Gesleep met Molukse ex-KNIL-gezinnen in Bandoeng
In de periode 1942-1945 bevonden zich in Nederlands-Indië vele soorten burger-internering met verschillende maten van vrijheidsberoving. Ná de oorlog werden deze in de geschiedschrijving ingedeeld in ´interneringskampen´ enerzijds, en ´beschermingskampen´ of ´opvangkampen´ anderzijds. Het scherpe onderscheid werd vooral veroorzaakt door de toepassing van de Japanse uitkering en de latere wetten voor oorlogsslachtoffers, omdat hierbij steeds de vraag werd gesteld of al dan niet sprake was geweest van een verblijf in een ´erkend´ kamp. Er waren maar twee mogelijkheden: óf je was geïnterneerd, óf niet. Of je kreeg een uitkering, óf je kreeg niets.
Met ´erkende´ interneringskampen werd bedoeld kampen voor – meestal blanke – personen waarvan aan het begin van de bezetting al vast stond dat ze buiten de samenleving zouden worden geplaatst. Met ´niet-erkende´ kampen werd bedoeld opvanglocaties voor personen waarvan nog níet meteen vast stond wat hun lot zou zijn, en die vaak, maar zeker niet altijd, een lichter regime kenden. Als sprake was van verplichte werkzaamheden, dan werd wel de aanduiding ´werkkamp´ gebruikt.
Als we echter getuigenissen lezen van niet-geïnterneerden, dan komen we al snel tot de conclusie dat het onderscheid tussen wél- en niet-geïnterneerd-zijn destijds minder helder was dan nú soms mag lijken. Nog even los van de vraag waar het leven – in termen van huisvesting en calorieën – objectief het slechtst was, speelden bijzondere factoren een rol. Veel ´buitenkampers´ waren door hun psychologische verbondenheid met de geïnterneerde Europeanen in een identiteitscrisis terechtgekomen. En ze hadden een goeie reden te vrezen dat ook zíj ooit zouden worden geïnterneerd. Aan het eind van de oorlog zaten duizenden van hen in werk- en opvangkampen.
Het schrijven van oorlogshistorie slechts in termen van geïnterneerden en niet-geïnterneerden leidt dan ook al snel tot simplificatie, en tot minder aandacht voor de laatstgenoemden. Om dáár iets aan te doen richt de Java Post zich de komende weken vooral op deze buitenkampers, om te beginnen op de Molukse ex-KNIL-gezinnen in Bandoeng.
´Bangsa bij bangsa´
De gezinnen van Molukse, Menadonese en Timorese KNIL-militairen woonden vaak op de tangsi, het kazerneterrein. Toen de mannen in maart 1942 krijgsgevangen werden gemaakt en de Japanners de kazernes nodig hadden voor eigen gebruik, moest voor de vrouwen en kinderen een ander onderkomen worden gezocht.
In Bandoeng werden ze aanvankelijk allen ondergebracht in de MULO-school in de Gelriastraat. De leiding was hier in handen van enkele oudere Molukse burgers. Mogelijk hadden de Japanners korte tijd later ook de schoolgebouwen nodig, want enkele maanden later werd de groep al weer opgedeeld en naar andere locaties overgebracht: Dagoweg, Ternatestraat, Indisch Bronbeek en Tegallega.
Op het adres Dagoweg 106, een grote particuliere woning, kwam een tiental Molukse gezinnen terecht: de families Tanasale, Thenu, Lawalata, Sabandar, Tehubijuluw, Singadji, Suitella, Aipassa. De leiding was in handen van de Molukker Pasanea. Deze families zouden hier blijven tot eind 1943, waarna ze weer werden verkast naar een soortgelijke behuizing aan de Burgemeester Kührweg en de Borromeuslaan. Enkele andere families gingen naar Indisch Bronbeek.
