauffeur en bloedend en zwaargewond op straat lag met de motorfiets aan flarden? Nota bene in ‘VREDESTIJD’!
Waar zijn de foto’s van mijn broer toen hij als kind gekidnapt en opgesloten werd door een TNI-er?
En waar zijn de foto’s van mezelf, amper een tiener, toen ik stenen naar mijn hoofd kreeg gesmeten terwijl ik een meute schreeuwende jongeren voorbij het huis zag rennen? Bunuh Belanda! Bunuh Belanda! BLAH, BLAH, BLAH!
Waar zijn al die foto’s gebleven……..?????
Laat ons met onze eigen nachtmerries met rust en verbrand die twee foto’s, aub!
~Er is nu eenmaal in de mensen een drang tot vernielen, een drang tot doodslaan, tot vermoorden en razend zijn, en zolang de gehele mensheid, zonder uitzondering, geen grote metamorfose heeft ondergaan, zal de oorlog woeden, zal alles wat opgebouwd, aangekweekt en gegroeid is, weer afgesneden en vernietigd worden, om daarna opnieuw te beginnen.~
Anne Frank
Joods vluchteling van Duitse nationaliteit, en schrijfster 1929-1945
Er zijn veel foto’s hoor, van de verzamelgraven op de erevelden. Alleen mogen de mensen die hier liggen niet bijdragen aan de geschiedenis. Niet herdenken op 15 augustus betekent ook niet erkennen. Deze foto’s niet verbranden a.u.b. Samen met de namenlijsten van de Oorlogsgravenstichtng (waar ze niet met naam konden worden genoemd) zijn dit de enige herinneringen.
Ik ben het volkomen met Aelle eens er wordt altijd over de KL jongens gesproken dat ze oorlogsmisdadigers zijn maar ik heb persoonlijk mijn leven en dat van mijn gezin aan hun te danken ook ik kan u boekdelen vertellen over die tijd want ben nu 88 en nog heel goed bij de tijd.
In oorlog wordt altijd iets gedaan wat niet door de beugel zou kunnen als het vrede zou zijn.
Ook ik heb foto’s gezien tijdens mijn werk bij de Oorlogsgravenstichting en ook vele verhalen van de dossier die zitten nog in mijn hoofd.
Mevr: H. Neijs.