Deze week overleed opnieuw een Indië-kenner, de schrijver en oud-diplomaat F. Springer, pseudoniem van Carel Jan Schneider.
Springer (Batavia, 1932) woonde tijdens zijn jeugdjaren op Java. Tijdens de Japanse bezetting was hij geinterneerd, eerst samen met zijn moeder en broertje, later alleen. Na de verhuizing van de familie naar Nederland, in 1946, ging hij naar de middelbare school in Roterdam en Den Haag, en studeerde hij rechten in Leiden. Later was hij als bestuursambtenaar werkzaam op diverse plaatsen in voormalig Nederlands Nieuw-Guinea en als diplomaat in onder meer Bangladesh, Iran, Angola, New York en de voormalige DDR.
Als schrijver debuteerde Springer in 1962 met de verhalenbundel Bericht uit Hollandia. Daarna schreef hij onder meer de romans Bougainville (1981), Bandoeng-Bandung (1993) en Kandy (1998). In 1990 schreef hij het Boekenweekgeschenk Sterremeer. Voor zijn gehele oeuvre ontving Springer in 1995 de Constantijn Huygensprijs.
Nederlands-Indië neemt een belangrijke plaats in in zijn oeuvre. Met een sterk ironische toon nam Springer niet alleen vaak en gemakkelijk afstand van zijn eigen werk als diplomaat, maar ook van zijn eigen verleden en de tempoe doeloe.
Uit zijn novelle ´Bandoeng-Bandung´ (Amsterdam, Querido, 1994) hier enkele regels waarin de hoofdpersoon samen met zijn vrouw terugkeert naar het Bandoeng van zijn jeugd:
“´s Avonds maakten ze een korte wandeling langs de ´Grote Postweg´ en de Jalan Braga, vanouds befaamde winkelstraat, maar waarop die faam gebaseerd was kon men nu niet meer zien. Dichte, donkere winkels, één enkel restaurant in bedrijf waar het terras vol Hollanders zat. Hij was blij toen ze in Homann terug waren. Ze gingen zitten in de open bar op de veranda naast de hoteltuin. De vogels in de kooien zaten roerloos op hun stok, kop in de veren. Een rank bruin meisje in avondjurk met glitters stond achter een microfoon en zong evergreens, begeleid door een bejaarde pianist die krom over de toetsen van een elektrisch orgeltje gebogen zat. ´Always,´zong ze, met langzame uithalen. ´Always, always.´”
Ieder verhaal telt, en zeker een verhaal van Springer, always.
x
Springer kon ongelofelijk mooi emotionele situaties weergeven, zonder klef en sentimenteel te zijn.
Hij was diplomaat, maar zijn hart lag altijd in de tropen.
Bandung-Bandoeng is treffend geschreven, maar Bericht uit Hollandia geeft de echte Springer weer: een man van weinig woorden: een observator pur sang. Hij verzette zich tegen het Indonesische beleid in Papoea, was voorstander van de rechten van de Papoeas, en het beschermen van hun leefgebied.
Het verwondert me dat er nog niet meer reacties op dit bericht zijn verschenen. Het moet kennelijk nog indalen voordat er wat los komt. Zal hier een persoonlijke ontmoeting met hem memoreren op de Dam in Amsterdam.
Het is 4 mei 2002. Springer heeft in de Nieuwe Kerk een indrukwekkende rede gehouden: “Nooit vergeten”.Peinzend loop ik na afloop de kerk uit en bevind mij plotseling naast Springer op de Dam bij het monument. Ik complimenteer hem en besluit meteen te vragen mijn boekje met zijn tekst, in de kerk uitgedeeld, te signeren. Of vindt u dat hier niet het juiste moment, vraag ik. Hij fronst even maar steekt dan glimlachend zijn hand uit naar het boekje en signeert.
Dit, en de volgende momenten in de tien minuten die het nog zal duren voordat de plechtigheid begint. Ik besluit me voor te stellen en geef hem mijn kaartje. Toch niet een zoon van John van Bodegom? Deze vraag is me de afgelopen 60 jaar in Nederland al vele malen gesteld. Een achterneef van mijn vader maar wel samen met hem in Indie.
Nee ,antwoord ik, oom John was een dierbare oom. Hij knikt begrijpend en vertelt vervolgens dat hij hem op Nieuw Guinea heeft meegemaakt en daar goede herinneringen aan bewaart.
