Interneringskampen in Tjimahi door de ogen van een kind
Door Gerard Samson
Buiten het Tjidengkamp stond een aantal Japanse soldaten die ons naar gereedstaande vrachtauto’s leidden. Zij waren opvallend vriendelijk. Het waren waarschijnlijk gewone dienstplichtigen, die deden wat hun opgedragen werd en misschien de hele toestand ook wel wat bizar vonden. We reden met drie vrachtauto’s naar het station Weltevreden waar we op het perron moesten wachten. Na een tijdje kwam er een geblindeerde trein aanrollen en we werden over een paar wagons verdeeld. Het duurde nog wel een uur voordat de trein in beweging kwam. De wagons waren vrij vol en omdat de trein heel langzaam reed, met alle ramen potdicht, kwam er geen zuchtje frisse lucht de coupé in en was het behoorlijk warm.
Ik ben waarschijnlijk in een diepe slaap gevallen, want ik kan mij van de andere jongens en de situatie in de trein weinig herinneren. Dit soort plotseling in slaap vallen kwam steeds vaker voor en was waarschijnlijk een teken van ondervoeding.
Een aardige soldaat
Naar mijn gevoel werd ik pas vele uren later wakker. Het was donker geworden, en ik had geen flauw idee waar we waren. De coupé was zeer slecht verlicht en je kon de anderen nauwelijks onderscheiden. Ik zat vlak bij de uitgang van de wagon en op het balkonnetje zag ik een jonge Japanse soldaat met een geweer staan. Ik probeerde door de deur naar buiten te kijken, wat de soldaat zag. Hij wenkte me om even het balkon op te komen, en met z’n wijsvinger op de mond gaf hij te kennen dat ik stil moest zijn. Zonder iets te zeggen keken mijn ´vijand´ en ik de heldere, zwoele tropische nacht in, met miljoenen flonkerende sterren aan de hemel en een kogelronde, volle maan. De trein reed langzaam over een enorme brug, boven een diep ravijn waar zich ver beneden ons een rivier als een zilveren lint doorheen slingerde. Langs de oever van rivier waren duizenden lichtjes van de huisjes, die naar beide kanten van het dal naar boven toe steeds schaarser werden.
Toen we de brug over waren werden we opgeslokt door een compacte jungle. De Japanner maakte mij een gebaar snel weer naar binnen te gaan. Hij had natuurlijk iets gedaan wat niet mocht en riskeerde een pak slaag. Niet alleen gevangenen werden afgeranseld, het gold ook de gewone soldaten die zich niet aan de regels hielden. Het gaf mij een prettig gevoel dat gelukkig niet álle Japanners beesten zijn en ook menselijke trekken konden vertonen, iets wat ik de laatste maanden toch niet echt bij hen had kunnen waarnemen. Maar wij, als individuen, hadden immers ook niet bepaald dat we vijanden moesten zijn. Die man wilde waarschijnlijk niet mijn vijand zijn, maar ja, wat moest hij anders?
Aankomst in Tjimahi
Uren lang boemelde de trein voort en na een onrustige nacht werd ik gewekt uit een sluimering door de knarsend en piepend tot stilstand komende trein. Door de geblindeerde ramen kon ik nog steeds niet zien waar we waren. Er werd weer wat heen en weer gerangeerd tot we eindelijk stil stonden. We stapten uit en ik keek over een volledig, bijna angstig verlaten station. De stationsklok wees vijf uur ’s morgens aan en onder de klok hing een bord waarop stond: Cimahi. Dat oord ligt ten westen van Bandung op 700 meter boven de zeespiegel en daar is het om die tijd van de dag nog behoorlijk fris. Buiten het station werden we in groepjes verdeeld om lopend verder te gaan. De Japanse soldaten die ons begeleidden waren ook hier erg vriendelijk. Wat er gezegd werd, of meestal met gebarentaal aangeduid, was rustig en zonder herrie. Na een kwartiertje stonden we stil voor de poort van wat later bleek het jongenskamp Baros 6 te zijn.
Jongenskamp Baros 6
Binnen het kamp werden we ontvangen door een aantal Nederlanders, die ieder de leiding over een groep jongens kregen. De leider over mijn groep bleek een hopman van de padvinderij te zijn. Hij bracht ons naar een barak, waar ik met nog 10-12 jongens in een zaal terechtkwam. Van wat er in die eerste weken precies is gebeurd weet ik niet meer dan dat ik met een heleboel padvinderactiviteiten werd geconfronteerd. Het was akela hier en akela daar, spoorzoeken en autoritair gedrag, waar ik na een tijdje behoorlijk genoeg van kreeg.
Voor zover ik me kan herinneren hadden we het in het jongenskamp aanvankelijk niet slecht. We kregen redelijk goed te eten en werden goed behandeld. Dat kwam, hoorde ik later, omdat het de bedoeling was dat we op 16-jarige leeftijd het Japanse leger in zouden gaan om tegen de Geallieerden te gaan vechten. Er werd dus kanonnenvlees gekweekt. Ik ben echter niet zeker of dit waar was, want ik heb ook wel eens gehoord, dat we later aan de Birma-spoorweg zouden moeten werken.
