Wie op het internet de website opent van het Nederlandse bedrijf TNO (Toegepast Natuurkundig Onderzoek) in Delft, ziet daar het motto ´Innovation for Life´.
Java Post-medewerker en Delftenaar Jan Somers, als geen ander bekend met de wereld van de TNO, legt ons uit waar dit motto mogelijk zijn oorsprong vindt.
Door Jan Somers
Mijn eerste baas bij TNO was prof.dr. J.K. Baars. Hij had in Leiden scheikunde gestudeerd, was in Delft gepromoveerd in de microbiologie, en was in Batavia hoogleraar aan de Medische Hoogeschool geweest. Dat was in de jaren dertig, de tijd dat je bij je promotie de boottickets al in je zak had.
In Indië had hij lang gewerkt als inspecteur bij de Dienst der Volksgezondheid. De medewerkers van dat instituut doorkruisten de hele archipel om diverse aspecten van de volksgezondheid te onderzoeken. Wekenlang onderweg in de binnenlanden, met weinig technische mogelijkheden. De kunst was om met eenvoudige middelen, die je vaak ter plaatse zelf moest verzinnen, een zo goed mogelijk resultaat te bereiken. In de geest van Nobelprijswinnaar prof. C. Eijkman werd niet alleen veel onderzoek naar vitaminegebrek gedaan, maar ook naar woonsituaties en hygiëne zoals de watervoorziening. In Europa en op het lab in Batavia beschikten zij over behoorlijk materiaal, onderweg was dat natuurlijk onbruikbaar, vanwege het gebrek aan elektriciteit, gas en waterleiding.
Veel weten is verdriet
Voor mensen als prof. Baars was Indië een belangrijke leerschool geweest in goed wetenschappelijk onderzoek met houtje-touwtje mogelijkheden. Maar ook in het verzinnen van eenvoudige alternatieven voor in de binnenlanden. Zelf heb ik daar ook nog van geprofiteerd. Zo beschikten we in ons microbiologisch TNO-lab in Delft over te weinig personeel en tijd om bijvoorbeeld bij onderzoek naar de hygiënische kwaliteit van water de geldende Amerikaanse voorschriften te gebruiken. Maar via prof. Baars kwam ik bij het werk van prof. Eijkman terecht. Deze was in Indië mijn probleem natuurlijk al veel eerder tegen gekomen en had een veel eenvoudiger test ontwikkeld. Niet alleen sneller en eenvoudiger, ook in de praktijk vaak beter te interpreteren. Volgens het adagium: 1) meten is weten, 2) veel weten is veel verdriet. Wetenschap geeft nooit zekerheid; je hoeft ook niet altijd alles te weten, als je in korte tijd maar voldoende te weten komt om door te kunnen gaan. En in veldonderzoek naar gezondheidsaspecten moet je vaak snel beslissen op basis van weinig exacte kennis.
Vitamine uit urine
Onderstaande tekening toont een wel heel bijzondere situatie die werd aangepakt met de in de praktijk aangeleerde houtje-touwtje technieken. Prof. Baars had samen met collega’s in het Japanse interneringskamp een gistfabriekje opgezet, vooral om vitamine B te maken. Voor de daarbij nodige stikstofverbindingen gebruikten ze eerst van de Japanners gekregen ammoniak. Toen de Japanners daar niet meer aan konden komen, destilleerden ze die stikstofverbindingen uit urine die in het kamp werd verzameld in hier en daar opgehangen bamboekokers (in een vrouwenkamp zouden ze waarschijnlijk wat anders hebben verzonnen). Het schijnt dat de Japanners veel belangstelling hadden voor deze activiteiten, ze mochten hun gang gaan.
Direct na de bevrijding uit het kamp had prof. Baars met wat collega’s in Batavia weer een gistfabriekje opgestart voor de bakkerij van het Rode Kruis. Zonder het te weten moet ik hem daar ook hebben ontmoet aangezien ik in Batavia korte tijd als corveeër van het Rode Kruis betrokken was bij de distributie van voedsel, o.a. brood uit die bakkerij, naar diverse kampen.