Na de kranslegging door de Koningin houdt oud premier Lubbers een toespraak die mij niet zo kan bekoren. Langs m’n neus weg maak ik de opmerking dat de redenaar in de kerk gelukkig meer kaas van het oorlogsverleden had gegeten. Hij knikt begrijpend, kijkt me glimlachend aan en steekt vervolgens zijn duim op.
Later bij de koffie voor genodigden in de Grote Club schiet iemand mij aan en vraagt om een handtekening in zijn boekje. Als ik hem vraag waaraan ik die eer te danken heb zegt hij: omdat u meneer Springer bent. Vereerd verwijs ik hem naar de aangrenzende zaal, waar ik Springer vermoed. Tien minuten later gebeurt hetzelfde nog eens…
Vier of vijf jaar later gebeurt mij op Bronbeek tijdens een reunie van de Jongenskampen hetzelfde. Nu door een mede kampgenoot van hem uit Indie.
Als voorzitter van 15 Augustus heb ik in het najaar van 2005 nog een gesprek met hem gehad in Den Haag. Onze bedoeling was om hem te vragen in een van de volgende jaren op die datum een toespraak te houden. Hij had echter besloten zich in de toekomst wat gedeisd te houden en bedankte. Hij voegde er overigens aan toe dat wij er verstandig aan zouden doen gewone mensen het woord te laten voeren. Hij was bovendien hard bezig met zijn biografie….
Heel spijtig dat we hem nu al moeten missen. Zal proberen of we met toestemming van 4/5 mei zijn indrukwekkend rede uit 2002 in Java Post kunnen afdrukken.Hoop dat het nationaal comite en Bert daarvoor toestemming zullen geven.
Met veel genoegen!
Wat de biografie van F. Springer betreft.
Enige jaren geleden mocht ik aanwezig zijn op de Pasar Malam Besar -of was het in het Letterkundig Museum- bij een interview met Carel Jan Schneider, alias F. Springer, en Liesbeth Dolk. De laatste vanwege de biografie van F. Springer waar ze al enige tijd mee bezig was.
Ik heb begrepen dat de biograaf toen -na o.a. een gezamenlijk bezoek aan het oude Oost-Berlijn-reeds zeer gevorderd was met het manuscript.
Hoe ver gevorderd zal de nabije toekomst ons leren.
Zichtbaar bij F. Springer voor mij, en waarschijnlijk menig ander, was het verlies van zijn echtgenote en als gevolg een mogelijke aanslag op zijn gezondheid.
Met de toespraken op 15 augustus van Ernst Jansz en Theodor Holman op internet beschikbaar zou het hogelijk gewaardeerd worden als die van F. Springer op 4/5 mei op dezelfde wijze beschikbaar zal komen.
Het is bijzonder treurig dat ons binnen zo’n kort tijdbestek twee eminente “Indische” schrijvers zijn ontvallen. Door een toeval heb ik zowel Hella Haasse als Carel Schneider mogen ontmoeten. Hella Haase mocht ik in de negentiger jaren ambtshalve tweemaal in München ontmoeten toen zij daar (de eerste keer vergezeld van haar echtgenoot) lezingen hield voor een enthousiast jong Duits publiek o.a. naar aanleiding van de vertaling van haar internationale bestseller “De heren van de thee”. Zij bleek precies de persoon te zijn die wij al uit de media hadden leren kennen: bescheiden, erudiet, bijzonder open en menselijk en bezeten door haar roeping als schrijfster. Omdat mijn geboorteplaats ligt in de streek waar De heren van de thee zich afspeelt en de Preanger ook haar favouriete deel van Java bleek te zijn, bleken wij dingen gemeen te hebben. Na een tijd leek het daarom alsof ik met dierbaar familielid sprak. Geen wonder dat ik na die ontmoetingen een nog grotere bewonderaar ben geworden dan ik al was. Met haar overlijden lijkt ook de laatste echte grote auteur uit ons geboorteland heen te zijn gegaan.
Carel Schneider was een heel ander soort schrijver, minder diepgravend dan Hella Haasse, voornamelijk observerend. In “Het verhaal is de waarheid” (eerste hoofdtuk van “Allemaal gelogen”) noemt hij Guy de Maupassant, Scott Fitzgerald en Arthur Schnitzler als zijn voornaamste leermeesters.