Ik huiver bij de gedachte dat, als dat waar was van het Japanse leger, de mogelijkheid had bestaan dat ik, waarschijnlijk geheel geïndoctrineerd, voor de Japanse keizer de dood in zou gaan. Op die leeftijd ben je immers gemakkelijk te beïnvloeden. Was ik dan “fout” geweest? Toen ik op latere leeftijd in Holland wel eens mensen hoorde praten over iemand die fout was geweest, hield ik angstvallig mijn mond dicht, want dat had ook mij kunnen gelden. Ik ben nog steeds voorzichtig in mijn oordeel over mensen die fout werden genoemd, zonder eerst te onderzoeken hoe en op welke manier ze fout waren. Maar goed, natuurlijk waren er collaborateurs en verraders.
Op een dag kwam een Nederlandse kampleider, de heer Schotel, naar me toe met de mededeling dat mijn naam hem bekend voorkwam. Hij zei dat mijn vader en mijn broer waarschijnlijk in een mannenkamp zaten, daar nauwelijks een kilometer vandaan, en dat hij zou proberen mij dáárheen te krijgen. Een week of zo later kwam hij weer terug en zei dat ik de volgende dag met mijn spullen voor de deur op hem moest wachten. Hij hield zijn woord. En zo liep ik, met nog een paar andere jongens en onder leiding van een Japanse officier, naar het mannenkamp.
Een nieuw tijdperk brak aan, een tijdperk dat ik niet licht zal vergeten.
Het IVe en IXe Bataljon
Niet alleen mijn vader moet heel blij geweest zijn, maar ook de heer Schotel, die met een zucht van verlichting constateerde dat het écht mijn vader was, want hij had het niet helemaal zeker geweten. De barak waarin mijn vader en broer woonden was ingedeeld in kleine open hokjes, afgescheiden door een muur. Het hele kamp was vroeger een grote kazerne geweest van het Koninklijk Nederlands Indische leger (KNIL). In ieder hokje lag een tiental mannen op matrassen, omringd door hun bagage.
Ook hier weer iedere morgen en avond de ellende van het appel. De jonge mannen, waaronder mijn broer, moesten na het ochtendappel op de rijstvelden buiten het kamp werken. De anderen moesten, voor zover ze dat konden, in de keuken werken of andere werkjes doen zoals de straat vegen, gras knippen, barakken schoonmaken enz. Het eten was bijzonder slecht en weinig. Meestal een soep van ingewanden (het vlees ging naar de Japanners) met een handje rijst of oebie, een soort zoete aardappel. ’s Morgens kregen we ´broodjes´, gebakken van een soort stijfsel en heel weinig meel. In het kamp bevonden zich wel 12 duizend (!) mannen, van wie velen zich in een erbarmelijke toestand verkeerden. Het dodencijfer was zeer hoog.
Zelfs de Jappen werden moe
De appels verliepen zelden zonder de gebruikelijke afranselingen. Het zonder enige aanleiding in elkaar beuken van weerloze mensen was een van de grootste genoegens waarmee de Japanners zich vermaakten. Iedere avond, wanneer de mannen van het werk buiten het kamp terugkwamen, was het weer aantreden voor het appel. Iedereen werd dan gefouilleerd om te kijken of ze niet iets probeerden binnen te smokkelen. Degene die betrapt werd, werd onmiddellijk vrijwel bewusteloos geslagen om later door de ziekenploeg op een brancard te worden weggedragen. Daarna volgde ook nog een collectieve straf. De mannen moesten met ontbloot bovenlijf in een rij twee aan twee tegenover elkaar gaan staan en de eerste zweepslagen striemden, tot bloedens toe over hun ruggen en benen. Dit was echter slechts het begin. Daarna begon het ´boksen´. Hierbij moest men met alle kracht die men nog had met de vuisten elkaar in het gezicht slaan. Sloeg men niet hard genoeg, zwiepte de zweep weer over de blote ruggen. De afstraffing kon tot elf uur ’s avonds doorgaan en dan was er nog maar de helft van het aantal mannen over, die krachteloos en uitgeput op elkaar insloegen. Zelfs de Jappen werden dan moe. Op een gegeven moment schreeuwde dan een van hen wat, en de gevangenen begaven zich strompelend terug naar hun barakken.
Als 11-jarige jongetje was ik hierbij slechts een toeschouwer. Ik keek er naar, zonder helemaal te begrijpen waar het eigenlijk allemaal over ging. Jaren later heb ik me wel eens afgevraagd, hoe het mogelijk is dat iemand er toe komt om zijn medemens, die hij niet eens kent, zó te behandelen. Vele mensen hebben na de oorlog een hekel overgehouden aan alles wat Japans was. Ik ben er echter van overtuigd, dat dit niet specifiek Japans is. De oorlog verruwt en dat resulteert in een gedrag, waarbij martelen en wreed optreden tegen de ´vijand´ tot de orde van de dag behoren.
Hééééérlijke thee!
