De grote tovenaar

Uit het Nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië, 19 januari 1939:

Vrouw bij put, op Bali (KITLV)

“Grote waringings, heilige bronnen en diepe putten zijn volgens het Inlands bijgeloof steeds de geliefde woonplaatsen van geesten, goede en slechte. Zo kon het ook moeilijk anders of, in de put bij Ploembon, waar 5 mannen de dood vonden, was de woning van een uitermate vehemente geest; een boze slang had deze put tot zijn vesting gemaakt en al wie daarin afdaalde, vond onherroepelijk de dood.

Op 5 Januari j.l. speelde het drama van kampong Kapoendoean zich af. Deze desa ligt op 9 km. zuid van Ploembon, een plaatsje aan de weg van Kadipaten naar Cheribon. Daar had de koewoe, het desahoofd een maand of acht geleden een 8 meter diepen put laten graven, waarin 80 centimeter water stond. De koewoe gaf de 5de dezer last de put iets uit te diepen, hetgeen met emmertjes aan een touw gebeurde. Nu wilde het ongeluk dat zijn zoon Soewilo zijn hoofddoek bij dat werk in de put liet vallen. Langs een dunne awi, een langen bamboe, liet Soewilo zich omlaag glijden. Nauwelijks was hij onder de rand van de put verdwenen, of hij liet de awi los en stortte omlaag, waar hij in het putwater bleef liggen en stikte. Oemar, de schoonzoon van de koewoe, wilde Soewilo redden. Hij liet zich eveneens omlaag glijden… maar ook zijn handen lieten de bamboe los en hij stierf de zelfde dood als Soewilo enige minuten tevoren. Soetah, een andere zoon van de koewoe wilde de beide mannen redden. Hij viel omlaag en stierf. Het vierde slachtoffer werd de politiedesa Kadang die een dikkere bamboe nam, voorzien van uitsteeksels. Maar ook hij verloor, zodra hij beneden het maaiveld was, het houvast, stortte in het water en overleed. Het vijfde en laatste slachtoffer werd Idjo, die met gesloten ogen en stijf dichtgeknepen mond omlaag ging. Ook hij vond de dood.  

Niemand van deze slachtoffers, noch de omstanders was op de gedachte gekomen zich vast te binden aan een touw, opdat de afdalende man kon worden opgetrokken.  Toen een Europeaan vroeg waarom dit niet gedaan was, stond de gehele kampongbevolking perplex over de eenvoud van dit idee. Niemand had er aan gedacht. Een ieder was volkomen het hoofd kwijt geraakt. Als zesde trachtte Erem af te dalen. Uiterst langzaam zakte hij omlaag, doch nauwelijks beneden het maaiveld gekomen, voelde ook hij zich onwel worden en met het laatste bewustzijn dat in hem bleef, klauterde hij weer uit de put.
De familieleden der vijf verongelukte mannen moesten nu met geweld worden tegengehouden anders waren er vele nieuwe slachtoffers gevallen. Men was door het dolle heen en velen wilden in de put afdalen.

Put mocht niet gedempt worden.

Locatie Kapoendoean, ca. 25 km W van Cheribon.

Intussen waren Binnenlands Bestuur en Geneeskundige Dienst gewaarschuwd. De gouvernementsarts stelde voor de put te dempen, met de slachtoffers er in en zo het gevaar te voorkomen dat deze gevaarlijke put nieuwe offers zou eisen.
Maar de bevolking verzette zich hiertegen uit religieuze overwegingen. Een put herbergt niet voor niets een geest. En wanneer men diens huis vernielt, dan is het onheil voor de desa niet te overzien.

Toen werd de hulp van den Vulkanologische Dienst ingeroepen. De heer De Kroon vertrok uit Bandoeng, gewapend met een gasmasker. Hij zou trachten de lijken der slachtoffers te bergen. Juist voor zijn vertrek evenwel kwam telefonisch bericht, dat de bevolking zelf met lange bamboes, haken en touwen de lijken geborgen had, doodsbenauwd, dat het voorstel van de arts — den put te dempen en zoo meteen de lijken te begraven —ten uitvoer zou worden gelegd.