Wij werkten in de vijftiger jaren beiden voor dezelfde werkgever in Nieuw-Guinea en ofschoon wij daar slechts vijf maanden op dezelfde standplaats hebben doorgebracht, is daaruit een jarenlange vriendschap ontstaan waaraan nu dus helaas een te vroeg einde is gekomen. Ik geloof niet dat iemand indertijd in Nieuw-Guinea op de hoogte was van de literaire aspiraties van Carel (CaJé voor ingewijden), zijn pseudoniem F. Springer was ons toen ook nog onbekend. (Overigens was een schuilnaam in de kleine koloniale gemeenschap als Nederlands Nieuw-Guinea toen was, blijkbaar een ‘must”. In “Bericht uit Hollandia” waren de hoofdpersonen bijvoorbeeld heel herkenbaar). Dat hij in dat kleine paviljoentje van de residentswoning in Fak-Fak, dat hij samen met zijn vrouw Joky bewoonde, al ijverig aan het pennen was, was ons ook niet bekend. Dat hij een scherp observeringsvermogen had, was ons echter niet verborgen gebleven. Zo kon hij vanuit zijn platje bepaalde aspecten van een terugkerende patrouillle van de mariniers op een manier beschrijven, die geheel aan ons voorbij waren gegaan ofschoon wij toch dezelfde bezwete, uitgeputte mannen aan ons voorbij hadden zien gaan. Scherpe observatie en originele interpretatie, dat was volgens mij het geheim van de proza van Carel Schneider.
Na de overdracht van Nieuw-Guinea belandde Carel bij Buitenlandse Zaken en dank zij hem ben ik daar ook terecht gekomen. Jammergenoeg betekende dat wederom dat wij steeds op verschillende standplaatsen terecht kwamen, veelal op andere werelddelen. Onze ontmoetingen bleven daarom beperkt tot verlofperioden in Nederland die toevallig samenvielen. Zijn vele pennevruchten bewezen dat het diplomatenleven zijn produktie niet in de weg stond. Nadat hij de dienst na zijn plaatsing in Oost-Duitsland vroegtijdig had verlaten om zich geheel aan zijn werk te wijden, leek hij al zijn vlijtig verzamelde materiaal aan het papier te kunnen toevertrouwen. Helaas heeft het plotselinge overlijden van zijn soulmate Joky hem zoveel verdriet bezorgd, dat het hem grote moeite kostte weer structuur in zijn leven te brengen. Gezondheidsprobelmen zijn hem daarna ook niet bespaard gebleven. Daardoor moest de viering van zijn 75ste verjaardag, waaraan op de Pasar Malam in Den Haag 2007 aandacht zou worden besteed, uitgesteld worden. Voor veel vrienden en bewonderaars was het een wonder dat hij later tijdens de Pasar Malam temidden van zijn familie uitgebreid in de schijnwerpers kon verschijnen.
Tabee dan Carel. De herinneringen vormen een mooi en dierbaar verhaal.
Uit Springers rede bij de dodenherdenking op 4 mei 2002 een toespraak met de titel ‘Nooit vergeten’ enkele passages:
Nooit vergeten
Een regel van de dichter Hans Lodeizen:
Deze oude vieze wereld
Die kun je gerust weggooien …
Simpele woorden die mij vaak te binnen schieten:
Deze oude vieze wereld
Waarom blijft de aardbol van ons gewoon verder draaien terwijl zijn bewoners sinds mensenheugenis hun uiterste best doen om deze planeet en zichzelf het leven onmogelijk te maken? Sinds mensenheugenis, want er is niets nieuws onder de zon, zei Prediker, misschien wel de grootste dichter die ons op schrift is overgeleverd. En willen wij leren van vorige geslachten?
Vergeet het maar, zou je uit zijn nuchtere, illusieloze woorden kunnen opmaken.
Dichters zijn het geweten van een volk, dus moeten wij goed naar hen luisteren, maar ook Prediker wist, dat er altijd mensen zullen zijn, die tegen de stroom inroeien, die zich verzetten tegen verdrukking, onderdrukking, onrechtvaardigheid; die liefde boven haat stellen, en vrijheid boven alles.
Niet alleen vandaag rijzen uit mijn herinnering gestalten op van mensen die voor mij een soort gids zijn geworden in ‘de krankzinnigheid die Leven heet’ (zoals schrijver Marcellus Emants ons bestaan op aarde heeft genoemd).