Het leven in de barakken was een ramp, hoewel ik als kind er toch niet zoveel van merkte. Wij kinderen speelden maar wat, en haalden zelfs hier en daar wat kattenkwaad uit. Er was een bioloog in de barak, die wist van welke kikkersoort je heerlijke kikkersoep kon koken. Een vriendje en ik gingen kikkers voor hem vangen, waar hij dan soep van maakte en per kop verkocht. Een andere man, een oud-kolonel uit het KNIL, verkocht ’s ochtends vroeg thee. Hij brulde dan door de barak:´de hééééérlijke, kokendhéééééte, bubbelende, geurige, aromatische thee is klaaaar!´ of iets van die strekking. Dat aromatische zal wel wat te wensen hebben overgelaten, want waar hij die thee van maakte mocht Joost weten. Maar het smaakte echter niet slecht en er was gelukkig nog wat humor in de tent.
Op een dag heeft mijn vader er een pater ontmoet, die ons wel les wilde geven in rekenen en schrijven. Gelukkig vond mijn pa het onderwijs belangrijker dan door wie het werd gegeven. Een 3 à 4 jongens kwamen zo een paar keer in de week bij de pater en leerden van hem schrijven en soms ook tekenen. Het waren geen ongezellige bijeenkomsten. De man heeft ons nooit met het geloof lastig gevallen en hield zich strikt aan het onderwijs.
Proteïnengebrek
De situatie in het kamp werd steeds erger, het eten minder en de mensen stierven bij bosjes. Een nieuwe plaag kwam over ons: de wandluizen. Vieze, 2-3 millimeter grote diertjes volgezogen met bloed. Als je ze doodsloeg, spatten ze uiteen en verspreidden een verschrikkelijke stank. Ik werd hier zo misselijk van dat ik minder begon te eten. En als ik wat at, kwam het er onmiddellijk weer uit. Op een dag werd ik niet lekker en viel in een 24 uur durende coma. Met behulp van een aantal doktoren ben ik weer tot leven geroepen. Waar ze de medicijnen vandaan gehaald hadden is mij nog steeds een raadsel. Toen ik weer bijkwam kreeg ik wat extra vlees en andere voeding (waar ze dat nu weer vandaan hebben getoverd?).
Mijn coma bleek een gevolg van proteïnengebrek, iets wat voor de hersenen van kinderen in de groei funest kan zijn. Heel veel later, toen ik op de universiteit zat en voor een aantal examens zakte, kwamen deze herinneringen terug, en vroeg ik me af dat met mijn kamptijd te maken had. Ook al op de lagere school had ik moeite met leren. Pas op volwassen leeftijd heeft dit zich hersteld. Soms denk ik dat ik later ging studeren, niet alleen om te leren begrijpen, maar ook om mijzelf te bewijzen dat ik niet dom was.
De genadeslag
Het leven in het kamp sleepte zich moeizaam voort. Geruchten gingen dat Amerika in oorlog was geraakt met Japan, maar niemand wist iets zeker. De Jappen hadden alle radio’s in beslag genomen en men wist niet of de verhalen over een spoedig einde van de oorlog wáár waren, of dat iemand dit slechts had verzonnen. Het werkte psychisch slopend en demoraliserend. Van de familie in de andere kampen, die verspreid waren over heel Java en Sumatra, hoorde men absoluut niets. Niemand wist waar vrouw en/of kinderen zich bevonden en of ze überhaupt nog in leven waren.
Het was nu juli 1945 en de afranselingen en andere pesterijen werden minder. De geruchten dat de Japanners de oorlog zouden gaan verliezen werden steeds sterker. Uiteindelijk kwam die genadeslag dan toch: op 6 augustus viel de atoombom op Hiroshima, en enkele dagen later nog een tweede op Nagasaki.
En nu mag men zeggen wat men wil, maar ik ben nog steeds blij dat die bommen zijn gevallen. De Japanners hadden zich anders nooit, NOOIT overgegeven! Want verlies is in de Japanse cultuur het ergste dat er bestaat, daar geef je nooit aan toe.
En eigenlijk hebben ze dat nog stééds niet gedaan….
x
Bonjour Gerard Samson,
Deze waarheid die U hier schreef is indrukwekkend. Ik heb deze beschrijvingen eens jaren geleden van Arnoud Spoor ontvangen, en dacht eerst dat hij dit verhaal had geschreven. Hij heeft, meen ik, in het zelfde kamp op Java, als U gezeten en dus ook het zelfde drama mee gemaakt.
Mijn lieve, af en toe wat enerverende neef, is sinds kort aan kanker over leden. De laatste 2 jaren kwam hij me in Parijs bezoeken en we hebben weer heel wat kunnen lachen. Hij heeft een hele aardige en flinke dochter in Zweden wonen meen ik.
Bedankt voor Uw belevenissen die U als klein jongetje heeft mee moeten maken.
Mijn mail adres is lapop@noos.fr lijkt me prettig eens persoonlijk van U te horen.
A.D.
Beste Gerard
Wat een verhaal! Kippenvel bij het lezen van wat je daar hebt meegemaakt. Mijn Vader heeft als knil-militair in de kampen gezeten. Hij heeft er niet zo heel veel over verteld, maar het heeft zijn en ons (mijn moeder en mij) leven bepaald. Hoe erg het is geweest werd mij naar mate mijn vader ouder werd steeds duidelijker. Hij was alleen nog met de Japanners bezig: veel huilen en heel veel nachtmerries.
Ik hoop dat jou dat niet overkomt, en denk dat het helpt door er over te praten of te schrijven.