Den 7den dezer had de assistent-wedana met een lap, gedrenkt in petroleum welke in brand gestoken was, de gasstand in de put gemeten, want het leed geen twijfel of de mensen waren gestikt in koolzuurgas. De gaskolom stond tot dicht onder de hoogsten rand van de put! De moeilijkheid was thans de bevolking er toe over te halen de put te dempen. Dit was allesbehalve eenvoudig.

De grote tovenaar.

Het is zeer begrijpelijk, dat de zenuwachtige en bijgelovige bevolking in de heer De Kroon, die met een emmer het gas uit de put schepte – schepbewegingen die de bevolking al niet begreep – een grote tovenaar zag. Toen bovendien een kaars uitdoofde dien de heer De Kroon in de emmer hield, steeg de verbazing der eenvoudige desamensen tot een maximum. Bovendien maakte de heer De Kroon aantekeningen in een opschrijfboekje en dit werd onmiddellijk aanleiding tot het verhaal: „De blanke heer schrijft op kleine papiertjes. Deze met bezweringsformules beschreven djimats laat de blanke man in de put vallen!”  Voor de boze geest, die in de put heerste, en die de gedaante moest hebben van een verschrikkelijke slang, was de bevolking dermate bevreesd, dat, toen de lijken der slachtoffers geborgen werden, de mannen zichzelf aan elkander vastbonden. Bovendien werd het einde van het touw om een dikke boom geslagen, zó bang waren de mannen, dat de boze slang hen in de put zou sleuren! Maar de grote blanke tovenaar zou ongetwijfeld met zijn papiertjes de boze geest doden.

De heer De Kroon wist dit alles niet, toen hij daar zijn opmetingen verrichtte. Hij begreep ook niet, waarom de bevolking hem met zo’n grote onderscheiding behandelde, hem overal bewaakte tot onder de pantjoeran toe, wanneer hij een middagbad wilde nemen. Bovendien kwam men aan-pikollen met een zwaar ijzeren bed met klamboe en bultzak, uit een desa gehaald, ruim 12 kilometer ver – omdat de blanke heer toch niet op dat kleine veldbedje mocht slapen. Dit alles hoorde de heer De Kroon eerst later, en toen ging hem een licht op. Tenslotte is het aan deze eerbied te danken geweest dat de bevolking, vertrouwend op de wonderkennis van de blanke man, toestemde in demping van de put. Hetgeen geschiedde.”

Put in Batavia, ca. 1900 (KITLV)

Ongevallen als deze kwamen op Java regelmatig voor. Zo verloren alleen al in 1934 bij vier ongevallen in totaal 13 personen het leven door gasverstikking in putten. Bij enkele van deze ongevallen was de lokale bevolking slimmer dan die van Kapoendoean, en liet ter controle een kip aan een touwtje zakken. In één geval ging deze list niet op, omdat de kip weer levend naar boven kwam, maar de man die na het dier in de put afdaalde, níet.

De Vulkanologische Dienst

Enkele decennia eerder was al gepleit voor de oprichting van een Vulkanologische Dienst. Op 18 December 1915 hield geoloog N. Wing Easton in Den Haag een voordracht waarin hij constateerde dat de overheid tot dusverre niet veel anders had gedaan dan het verrichten van enkele technische metingen na áfloop van vulkaanuitbarstingen. “Het is duidelijk, dat hiermede het doel der vulkanologie slechts zeer weinig wordt bevorderd. Men moet daartoe trachten door te dringen in het wezen van het vulkanisme, wat alleen door volhardende studie zal kunnen geschieden. Moge de IndischeRegering spoedig het grote nut van een systematischer vulkanologische waarnemingsdienst inzien!”

Het inzicht in deze noodzaak kwam pas na de uitbarsting van de Kloet (Kelud) in 1919, een uitbarsting waarbij meer dan 5000 doden vielen. In dit jaar werd nu als tak van de Geologische Dienst in Bandoeng een aparte Vulkanologische Dienst opgericht. De werkzaamheden van de Dienst bestonden voornamelijk uit het verrichten van metingen van gasconcentraties (vooral koolstofdioxide en zwaveldioxide) in de nabijheid van nog werkende vulkanen.