Indisch klungelen
Tijdens mijn afstuderen in Delft vroeg mijn afstudeerhoogleraar naar mijn toekomstplannen. Ik zei hem dat ik door wilde gaan in toegepast wetenschappelijk onderzoek, vooral met betrekking tot het ontwikkelen van vereenvoudigde, maar verantwoorde onderzoeksmethoden. Zijn antwoord: ´Moet je maar prof. Baars bellen´. Die naam zei me op dat moment niets, maar het sollicitatiegesprek duurde twee uur, waarvan tien minuten over het werk dat ik wilde gaan doen. Makkelijk te raden waarover het de rest van de tijd ging. Ik heb in mijn werk van hem veel eenvoudige, maar goed doordachte dingen geleerd. Maar vooral het relativeren van wetenschap. Zoals dat chemische formules prachtig waren, daar kun je leuk mee rekenen, maar alleen goed als uitgangspunt. De rest moet je zelf verzinnen, in Europa heel geavanceerd, in Indië heel eenvoudig. Hij introduceerde mij ook bij veel van zijn vroegere collega’s met de kreet: ´Jullie snappen elkaar wel´. Maar er werden op het lab ook vaak wenkbrauwen gefronst als ik weer eens aan het ´Indisch klungelen´ was. Soms was dat ook wel moeilijk te verdedigen.
Mevrouw Baars heeft na het overlijden van haar man de originele tekening aan het Museon in Den Haag geschonken, nadat ik er een kopie van heb kunnen maken.
Dat gistfabriekje in Tjimahi: wat een prachtig voorbeeld van ´Innovation for Life´!
x
x
Bij de tekening:
De maker van de tekening was J.C. van Wettum (1899-1972), planter HVA. Hij staat afgebeeld, linksboven, en face. De overige ´collega´s´, met de wijzers van de klok: H. Lagerwey, G.E. Bakker, J.K. Baars, C.H. Engel, J.T. Bavelaar, G.W. Leverland, J.F. Bogtstra, H.E. Haanappel, G.H. Morhaus, H.W.R. Chandler, D. Lürsen, B.H. Moltzer, M.G. Hartley, P.J. Kreek.
Van M.G. Hartley verscheen kort na de oorlog een boek over zijn interneringstijd, getiteld ´Myn Kamp, niet door Hitler´ (Amsterdamsche Boek en Courant Maatschappij, 1947). Twee van de hierin gepubliceerde tekeningen van de tekenaar/schrijver hebben betrekking op de gistfabricage:
Ik moet heel voorzichtig zijn met het geven van een reactie op dit (voor mij) vermakelijk stukje van Jan Somers, er lezen ook collega’s, verwanten e.a. mee
Even een paar citaten eruit lichten
1. Hij introduceerde mij ook bij veel van zijn vroegere collega’s met de kreet: ´Jullie snappen elkaar wel´.
“Dit jullie snappen elkaar wel”, begrijp ik volkomen, en vormde vaak een bron van miscommunicatie, want vaak snapte men mij dus niet.
Wanneer een goed verstaander slechts aan een half woord nodig heeft (daarvoor moet je dus op hetzelfde denknivo staan), of tussen de regels door kan lezen dan is dat geen punt.
Maar in deze huidige tijd van je houden aan afspraken, vogels van diverse pluimage en mateloos geouwehoer kan dat dus niet, maar in Indie kon dat blijkbaar wel.
2. Het adagium: 1) meten is weten, 2) veel weten is veel verdriet.
Daar ben ik me al te zeer van bewust.
3. Het schijnt dat de Japanners veel belangstelling hadden voor deze activiteiten, ze mochten hun gang gaan.
Hieruit blijkt maar al te zeer dat het in die Japanse tijd wel wat uitmaakte of je in een gistfabriekje werkte, horloges of wapens repareerde in Birma of spoorbielzen plaatsen ;- )
4. Het is Carnavalstijd, welnu vooruit dan: kruikenzeiker
http://nl.wikipedia.org/wiki/Kruikezeiker
Als meneer Somers dit allemaal nog uit de administratie van de computer in diens hoofd haalt, dan ben ik met alle respect gezegd gewoon jaloers op zulk een “harde schijf!” Vrij naar Bob Dylan behoor ik tot het type, dat nooit zal kunnen onthouden wat meneer Somers al vergeten is. Had niet eerder van de term ‘indisch klungelen’ gehoord. Heb er hartelijk om gelachen. Hoop dat dat verder geen boze reacties oplevert. Thuis gebruik ik weleens als noodgewongen met-tegenzin-doehetzelver de term ‘molukse oplossing’. Gefronste wenkbrauwen lopen dan hoofdschuddend weg. Lopen, niet sloffend!