Bedankt voor je verhaal en veel goeds gewenst.
Olga Letschert
Beste Gerard Samson,
Heel herkenbaar dit verhaal. Mijn vader Henk van Oostrum heeft een soortgelijke situatie meegemaakt. Jeanette
Beste Gerard.
Ook voor mij heel herkenbaar. Mijn broer en ik zaten in het XVe bat. jongenskamp in Bandoeng niet ver bij jullie vandaan. Dank voor je verhaal. Het geeft een bepaalde band als je deze verhalen hoort van mensen die hetzelfde hebben meegemaakt.
Chris
Mijn broer van 13 jr heeft daar ook gezeten, maar heeft nooit erover gesproken.
Wel heeft hij verteld dat hij ons Vader daar heeft gevonden, en die heeft ook nooit
erover gesproken. Nu ik ouder word en de kinderen van mijn broer vragen gaan stellen aan
mij , moet ik ze teleurstellen. Ook ik zit met vragen, ik weet alleen over mijzelf en mijn moeder
te vertellen. Ik had 3 broers, allemaal in verschillende jongens kampen.
Puck
Beste Gerard,
ik weet er alles van,ik heb ook in baros kampt gezeten was toen 6 jaar oud,
die leuzen heten koetu busuk,ik heb daar berrie-berrie gekregen,
ik ben je daar meschien tegen gekomen
groetjes maurits de Graaff,
Dat is nou zo jammer. Aan de geloofwaardigheid van het verhaal wordt afbreuk gedaan door de foto met het opschrift “Zelfs de Japanners werden moe”. Dat de afgebeelde man een Japanner is wil ik aannemen, maar het uniform is niet Japans. Althans niet van het Japanse landleger en ook niet die van de heiho of enig ander onderdeel van de keizerlijke strijdkrachten. Het heeft eerder iets Duits of Chinees. Het fenomeen van het “opleuken” kom ik wel vaker tegen bij verhalen of artikelen over de “jap”. Zijn de feiten op zich niet voldoende, vraag ik me af. Het lijkt wel of het allemaal extra aangedikt moet worden. Wat enige scepsis rechtvaardigt.
Deze illustratie, door mii toegevoegd aan het artikel van Samson, is afkomstig van een Britse documentaire waarin Japanners werden nagespeeld. “Opleuken” lijkt me hier een zeer misplaatste term. Als iemand een database kent waarin illustraties van échte Japanners die mishandelden, hij late het weten…. De Java Post dikt niet aan. De Java Post is op zoek naar een evenwichtig beeld van de geschiedenis. Als lezers weet hebben van betere illustraties voor sommige artikelen, ik hoor het graag.
Het naspelen waarbij zulke fouten worden gemaakt ondergraaft de geloofwaardigheid. Ik zou u graag een foto van mishandelende Japanners willen toesturen ware het niet dat die nauwelijks voor handen zijn. Dergelijke incidenten ontstonden spontaan, op dat moment. Er zal geen fotograaf klaar staan om daarvan een plaatje te schieten. I.t.t de Duitsers die er klaarblijkelijk trots waren op hun daden en daarvan uitgebreid beeldmateriaal van hebben gemaakt, bestond die behoefte bij de Japanners niet. (East is East, and West is West. Never the two shall meet? vrij naar Kipling)
Het gros van de foto’s waarop Japanners caught-in-the-act te zien zouden zijn “nagespeeld”. De weinigen die er zijn worden grondig uitgemolken. Als evenwichtigheid vergt ook een kritische blik en kritische vragen. Een tegengeluid, zeg maar. Ik merk helaas dat die – wanneer het over de Japanse misdaden gaat – vaak ontbreekt. Zelfs bij mensen die beter zouden moeten weten. De term “opleuken” is dan niet misplaatst, maar het feit dat men zulke foto’s letterlijk (mis)plaatst.
Voor een evenwichtig beeld in deze zou ook hetgene wat Van Velden over Tjimahi heeft geschreven moeten worden geplaatst. Ware dit een lezers rubriek voor een krant dan had ik de desbetreffende citaten gegeven.
Heer D.,
Opnieuw beschuldigt u mij van het onterecht “opleuken” van een artikel door gebruikmaking van “misplaatste” illustraties.
U heeft kennelijk gekozen voor de gratis populair-wetenschappelijke versie van de Java Post. Ik adviseer u een abonnement te nemen op de zuiver wetenschappelijke editie à raison van € 325/jaar. U krijgt daarvoor middels een wachtwoord inzage in de volledig geannoteerde en door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen goedgekeurde versie, en blijft daarmede verschoond van goedbedoelde onnauwkeurigheden.
Heer B.,
Beschuldigen is niet aan de orde; die toonzetting laat ik geheel voor uw rekening. Kennelijk raak ik een gevoelige snaar hier. U geeft aan te streven naar “ naar een evenwichtig beeld van de geschiedenis”. Evenwicht, zoals besloten in het woord, betekent twee kanten. Van mijn kant ontgaat mij de toegevoegde waarde van de ‘nagespeelde’ foto’s. Zeker als ze aantoonbaar vals zijn. Aangezien de vermelding ontbreekt dat het een in scene gezette situatie betreft wekt u de indruk dat het een vastlegging is van iets wat werkelijk plaats heeft gevonden.