(…)
Obeth Pattipeme, Papoea, mantri-verpleger in de Baliemvallei op Nieuw-Guinea, geliefd bij de bergbevolking, stond in februari 1962, niet lang voor het einde van het Nederlands gezag over dat eiland, naast het vliegtuigje dat ons gezinnetje naar het toenmalige Hollandia zou brengen.
En hij zei, ten afscheid:
‘Wij papoea’s zullen eens vrij worden, wat er ook gebeurt, hoe lang het ook duurt, en wij zullen elkaar terugzien.’
Ik hoor mijn dochtertje nog, dat Obeths been omklemd hield: ‘Obeth moet mee, Obeth moet met ons mee …’ Later is hij, met andere voorvechters van een Vrij Papoea, vermoord in de jungle.
Obeth Pattipeme, nooit vergeten.
—
Recensie van ‘Met stille trom’ van F. Springer
Ik denk dat je het gedicht van Hans Lodijzen in zijn totaliteit dient te bezien zodat ik er wat uit kan begrijpen.
Deze oude vieze wereld
die kun je gerust weggooien:
de romantiek van uilskuikens
het is verdomd
moeilijk om te leven
zie in hemel:
alles is rotzooi
maar als we maar hoop hebben
zo lang we maar
hoop hebben…
Dan kijk ik toch naar het eind van het gedicht: maar als je maar hoop hebben zolang we maar hoop hebben.
Dat zijn geen nuchtere, illusieloze woorden maar maar dromen met de ogen open, ondanks die oude en vieze wereld, die we als ballast met ons meedragen er altijd licht aan de horizon schijnt.
Maar het verhaalt ook over de ongekende menselijke vermogens om een weg te zoeken.. De strategie van de hoop zoals Prof. Zwart zei.
BANDOENG
Voor het laatst zie ik de kanaribomen,
de Preangerbergen als wachttorens staan.
Fiets ik langs de Papandajanlaan
of ik hier ooit nog terug zal komen?
Bandoeng. m’n gedachten schromen
Bogerijen, Braga, Bosscha sterrewacht.
Sprankelsterren in omfloerste tropennacht,
Kembang sepatoe, melati, die een pad omzomen.
Bandoeng, koele bergstad van m’n jonge jaren,
’t Centrum, Dago, Lembang, Tjihampelas,
’t Borromeus-ziekenhuis. ’t Juliana- waar menig één genas.
De Sint Bergmanschool, ’t Christelijk Lyceum waar ik kennis mocht vergaren.
Bandoeng, waar je in fantasieën weg kunt dromen:
Radio City, Varia, Luxor. Majestic, Oriëntal,
Tjibeuning-plantsoen, Tjioemboeloeit’s: “Berg en Dal”.
Villa Isola: een krantenkoning’s onderkomen.
Bandoeng, waar ik zo fortuinlijk heb mogen ervaren,
Savoy Homann, Grand Hotel Preanger, Pasar Baroe, Gedong Saté,
Excursies naar meren en kraters, ondernemingen van kina, rubber en thee.
Voor goed zal ik de herinneringen in mijn leven bewaren.
Bandoeng fraai getooid met flamboyant, waringin, koningspalmen.
Insulinde-, Molukken-, Pieters-park, Oranje-, Tjitaroemplein.
Vage krontjongklanken jammeren nostalgisch van hartepijn.
Ach, waarom zou ik nu nog langer talmen.
De laatste maal, dat weet ik maar al te zeer.
De laatste stad, het laatste huis.
De laatste nacht onder het Zuiderkruis.
Wie weet of ik hier ooit nog wederkeer ?
Anders niet
Soms is het land van Antjol net
als Holland. Als het regent en de saaien
regenwolken laag en donker overwaaien
Als de leien rawa-plassen met
hun doden, lis en riet
polders zijn en anders niet
De fluisterend gerimis heeft
een klamboe voor de horizon gehangen
en zo een stuk van Amstelveen gevangen
De regen zeeft – de regen weeft
een drroom tot levend lied
Amstelveen en anders niet
Over de dijk een boertje gaat
kleumend en koud, de handen , in de zakken
Een blauwe flits, de donder slaat
tweemaal door droom en lied
tweemaal en anders niet
Een jager, een lis en riet
Antjol en anders niet
Een gedicht van Hier en Nu van……..
ons aller Tjalie Robinson