Ik vorm natuurlijk weer de uitzondering op de regel. Want sinds Javapost en Londoh vloeit er een golf van bestelde lectuur door de brievenbus. Vandaag bijvoorbeeld Onze Strijd van Sjahrir (Buitenzorg: Nog Lang Geen Vrede) en Maia’s Nachtlied van Nukila Amal n.a.v. een recensie van oud plaatsgenoot Wim Manuhutu. En nog onlangs dankzij de bijdrage van meneer Vos aan een boekenrubriek van een Indisch Forum ‘Bronbeek, een levend verleden’ en ‘Met ons alles goed’ van Erik Willems. In mijn geval, geloof het of niet: “veel weten is veel vreugde!”
Verder herinner ik me, weliwaar vaag een documentaire over een wetenschappelijk onderzoek van twee Zweedse chemici of medics(?), die op zoek waren naar een ‘stofje’ wat moest aantonen, dat er inderdaad sprake was van de aanwezigheid een bepaalde ‘receptor’ in het lichaam of de hersenen(?). In elk geval, voor dat onderzoek hadden de wetenschappers ook duizenden en nog eens duizenden liters urine nodig. Wat me is bijgebleven dat ze daadwerkelijk dat ‘stofje’ boven water hebben gekregen. Weet niet meer of ze na afloop het glas nog hieven.
Fantastisch ! Als kleine jongen op vacantie bij Oom Nippon in een van zijn jongenskampen wist je van dit alles niets. Een herdenkingsboek over Tjimahi vertelde mij voor het eerst hiervan. Javapost vult VEEL in van wel meegemaakte, maar nooit chronologisch begrepen jeugdjaren toen wij uit het paradijs verjaagd werden.
De Heer M.G. Hartley, afgetoond op de mooie tekening, heeft in 1947 zijn bundel Tjimahi kamp spot prenten op de markt gebracht met de titel “Myn Kamp, niet door Hitler.” ( Amsterdam, 1947). De gist fabriek wordt daarin beschreven met behulp van twee spot prenten. Onder ander staat afgebeeld een man, de “chef pissist,” die hard bezig is met het roeren van een van de zes dampende vaten. Hartley is later in Argentinie terecht gekomen. Volgens het kamp journaal van der Heer Baker (in the Imperial war Museum, London), was de uitvinder van deze gist formule een zeker Baron van Boetzelaar, voormalige employee by de BPM (Bataafse Pis Maatschappij). Zijn naam is niet te vinden op de tekening. Ik ben nu dus een beetje in de war, dankzij wat tegenstrijdige informatie. Het boek van Baker heb ik zelf niet gelezen, maar deze informatie kreeg ik van zijn dochter. nu woonend in Engeland. Maar de volgende keer dat ik in Londen ben zal ik dat beslist doen, ten dele om de zaak in mijn eigen boek ( Tjideng Reunion) bij een toekomstige gelegenheid, te verbeteren. De tekeningen van de heer Hartley staan op mijn website afgebeeld (www.boudewynvanoort.com). De zoon van Hartley (Buenos Aires) zal dit verhaal ook wel leuk vinden.
Boudewyn
Gevonden! Jammer geen plaatjes, misschien kan Bert daar voor zorgen.
Yeast from Urine
by Boudewyn van Oort
In my book I say very little about the men’s camp, Tjimahi, where my father was interned. These two pictures however are referred to (but are not reproduced) in the book.
Some clever chemist in the men’s camp had worked out a process for producing a liquid yeast from urine. This discovery has been immortalized in these two pictures.
One is an image of the presumed chemist, also referrred to in the caption as “manneke pis”. That name would have been familiar to anyone living or growing up in the Netherlands or Belgium. In a corner of the Grand Place of Brussels there stands a bronze statue of a little boy (it is also a little statue- half a meter tall) peeing day and night, and that statue has the same name. It is a relic from World War 1 and was erected by a company of soldier who had befriended the boy- probably an orphan.
The other caption says something to the effect of : “Do your duty gentlemen, otherwise no bread tomorrow.” For about six months our women’s camp received a daily supply of this yeast for breadmaking from Tjimahi (about 10 km away). It was delivered on the back of an improvised truck made by replacing the rear end of an automobile with a flat bed, and contained in one or two 45 gallon drums.