Wat ik storend eraan vind is hetzelfde wat ik storend vind aan bijvoorbeeld Jeroen Brouwer’s “Bezonken rood”, Bergamini’s “Imperial Conspiracy” of Ballard’s “Empire of the Sun”, te weten, het aandikken en regelrecht verzinnen van gebeurtenissen. Het gaat niet altijd om goed bedoelde onnauwkeurigheden, maar om manipulatie om een bepaald beeld te scheppen.
Ik reageerde met name op deze foto omdat het uniform een opvallende gelijkenis vertoont met nazi uniformen. Net als in boven genoemde boeken zie ik een tendens tot ‘nazificatie’ van de Japanse kampen en de Japanse bezetting. En dat is geen evenwichtig beeld, maar een gemanipuleerd beeld.
Wat mij bevreemdt is dat u suggereert dat populair wetenschappelijk werken zich niet aan de eis tot nauwkeurigheid hoeven te houden. Volgens die redenering zou de populaire uitgave van, zeg, De Jong’s opus magnus over Nederland in de Tweede Wereldoorlog fouten mag bevatten. Dat lijkt me niet juist.
Ach heer D., de beste stuurlui staan altijd op de wal. Het spijt me bijzonder. Ik weet het goed gemaakt: U komt achter uw schuilnaam vandaan en schrijft een mooi artikel voor de Java Post, doorwrocht, maar wel leesbaar. Mag u zelf de plaatjes erbij zoeken. Mag over de demonisering van de Japanners gaan (want daaraan bezondigt men zich hier naar uw oordeel), maar ook – om maar iets te noemen – over de etymologie van het woord kroepoek. Afijn, u weet vast wel wat de lezers van de Java Post op prijs zouden stellen.
De redactie heeft natuurlijk het eindoordeel, maar daarvoor is het de redactie.
Heer B.,
dat is een goed voorstel. Zodra ik een artikel heb zal ik hem onder eigen naam opsturen. (wat is het email adres?). Ik zal het dan paralel op mijn site plaatsen. Voorwaarde is dat er behoudens type-, spellings- en grammaticale fouten niets veranderd mag worden. U plaatst het integraal of niet.
Overigens heb ik heb ik niet gesteld dat de Japanners hier gedemoniseerd worden. Dat zijn uw woorden. Ik stel alleen vast dat men al dan niet opzettelijk een vertekend beeld projecteert..
VERWONDERD OVER HET WREDE “OPLEUKEN”: @Wat enige scepsis rechtvaardigt.@
Zihhh! Zihhh! Zeker nieuw hier. Waar is de KitKat?
Tijdens de “break” Lou Bandy op de achtergrond met ‘Zoek de zon op (die is zo fijn)’©: ” Want een beetje zonneschijn dat moet er zijn. ’t Staat wel aardig, zo’n mahoniehouten huid. Maar als je boter op je hoofd hebt, blijf er dan maar liever uit.” ©Louis Davids
e.m.
Zo heer EM: eindelijk terug! geweldig.
Niet iedereen kan na zoveel jaren foutloos zijn. Vooral als er af en toe wat moet worden geleend. Het gaat om het verhaal. Als ik een verhaal zou schrijven over mijn verblijf bij de Kenpeitai, en er komt een plaatje bij van iemand uit, zeg, Bandoeng, dan is dat jammer. Het gaat om het verhaal. In een contract met daarin bijvoorbeeld een situatietekening, dan is de beschrijving geldig, niet de tekening.
Citaat: Het gaat om het verhaal. In een contract met daarin bijvoorbeeld een situatietekening, dan is de beschrijving geldig, niet de tekening.
Maar als ik een verhaal schrijf over een kindermoordenaar en ik plaats er uw foto bij dan maak ik me sterk dat u me geen proces aan doet.
Dag meneer Somers, nee … nog niet helemaal terug. Het was de Alfoer in mij! Excuus.
Ik ben, zoals min of meer rond 24-12-12 aangekondigd een wijle absent (ik heb ‘voorlopig’ genoeg gelezen), om met ingang van het nieuwe jaar aan de hand van uw Magnum Opus “Nederlandsch-Indië [Staatkundige ontwikkelingen binnen een koloniale relatie] ISBN 9 789057 303579” eindelijk eens zo gestructureerd mogelijk die door mij gewenste tijdlijn ten behoeve van dochterlief over mijn eigen Ambonees’ verleden en vader’s KNIL-geschiedenis op te zetten, in te vullen en uit te werken; de oorspronkelijke reden. Welke verder inhoud verkreeg toen ik ruim twee jaar geleden JavaPost van Buitenzorg ontdekte. Omdat op dit moment de Banda-eilanden op mijn agenda staan, kon ik daar gisteren middels bronnenduiding al wat van kwijt op de hopelijk nog lang niet-vogelvrij-verklaarde weblog van I4E. Feitelijk gaat er dus geen dag voorbij zonder dat ik u op handen draag, of hoe zeg je dat binnen handbereik heb;) Sudah! Ik heb het niet zo op het Delft’s parkeerbeleid (met dank aan Pak Pierre de la Croix voor diens knowhow), maar mocht ik u ooit op een ‘sunny day’, niet omver maar tegen het broze lijf lopen of anderszins dan zal ik gewis als eerst mijn zonnebril afzetten. Salam en goede wensen; óók aan uw Zeeuws meisje!
e.m.