Ook in de nabijgelegen Ternatestraat was sprake van opvang in een paar grote woningen. Kampleiding híer was in handen van de heer en mevrouw Nanlohy. Over de voedselvoorziening op deze locatie:
‘In de Ternatestraat waren enkele huizen met prikkeldraad afgeschermd. We betrokken daar één van de woningen. Het kamp was niet geheel gesloten; we hadden nog enige bewegingsvrijheid. Het eten kwam echter van een centrale keuken op de aloon-aloon van Bandoeng. Ik moest elke dag samen met andere jongens enkele kilometers lopen om de rantsoenen voor de Ternatestraat op te halen. Het eten was karig en bestond uit wat rijst, een beetje groente en af en toe een gedroogd visje.’ [i]
Kamp Tegallega was een onderkomen in een school, vermoedelijk de Opleidingsschool voor Inlandse Ambtenaren (OSVIA) aan Tegallega-Oost, Zuid-Bandoeng. Over Indisch Bronbeek tenslotte maakte het hoofd van het plaatselijke Indo-Comité, de heer Frits Suyderhoud, op 17 juni 1944 de volgende aantekening:
´Morgen komen naar Bronbeek Ambonezen uit Dagoweg 106. Ze worden in de kantine ondergebracht. Binnenkort zullen we Bronbeek reorganiseren: grote gezinnen in grote huizen, kleine in kleine huizen, bangsa bij bangsa.’[ii]
Poengkoer
Zoals de meeste gezinnen uit deze groep de bezettingtijd begonnen in de MULO aan de Gelria-straat, zo eindigden ze in het Poengkoerkamp. Behalve een groep die in Bronbeek bleef, kwamen allen eind 1944 terecht in een smerige loods in de Poengkoerwijk, aan de oever van de Tjikapoendoeng.
‘In het nieuwe kamp Poengkoer waren wij gezamenlijk met zijn allen ongeveer 300 à 350 mensen, volgepropt als sardientjes in een blik. Poengkoer was eerst gebruikt voor paardenstal, later voor opslagplaats van houtskool, en daarna stopten de Jappen ons in dit gebouw. Van binnen was het helemaal open, geen enkele afscheiding. De buitenwanden waren van gevlochten bamboe. Ruwe wanden. De wind kwam er zó doorheen. De vloer was van aarde en heel koud, vooral in de regentijd.’[iii]
‘In 1944 werden ze overgebracht naar een nog slechter kamp, Poengkoer. Dit kamp was ingericht in vroegere paardenstallen. Er stond een omheining van prikkeldraad omheen. De wanden van de paardenstallen bestonden uit gevlochten bamboe. Aan beide zijden van het kamp stroomde een rivier, waardoor ontsnappen onmogelijk was. Ze lagen in de paardenstallen op de grond in de modder. Als het regende steeg het grondwater zó, dat de grond nat werd. Ze werden er alsmaar zieker en er stierven steeds meer mensen.
Achter de stallen lag een groot Japans kampement. De Japanners gooiden wel eens wat afgekloven botten in de richting van de geïnterneerden, die daar dan met zijn allen op afstoven.’[iv]
Uit de verklaringen komt een redelijk consistent verhaal naar voren. Poengkoer, geleid door de familie Lilipaly, was van alle tot dusverre gebruikte locaties duidelijk de slechtste. Eerder waren de gezinnen ondergebracht in scholen en woningen, nu restte hen slechts een koude, vochtige loods. De locatie was strategisch: op de hoek van twee waterstromen. Alhoewel het exacte adres niet bekend is, kunnen we met behulp van kaarten achterhalen waar het kamp waarschijnlijk gelokaliseerd moet zijn geweest: op de kruising van de rivieren Tjikapoendoeng en Tjiregol.
Na de Japanse capitulatie kregen de bewoners te maken met bedreigingen van de kant van de Indonesische bevolking. Een wijkloerah werd gedood omdat hij hun voedsel had gegeven. De Japanners van de nabijgelegen Kaigun-kazerne namen nu de bewaking voor hun rekening.
Op enig moment werd de kampbevolking door Britse militairen overgebracht naar deRiouwstraat in het Tjihapitkamp. Omdat géén der betrokkenen melding maakt van de grote overstroming van de Tjikapoendoeng – op 25 november 1945 – moeten we aannemen dat de evacuatie vóór deze datum heeft plaatsgevonden.
Een eindoordeel?