The cartoons were drawn by M.G. Hartley between 1942 and 1945.
These images relate to Bandung and our time there. We were first interned in the city where we were living, Bandung, and only in May 1945, shortly before the end of the war, were moved to Batavia ( Jakarta) and the Tjideng Camp.
Tagged as: bread, camp, cartoon, chemist, Internment, Tjimahi, World War II, yeast
Even opgezocht op het internet:
Ik vond een boek van een zekere Alexandre Guilliermond getiteld ´Yeasts: culture, identification and microbiology´, uit 1920.
Hieruit blijkt dat de gistwinning uit urine al aan het eind van de 19e eeuw bekend was. Vooral in de jaren rond de Eerste Wereldoorlog waren Duitse wetenschappers hiermee bezig.
We mogen dan ook concluderen dat de uitvinder van de gistwinning uit urine niet in Tjimahi geinterneerd is geweest. Wat natuurlijk wél bijzonder blijft, is dat mannen als Baars en Hartley, dankzij ´Indisch klungelen´ voor deze productie geen laboratoriumopstelling nodig hadden, en heel inventief hun eigen oplossing hebben gevonden.
Even oppassen: Er wordt geen gist uit puur urine gemaakt. Als dat zou lukken, heb je wel heel slechte nieren. Net als bij de plantengroei zijn o.a. ook stikstofverbindingen nodig die bijvoorbeeld in (kunst)mest zitten, als onderdeel van de totale voeding. In het verhaal werden die verbindingen eerst uit ammoniak gehaald, naderhand uit urine. Als dat door omstandigheden niet goed lukt blijft er teveel vocht in de gist, die blijft vloeibaar.
Leuk om dit verhaal te lezen als oud TNO medewerker die ook, maar meer recent, wat met gisten en bacterien heeft geknoeid.
http://www.thejakartaglobe.com/myjakarta/my-jakarta-the-eijkman-institute/541537#Scene_1
‘ And who knows? Perhaps there is another Nobel prize for Indonesia within its walls.’
e.m.
Als kleine aanvulling op bovenstaande ”thejakartaglobe”
zie;de Querulant en zijn prooi.Evert van Dieren versus Christiaan Eijkman en de
Beri-beri controverse ( 1897 =1898) door Jaap Bos
siBo
@Evert van Dieren@
Klik om toegang te krijgen tot EvertvDieren.pdf
Met belangstelling heb uw informatie gelezen Ik zoek de geboortedatm, plaats en zo mogelijk de voorouders van Gerhard Henrik Morhaus. geb. circa 1903, landbouwkundig ingenieur, overleden te Velp.Gehuwd in Soerbaya Ind. in 1930 met: Suzanne Francina van der Welle,. Dochter vN Johannes van der Welle en Julie Nolten.\Zij hebben een dochterJulie Anna Morhaus geboren 21 okt. 1931 in Djokjakarta.
Gerard Hendrik Morhaus werd geboren in Winschoten op 29 oktober 1902, uit G.H. Morhaus en A. Morhausz-Thomasz.
Zijn grootvader was J.D. Morhaus (1826 – 16 februari 1898) tijdens overlijden woonachtig in Hoorn. Zijn grootmoeder J.D. Morhaus-van Doorn.
Deze laatsten hadden zes kinderen. G.H., de oudste, vertrok in 1885 naar Indië en kwam weer terug in 1895. Daarop huwde hij in Nederland, tussen 1898 en 1902.
Info van http://kranten.kb.nl – Mogelijk is daar nog meer te vinden. Kijk onder “familieberichten”
Kan niet terug naar voorouders maar wel verder in de tijd ben de dochter van Julie-Anna Massop geboren Morhaus ben benieuwd naar uw bevindingen en waarom u geïnteresseerd bent in deze Gr Julietta de Best-Massop
Beste Julietta,
Hier reageer ik weer op want wij zijn ver familie van elkaar. Mijn grootmoeder was Soutje Oudegeest-Thomasz, zuster van Annie Morhaus-Thomasz. Ik ben bezig de familiegeschiedenis Thomasz te schrijven met daarin zoveel mogelijk nakomelingen en dus ook de familie Morhaus vanaf het huwelijk Morhaus-Thomasz op 5 juni 1895.
Wil je contact met mij opnemen?
Martine van der Wielen-de Goede