Een ontvoering op Sumatra in 1949
Door Peter Schumacher
Op 9 augustus 1949, ongeveer twee maanden voor in Den Haag de Ronde Tafel Conferentie moest beginnen, besloten de Nederlande en Indonesische strijdkrachten in Indonesië definitief de wapens neer te leggen. De gewapende strijd, die vier jaar had geduurd was voorbij. De twee partijen moesten het tijdens de RTC alleen nog eens worden over de voorwaarden van de overdracht van de souvereiniteit, die, zo was al wel besloten, nog vóór 1 januari 1950 zou plaats vinden.
Op die 9de augustus bevond de Indische planter Cees A. Kleingeld zich al een maand in handen van Indonesische guerrillastrijders op Sumatra. Hij was op 10 juli gevangen genomen. Kort na zijn vrijlating, half oktober, schreef hij een gedetailleerd verslag van zijn lotgevallen.
Kleingeld verbleef met twee andere Nederlanders, onder wie een neef van hem, op de rubberonderneming Marbau-Zuid in de buurt van Rantau Prapat (Centraal Sumatra). Bij een nachtelijke aanval van Indonesische guerrillastrijders sneuvelden twee Nederlanders en werd Kleingeld zelf gevangen genomen door de leider van de groep, die zich voorstelde als kapitein Gazali. Hij werd meegevoerd naar onbekende bestemming.
Hier volgen de belangrijkste fragmenten uit zijn verslag:
´Ik liep slechts in een pyjamabroek op blote voeten en bloot bovenlichaam. Op een gegeven moment liet kapitein Gazali halt houden en moest de hele troep aantreden. Onderwijl werden hun zakken geledigd, wapens en patronen geteld en de buit werd in grote lakens gepakt. Daar ik mij verwonderde dat dit alles zo dicht bij de onderneming Marbau-Zuid geschiedde, had ik alle hoop dat ik dienzelfde nacht nog door Nederlandse militairen bevrijd zou worden. Deze hoop vervloog in rook toen kapitein Gazali mij meedeelde dat de Nederlandsche militairen gearriveerd waren en voor de door hen opgebroken brug van de onderneming waren gestopt, een salvo gelost hadden en toen weer waren vertrokken.´
Neus en oren afsnijden
Na nog talloze verplaatsingen, waarbij steeds in kamponghuisjes werd overnacht, arriveerden Kleingeld en zijn bewakers in de gesloten onderneming Panigoran.
´Toen wij deze onderneming verlieten en meer in het kampongterrein kwamen, lieten de guerrilla’s mij een kampong zien, die door Nederlandse militairen was plat gebrand en waarover zij schande spraken. De oude hoofdmandoer van Panigoran ontving ons. De bevolking daar nam een vijandige houding tegenover mij aan, dreigende met neus en oren afsnijden. Toen kapitein Gazali hen vertelde, dat ik geen soldaat was maar planter, veranderde de stemming en waren deze lieden behoorlijk. Wij zijn verschillende kampongs doorgetrokken en in een kampong vlak bij de hoofdweg stopten wij in een koffiehuisje. Ik ging met kapitein Gazali naar binnen. Na enige tijd kwam er een Batakker, die de commandant en de soldaten begroette en welke zich toen een minder prettige vijf minuten met mij bezig hield. Hij vertelde mij dat de lijken van de heren van de onderneming Marbau-Zuid in stukken waren gesneden door de arbeiders en opgegeten waren door de honden. Eenzelfde lot zou mij over enige ogenblikken ook te wachten staan. Toen stelde hij mij de vraag waarom de Nederlanders bezig waren om alle ondernemingen aan de Amerikanen te verkopen. Want er was enige dagen geleden een Amerikaan geweest, die alle ondernemingen in het Asahanse was afgereisd en deze ondernemingen op waarde had getaxeerd om aan Amerika te verkopen. Naar hem was gerapporteerd, zou die Amerikaan ook op de onderneming Marbau-Zuid geweest zijn. Ik moest dit pertinent ontkennen, waarop hij prompt zei: “Die Nederlanders spreken altijd met twee monden” Op een gegegeven moment dacht ik dat hij mij te lijf wilde gaan. Ik bleef dus kalm en correct. Intussen had ik al een seintje van kapitein Gazali ontvangen en gelukkig liep dit bezoek zonder verder incidenten af.´
Contact met de bevolking
Tussen 15 juli en 10 augustus zat Kleingeld gevangen in de buurt van een kampong, waar hij ook dagelijks contact had met de bevolking:
´De hele dag en avond werd ik door de mensen met allerlei vragen over Nederland, het Koningshuis, vliegtuigen enz. lastig gevallen. Ook waren er enkele kinderen, jongens van een jaar of tien, die als spion naar de Nederlandse zijde uitgezonden waren en die thuiskomende alles haarfijn vertelden. Men verzocht mij deze kinderen Nederlands te leren, maar daar is gelukkig nooit iets van gekomen.´
Kleingeld zat gevangen in een huisje op een kleine hoogvlakte. Beneden stroomde een kali. Hij had voldoende bewegingsvrijheid.