PS
Ik heb inmiddels begrepen dat vergelijkingen trekken atau maken een kunst op zich is.
heer D; “dan maak ik me sterk dat u me geen proces aan doet.” Nee hoor, gewoon dom van u. Een proces voeren is teveel eer.
@ Heer Buitenzorg ..ik zal alvast met de correctie van de Heer D. woorden beginnen: De Jong’s Opus Magnum is nog altijd de Jong’s Magnum Opus. Ik ga toch ook niet zeggen dat als dhr. D. geen leuter van Latijnse grammmatica begrijpt, dat zijn andere bedenksels daarom volslagen onzin zijn, alhoewel in dat laatste wel een kern van waarde zit. Dat is toch ook een redenering van lik me vestje en daarvan gebruikt die meneer D. wel iets teveel, zelfs voor een weldenkend mens.
Ik heb even gegoogled in google.com en de kernwoorden “japanese atrocities” ingetikt. Natuurlijk zijn volgens de heer D. al die foto’s opgeleukt, misplaatst, nagespeeld en voornamelijk anti-japanse propaganda. Vooral die foto’s van mensen die onthoofd zijn zijn bijna echt. Ik kan me toch niet herinneren dat Duitsers, die ervan houden zulke smakelijke foto’s te maken zwaarden gebruikten om de Joden een kopje kleiner te maken, ik wil de Duitsers niet japaniseren, ik wil hiermee alleen de fotos denazificeren (ik geef zelf toe een volslagen onzinredenering maar ik wil in het spoor blijven van dhr D.).
Heer Buitenzorg dit is dus niet persoonlijk bedoeld.
Aangezien dhr Van den Broek er de voorkeur aan geeft zijdelings te reageren – hij weigert immers een directe reactie – even zo dan maar. Ten eerste valt me op het verdraaien van woorden/bedoeling en het uitvergroten van type- of andere fouten in de haast gemaakt. Fouten die met de essentie van het gestelde niets te maken hebben, maar dankbaar worden aangegrepen om de auteur zwart te maken. Dat is op z’n minst een zwakte bod te noemen. Het overvloedige gebruik van pejoratieve bijvoegelijke naamwoorden en het stuntelige sarcasme wijzen eveneens op een gebrek aan steekhoudende argumenten. Het grenst aan schelden en dat is kennelijk het alternatief als een steekhoudend weerwoord ontbreekt.
Wat betreft de foto’s die over het internet zweven, een voorbeeld van wat ik bedoel. Er is een aantal foto’s die in Nanking genomen zouden zijn. Afgezien van de technische details die niet kloppen, is het direct in het oogspringende detail het feit dat bomen op veel van die foto’s bladeren hebben en dat de soldaten dun gekleed zijn. Nanking viel in december toen het vroor. Dat is op z’n minst een bewijs dat de foto’s niet in Nanking tijdens de zgn. massacre genomen kunnen zijn. En zo zijn er nog meer zaken die niet kloppen.
Maar dat is niet het punt dat ik wil maken. Wat ik me af vraag is waarom het stellen van kritische vragen en het aanwijzen van inconsistenties zoveel agressie opwekt. En waarom men kennelijke niet in staat is een open en eerlijke discussie over dit onderwerp te voeren zonder de soms onbeholpen en kinderachtige aanvallen op de persoon wiens mening niet bevalt.
Het geeft stof tot denken. Wat zou het motief van zo’n houding kunnen zijn? Net zoals het ostentatief niet over iets willen praten maar het toch regelmatig noemen. Ik dank u in ieder geval voor het leveren van zoveel stof tot nadenken en, niet te vergeten, schrijven.
Citaat:@ Heer Buitenzorg ..ik zal alvast met de correctie van de Heer D. woorden beginnen: De Jong’s Opus Magnum is nog altijd de Jong’s Magnum Opus.
De correctie is niet nodig:
Magnum opus (plural: magna opera, also opus magnum / opera magna), from the Latin meaning “great work”,[1] refers to the largest, and perhaps the best, greatest, most popular, or most renowned achievement of a writer, artist, composer or craftsman.
Mijn Latijn is inderdaad niet sterk maar die van dhr. Van den Broek lijkt te ontspringen in pusilla (mijn potjeslatijn)
@Heer Buitenzorg
Ik wilde de Heer D. even uit zijn tent lokken en hij reageerde zoals ik verwachtte. Ik wilde alleen maar aantonen hoe de Heer D. redeneert of wat daarvoor doorgaat. Tot zijn verdediging voor de gemaakte latijnse fout “Habemus Papam Francescum” haalt hij of all places en bij gebrek aan een Latijns woordenboek iets aan uit een niet nader genoemd Engels woordenboek , dus niet na te trekken, dat doet hij systematisch, ik herhaal systematisch Niet eens de Oxford Dictionary wordt aangehaald en dan hebben we het wel over Engels en niet over zijn potjeslatijn. Dat ik zijn kryptoargumenten niet kan natrekken irriteert mij in hoge mate.