Een onderzoek naar de locaties voor inheemse (Molukse) KNIL-gezinnen in Bandoeng brengt ons tot de volgende conclusies:
- Deze locaties dienen te worden gezien als opvangkampen: dakloze gezinnen van Molukse KNIL-militairen werd door de Japanners een woonplaats aangewezen omdat hun oorspronkelijke woonoord een andere bestemming had gekregen. De naam van het eerste centrum, het Nood Opvangcentrum in de Gelriastraat, typeert de functie die dít en latere centra zouden dragen.
- In totaal is gedurende de bezettingsjaren een achttal plaatsen gebruikt om deze bevolkingsgroep onderdak te verlenen. Met betrekking tot het aantal ondergebrachte gezinnen zijn geen exacte cijfers voor handen. Gedacht moet worden aan in totaal ca. 400 à 500 personen.
- Niet kan worden aangetoond dat de Japanners duidelijke dwang hebben uitgevoerd om de gezinnen op de nieuwe locaties te krijgen. Er zijn genoeg aanwijzingen voor dat velen zich op eigen initiatief bij de opvangplaatsen hebben aangemeld. Tijdens het verblijf was het ook toegestaan voor voedselvergaring het kamp te verlaten.
- Uit niets blijkt dat de bezetter met zijn aanwijzingen een actief doel voor ogen heeft gehad. De locaties werden nauwelijks bewaakt, en was intern geen sprake van dwingend opgelegde regels. De kampleiding was in handen van personen uit eigen gelederen. De Japanners kwamen hooguit af en toe langs voor irreguliere huiszoekingen en andere inspecties.
- In de loop van de bezetting was sprake van een duidelijke verharding van de woonomstandigheden. Deze verharding wordt weerspiegeld door de aard van de slaapgelegenheid: éérst op bedden, later op tikars, en aan het eind van de oorlog op de blote grond. Werden in het begin van de bezettingsperiode scholen en huizen aangewezen, aan het eind daarvan werd gebruik gemaakt van een paardenstal. Met name deze laatste locatie, omgeven door stroombeddingen en prikkeldraad, zal hebben bijgedragen aan de ´interneringsperceptie´ van de betrokken bewoners.
- Geboden voeding was zéér onvoldoende. Deels werd voedsel verstrekt uit de (gemeentelijke) gaarkeukens, deels was men aangewezen op eigen middelen. Omdat de bewoners geen inkomsten hadden, was sprake van grote verpaupering. Medische hulp werd niet verstrekt.
- De term ´beschermingskamp´, wel gebruikt in het kader van de toepassing van de wetten voor oorlogsslachtoffers, is niet op zijn plaats. Een dergelijke benaming suggereert dat de Japanners de Molukse gezinnen wilde beschermen tegen de Indonesische – hier: Javaanse – omgeving. Uit niets blijkt dat daarvan sprake is geweest. De bewoners van de opvanglocaties voelden zich, behalve door honger en armoede, tijdens de Japanse periode niet bedreigd. Dit zou anders worden in september 1945.
De term ´opvangkamp´ doet meer recht aan de aard van deze locaties, zij het, dat het woord ‘kamp’ meer suggereert dan het soms inhoudt. In enkele gevallen was slechts sprake van een enkele grote woning.
Tenslotte nog dit: aan het Poengkoerkamp, voor honderden Molukkers een begrip geworden, is in de geschiedschrijving geen letter gewijd. Daar heeft de toepassing van de wetten voor oorlogsslachtoffers natuurlijk voor een deel aan bijgedragen. Poengkoer heeft nooit op een lijst gestaan van erkende kampen. Erger nog: het heeft op geen enkele lijst gestaan, nooit. En da´s toch wel bizar.
Hier nemen we de vrijheid nog een stap verder te gaan, en vragen ons af: als de levensomstandigheden in Poengkoer hetzelfde waren als die in een ´erkend´ kamp, wie maalt er dan nog om ´de bedoelingen van de bezetter´?
x
[i] Pelita, Wubo 230707
[ii] Suyderhoud, F., Aantekeningen, NIOD IC-064051
[iii] Pelita, Wubo 459518
[iv] Pelita, Wubo 232521
Ik wil weten. Ik wil lezen. Ik weet nog zo weinig. Ik wil nog meer te weten komen. Fijn dat het hier allemaal kan. Dank u wel!!!