´Verschillende maanavonden ben ik naar beneden geklauterd en ging ik op een boomstam in de rivier hard Nederlandse liederen zitten zingen in de hoop te zullen worden gehoord door de Nederlandse militairen, maar steeds zonder succes. Men vroeg mij dan waarom ik zo hard zong en dan gaf ik ten antwoord, dat dit mijn simbajang was. Hoe deze soldaten leefden aan het front is niet te beschrijven. Eén grote vuile bende, waar aan hygiëne niets werd gedaan. Afval van geslachte kippen, vruchten enz. werd rondom de huisjes gedeponeerd en nooit opgeruimd. Negentig procent van de mannen had huiduitslag. Het was een hel om in deze vuile boel te leven. Ik had als bewaker/verzorger een man van ongeveer 35 jaar, die zwaar tbc had, hij gaf voortdurend bloed op. Deze man kookte voor mij.´
´Na weer een verplaatsing trof ik bij aankomst een vrij aardige kampongwoning aan, waar een oude man en een vrouw met zes kinderen verblijf hielden. Gazali gaf de kampongbewoners de opdracht groenten en vruchten voor mij af te staan en er voor te zorgen dat mij geen kwaad geschiedde. Na een week hier geleefd te hebben kreeg ik plotseling het oude oedeem van uit het jappenkamp weer terug, namelijk een opgezet onderlichaam, hoofd en hevige buikloop. Toen heb ik de bewaker gezegd, dat indien hij geen verbetering in de voeding bracht ik binnen een week dood zou zijn. Hij heeft toen de kampongbevolking order gegeven vis voor mij te vangen en kreeg ik daarna dagelijks een riviervisje bij mijn rijst met groenten.´
Eerste hoop op bevrijding
´Op 22 augustus kreeg ik bezoek van de commandant, die mij meedeelde dat hij 25 augustus een samenkomst had met vertegenwoordigers van de VN-Commissie voor Indonesië (UNCI) in Rantau Prapat en dat hij mij persoonlijk na enige dagen zou komen afhalen en dat ik dan naar huis kon terugkeren. Ik was hierover zeer verheugd. Vertelde daarna N. van mijn ziekte en zei hem dat het niet lang meer kon duren. Hierop deelde hij mij mede dat ik een briefje mocht schrijven aan een dichtbijzijnde relatie. Ik vroeg om toiletartikelen, medicijnen, voedsel en vooral om lectuur.´
Zes dagen later, op 31 augustus, werden de bestelde goederen aan Kleingeld gegeven, maar van bevrijding was nog steeds geen sprake, ondanks de officiële wapenstilstand van drie weken eerder.
´Op 31 augustus ging de mare dat de commandant op komst was. Mijn bewaker was dolblij, want nu zouden wij eindelijk verlost worden en gezamenlijk naar Marbau kunnen gaan, waar hij zich direct door bemiddeling van een brief van mij in het hospitaal wilde laten opnemen.´
Het ging weer niet door. De VN-Commissie voor Indonesië bemiddelde in zijn bevrijding, maar volgens Kleingeld deed zij dat erg onhandig en tactloos. Daardoor duurde het nog zes weken voor hij uiteindelijk vrij kwam.
De aan zware tbc leidende bewaker N. kon toen, zoals beloofd, op voorspraak van Kleingeld eindelijk behandeld worden. Cees Kleingeld is zelf nog jaren lang als planter op Sumatra werkzaam gebleven.
x