In de jaren voorafgaand aan de Japanse bezetting werd de Vulkanologische Dienst geleid door Dr.Ir.R.W. van Bemmelen. De man die namens de dienst de metingen deed in Kapoendoean, de ‘grote tovenaar’ , was E.W. de Kroon. De Vulkanologische Dienst had inmiddels dus een nevenfunctie gekregen: naast het voorspellen van vulkaanuitbarstingen was daar de putcontrole bijgekomen.

x

Bronnen:
Orgaan van het Algemeen syndicaat van suikerfabrikanten in Nederlandsch-Indië, Jaargang 24, Aflevering 2, 1 Januari 1916.
Bergen, M. van, Leven met vulkanen, ook in Nederland. NGV-Geonieuws.
Chemische feitelijkheden 1-80, 1987. Herdruk 1996.
Pusat Vulkanologi dan Mitigasi Bencana Geologi
Kranten Koninklijke Bibliotheek.

Dit bericht werd geplaatst in 1. Het vooroorlogse Nederlands-Indië en getagged met , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

4 reacties op De grote tovenaar

  1. Surya Atmadja zegt:

    We hadden vroeger een (gedempte) put, tot 2010.
    Toen ik nog klein was zat ik vaak achter in de gudang naast het put die nog onzuiver water bevatte. De bedienden gebruikten de oude put niet omdat we gewoon schone waterleiding hadden, maar s’avonds na magrib tijd gingen ze nooit naar die put, omdat het angker (heilig) was. Dat werd min of meer bevestigd door een guru.
    Heb ook vaak rare dingen gemerkt of gevoeld.

    Op een dag zat ik naast de jambu boom niet ver van de sumur(put).
    Iedereen was aan de voorkant van het huis en het begon te schemeren.
    Op een gegeven moment ruik ik die typische geur van menyan (harswierrook) en de geur van de pandan bladeren, die vaak gebruikt werden tijdens een begrafenis.
    Eerst had ik er geen erg in totdat mijn nekharen omhoog gingen, en ik een bepaalde kou (windvlaag) voelde. Ik rende toen schreeuwend naar de anderen bij de voorkant van ons huis.
    Mijn ouders waren toen weg.

    PS: Ons huis was gelegen in het bekende Tjidengkamp.

  2. Jan A. Somers zegt:

    “de uitbarsting van de Kloet (Kelud) in 1919, een uitbarsting waarbij meer dan 5000 doden vielen.” De doden zijn omgekomen vanwege het hete water/stoom uit het kratermeer. Er is naderhand een buis geboord door de kraterwand om het water af te kunnen laten. Voor die tijd een technisch hoogstandje. De Keloed had veel zwavelafzettingen rond de top. Prachtig gezicht als de zon er op stond.
    Het water in de put bij ons huis in Soerabaja stonk af en toe naar zwavelwaterstof. Kon ook niet anders met al die septictanks/beerputten in de straat.

  3. Bouke de Jong zegt:

    Mijn Javaanse grootmoeder, die een ‘Christenvrouw’ was, heeft er goed voor gezorgd dat haar kinderen op de hoogte waren van de inheemse adat en gewoontes en vooral van het bijgeloof, dat een belangrijke rol speelde op Java.
    Toen mijn vader in 1941 als Landstormsoldaat nabij Bandoeng geplaatst werd om het Radio Malabar Station te bewaken, kwam zijn kennis van het inlandse bijgeloof goed van pas. Er was namelijk een afgelegen wachtpost bij een diepe put, waar de KNIL-soldaten een eventuele aanval van Japanners moesten tegengaan. De soldaten waren voornamelijk Indo’s, maar ook Ambonnezen en anderen die absoluut niet bang waren voor de Japanners, maar doodsbang waren voor de geest in de put. De putgeest was namelijk een gebaarde man in een wit gewaad, met een witte tulband, die klokslag twaalf uit de put rees. Wat de geest deed als hij boven de put zweefde heeft niemand mij ooit kunnen vertellen, maar geen van de soldaten wilde de nachtdienst bij de put doen. Mijn ongelovige vader werd rijk betaald om de nachtdienst bij de put over te nemen van zijn collega’s, die liever de Jappen bevochten dan om twaalf uur ‘snachts naast de put op wacht te staan.

  4. Yerry zegt:

    De grote de grote tovenaar, was mijn opa…ben nog steeds trots op hem!
    Yerry van ’t Pad zoon van Anneke de Kroon Culemborg

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s