En dan zijn aangehaalde foto’s van Nanking, op basis van zijn redeneringt bewijst hij dat Nanking niet heeft bestaan en de ander atrocities ook niet, het is allemaal vuile ant-Japanse propaganda door proto-communisten verspreid. Geef ik beredeneerd aan dat er onaanvechtbare bewijzen van de rape of Nanking bestaat, dan zegt hij dat het dodenaantal niet klopt want 300.000 is te veelen zo gaat de draaitolol Heer D. door.
En dan dat getolol over Duitse wapenleveringen aan China en dezelfde wapenleveringen door de VS afgewisseld met formele en niet-formele argumenten en dat noemt hij een eerlijke discussie, daarvan zakt mijn broek toch wel even af .. Soms vraag ik me af waarom ik op die vent nog reageer. Als ik zijn psychologeer volg (dhr D. hebt U naast de Japanologie ook Psychologie gestudeerd, dan wil ik die diploma’s wel zien) dan ben ik duidelijk sado-masochistisch bezig, ik lijk wel een Japanner in Nanking.
Japanners fotograferen ook helemaal niet, maar als je die touristen zie dan heb ik de indruk dat ze alleen maar fotos nemen en waarom ook niet in de oorlog. Hoezo tegenstrijdigheid.
Het breekpunt voor mij met de Heer D. was tijdens een verondersteld serieus dispuut, de Heer D. verwees naar een diepzinnige citaat van Bruce Lee of all places. Ik gaf enigszins verbijsterd aan dat het citaat onvolledig en zijn verklaring foutief is, Heer D. volhardde in zijn mening dat hij het citaat had uit een blaadje en dat kwijtgeraakt was. Later gaf hij de arme Bruce Lee de schuld, die had het onvolledig geciteerd. Daarna ging hij hard tegen mijn Geschiedenisschriftje uit de middelbare school schoppen want met zijn gewichtige boeken kwam hij niet meer in de strijd. Ik neem hem vanwege Bruce Lee al niet serieus al is hij 100.000 keren Japanoloog en Psycholoog.
Ik heb nog naarstig naar de betekenis van het woord “Pusilla” gezocht (de verwijzing ontbreekt ook hier) , ik heb niks in mijn woordenboek noch in mijn schriftje gevonden. Het zal wellicht een verwijzing naar een woord van de goeroe van de Heer D. zijn ,Bruce Lee.
. “Habemus Papam Francescum”
Ook hier Heer Buitenzorg: het is niet persoonlijk bedoeld
Dhr. Van den Broek kaartte een aantal zaken aan die hier de revue passeerden. En ik voel me geroepen om hier op te reageren. Aangezien er een duidelijke samenhang ontbreekt in zijn betoog zal ik het per onderdeel, zover herkenbaar, beantwoorden.
De Latijnse grammatica werd er door dhr. Van den Broek om mij niet duidelijke redenen bijgehaald waarbij hij impliceerde dat ik geen kennis daarvan (de Latijnse grammatica) had. Mijn kennis daarvan is inderdaad minimaal, maar ik heb me nooit op mijn kennis daarvan laten voorstaan. De aanleiding was mijn gebruik van de term Opus Magnum, die, volgens dhr. Van den Broek, Magnum Opus moet zijn. Aldus stelt hij dat ik “geen leuter van Latijnse grammmatica” begrijp. Een opmerkelijk gebruik van de Nederlandse taal. Wellicht wordt het ooit eens op genomen in de Van Dale naast de term ‘swaffelen’. Maar dat terzijde. Een snelle scan van een online woordenboek werd door de beste heer van de hand gewezen als zijnde onvoldoende overtuigend. Wellicht dat The Concise Oxford Dictionary of Current English, 7th Ed., 1982, wat meer gewicht in de schaal legt. Op blz. 716 van het genoemde werk staat onder ‘opus’ bij 2. ~(magnum). Dat geeft m.i. aan dat voor de Oxford Dictionary ‘opus magnum’ acceptabel is.
Daar dhr. Van den Broek stelt dat ik niets van Latijnse grammatica begrijp en zo de suggestie wekt zelf daarmee wel bekend te zijn, verwondert het mij dat hij niet weet dat in het Latijn de woordvolgorde niet belangrijk is. De zingeving zit hem in de naamvallen heb ik me laten vertellen. Zo veel heb ik – ondanks mijn leuter – wel op gedaan: het kan voor komen dat een bijvoegelijk naamwoord een aantal posities, of zelfs een aantal regels in de tekst, verwijderd van het daarbij horende zelfstandige naamwoord kan staan. Dit tot grote frustratie van de student of gymnasiast, die voor de taak is gesteld een lap Latijnse tekst te vertalen. Met andere woorden, zowel ‘opus magnum’ als ‘magnum opus’ is goed volgens de Latijnse grammatica. Persoonlijk geef ik de voorkeur aan Opus Magnum.
Overigens ontgaat mij de referentie naar de nieuwe paus. Evenals het uit de tent lokken in dit verband. Wellicht kan dhr. Van den Broek op dit punt voor opheldering zorgen.