Ook weer bedankt Bert, voor dit mooie artikel!!
Ja Eppeson, je blijft lezen: het is een enorm stuk geschiedenis wat ik niet zelf heb meegemaakt omdat er niet over gesproken werd, terwijl opgegroeid tussen Indische familie leden.
Er is een leemte..Eppeson en ik weet niet wat.
Bert, vriend heeft de stratengids van Batavia niet meer.
Wel heb ik voor jou:
Ons mooi Indie
Batavia – oud en nieuw.
Auteurs: J.F.l. de Balbian Verster en M.C. Kooy – van Zeggelen
Uitgave: Meulenhoff 1921
Ik hoor het wel
Groetjes van Wilma
Beste Bert, dank voor deze bijdrage die aandacht geeft aan een stuk Nederlandse geschiedenis dat meer aandacht verdient!
‘Ex-KNIL’ is de Nederlandse taal ingeslopen. Terwijl het hier gaat om KNIL-gezinnen, want tijdens de oorlog was het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger officieel nog niet afgeschaft. Hetgeen niet wil zeggen dat de hier beschreven gezinnen ooit de achterstallige soldij over de oorlogsjaren hebben ontvangen. Of enig pensioen als het gezinshoofd was overleden in Pakan Baru, aan de Birma spoorweg, aan boord van een van de onderweg getorpedeerde transportschepen of elders. Kennelijk is er ook geen oorlogsslachtoffercompensatie geweest of slechts met moeite, want het gaat om een niet-erkend kamp en regels zijn regels in de wereld van ambtenaren. Dat er weinig aandacht was en is (hulde voor dit artikel) voor kampen als deze (er waren er meer) heeft te maken met het feit dat het slechts om ‘inheemsen’ gaat. Zo gauw er Indische Nederlanders of nog beter volbloed Nederlanders bij zijn betrokken, is het kue beda, andere koek. Zo zat het koloniale systeem nu eenmaal in elkaar.
Even een vraagje aan Eppeson:
Bika Ambon, wat is dit? – een gerecht?
bij voorbaat dank voor uw antwoord.
Mogelijk heb ik het verkeerd gespeld, excuus
Dag Wilma,
Voor mij een typische ‘twee voor twaalf’ vraag. Dus dat hebben wij opgezocht:
Bika Ambon is een soort cake uit Indonesië met als basis-ingrediënten eieren, suiker en kokosmelk. In het algemeen met de smaak van de vrucht van de schroefpalm. Ook in andere smaken verkrijgbaar zoals banaan, doerian, kaas en chocolade.
Ondanks de naam is de oorsprong niet bekend, of het moet iets met doerian te maken hebben, dat op de Molukken veel wordt verbouwd. Maar de regio Medan op Noord-Sumatra staat bekend om de vele winkels waar Bika Ambon in vele soorten en smaken is te verkrijgen (bron: Wikipedia).
Terima kasih Eppeson
Het was eigenlijk een vraag van vriend
Ike,hij had bika ambon een keer geproefd, en zo lekker!
Ik geef u het emailadres van Ike: tithung@hotmail.nl
Zeker weten dat er weer een sobat bij komt!!
Liefs van Wilma
Ik was al onder de indruk van de vele verhalen op deze site en dit verhaal komt daar bij!
vg Gomis
Mijn vader (Paulus Kopong. orang Timor ) overleed op 9 december 2012 in Nijmegen. Hij heeft veel verteld over zijn KNIL tijd bij Westerling en zijn kameraden. Dit waren de para-commandos. Ben altijd onder de indruk van boeken en brochures en natuurlijk de verhalen erachter die ook mij gegegven zijn. Laten wij 2e en 3e generatie anak 2 Maluku, dingan Menado en Timor eerste generatie eren door ze gewoon te begroeten en te bevragen over hun verleden en deze info koesteren…
Er zijn er nog maar een paar en helaas blijven er ieder jaar minder over….
Er werd ook nog verschil gemaakt tussen landmacht knillers en marine .de marine knillers werden voorgetrokken.