Bij zijn bewering dat ik het bestaan van de oorlogsmisdaden in Nanking ontken hanteert dhr. Van den Broek een drogreden: uit het feit dat ik aan de echtheid van bepaalde foto’s die in Nanking genomen zouden zijn twijfel, trekt hij de conclusie dat ik niet alleen Nanking ontken maar ook alle andere Japanse oorlogsmisdaden. Dat heet – speciaal voor onze Latijn deskundige: een non sequitur. Een andere drogreden: uit het feit dat Japanse toeristen veel foto’s maken volgt dat de Japanners ook foto’s moeten hebben gemaakt van hun misdaden. De (foute) aanname is dat wat nu geldt ook toen gegolden moet hebben. Een interessante premisse vindt men in : “Geef ik beredeneerd aan dat er onaanvechtbare bewijzen van de rape of Nanking bestaat,[…]”. De aanname die wordt opgedrongen is dat de bewijzen onaanvechtbaar zijn, maar op basis waarvan zijn ze dat? Daarvoor ontbreekt de onderbouwing. M.i. heb ik juist het onaanvechtbare karakter in twijfel getrokken.
Aangezien de Chinese Communistische Partij in juli 1921 is opgericht en in de jaren 30 van de vorige eeuw grote gebieden in China in hun macht hadden, vind ik het gebruik van de prefix ‘proto’, wat immers een voorstadium aanduidt, van dhr. Van den Broek intrigerend. Hij zegt daarmee immers dat de Chinese communisten toen nog geen echte communisten zouden zijn, maar in een embryonaal stadium zouden verkeren. Ik zou voorzichtig kunnen concluderen dat hij iets weet over de Chinese communisten die gezaghebbende historici hebben gemist. Maar ik betwijfel het.
Ik vroeg me af wat dhr. Van den Broek bedoelt met “formele” en “niet-formele” argumenten. Ik ken de term “formele argumenten” uit de programmeer terminologie en wiskunde maar dat zal hier wel niet bedoeld worden. Verder meen ik me de term informele argumenten te herinneren, eveneens uit de wiskunde lessen uit een ver verleden. Maar in het kader van zijn referentie is mij het gebruik van genoemde termen onduidelijk. Wellicht kan hij ook dit toelichten.
Dat dhr. Van den Broek mijn betoog t.a.v. de Amerikaanse en Duitse steun aan nationalistisch China in de dertiger – veertiger jaren van de vorige eeuw niet accepteert (niet begrijpt?) kan ik me voorstellen. Ik beweer niet een gezaghebbende stem in deze te hebben. Ik raad hem daarom aan om Fairbank, John K., e.a., East Asia: Tradition and Transformation, George Allen & Unwin Ltd, London, (2nd ed.) 1975, (1st ed., 1973) eens door te nemen. (Ik zou het niet nabladeren, daar leent het zich niet voor). Het is wat oud, en hier en daar enigszins achterhaald, maar desalniettemin nog steeds bruikbaar als referentie. Het geeft in ieder geval een samenhangend overzicht van de geschiedenis van dat deel van de wereld. Voor een snelle referentie (ik weet het, het is Wikipedia, maar het heeft wel bron vermeldingen):
http://en.wikipedia.org/wiki/Sino-German_cooperation_until_1941
http://en.wikipedia.org/wiki/Sino-American_relations
en anders:
http://www.feldgrau.com/articles.php?ID=11
Het is in ieder geval geen “ontzagwekkende literatuurlijst”.
Het kinderlijke plezier dat dhr. Van den Broek stelt in het feit dat ik Bruce Lee kennelijk fout heb geciteerd is opmerkelijk . Zeker omdat het iets triviaals betreft. Kennelijk is hij niet in staat hoofd- en bijzaken te scheiden . Daar zal ongetwijfeld een mooie psychologische term voor zijn, maar ik ben geen gediplomeerd psycholoog en waag me niet aan een analyse. Het volgende is eveneens opvallend:
“Later gaf hij de arme Bruce Lee de schuld, die had het onvolledig geciteerd.”
Ik ben me niet bewust van het feit dat ik Bruce ook maar ergens de schuld van heb gegeven. Ik speculeerde over de mogelijkheid dat hij de uitspraak in een aantal variaties gedaan kon hebben. Dit analoog aan een andere bekende uitspraak van hem. Dhr. Van den Broek gebruikt ook hier een drogreden: hij schrijft mij een uitspraak toe die hij dan vervolgens aanvalt.
Ik zou dhr. Van den Broek willen zeggen dat in een eerlijke discussie geen plaats is voor het gebruik van drogredenen. Als hij met opzet drogredenen toe past dan is hem een gebrek aan integriteit te verwijten. Doet hij dat onbewust dan is het wellicht raadzaam, gezien de veelvuldigheid en overtuiging waarmee het gebeurt, dat hij een gediplomeerd psycholoog op zoekt.
Ik ben kennelijk onterecht uitgegaan van zijn Latijnse kennis toen ik als woordgrapje ‘pusilla’ gebruikte. Latijn kent, net als veel andere talen, vervoegingen en een stamwoord. Ik vond de associatie “stam” en “ontspringen” wel aardig. Verder dan deze hints wil ik niet gaan. Ik parafraseer – waarschijnlijk verkeerd – Confucius hier voor: als ik een hoek laat zien en mijn student toont mij niet de andere drie, geef ik hem geen les meer.