Op basis van de aantekeningen van zijn moeder en haar kampgenoten, probeert Rob Cassuto (1941) een reconstructie te maken van zijn eigen interneringsperiode in het kamp Moentilan, Midden-Java, van 1944-1945. In het eerste deel lazen we van de reis van Bandoeng naar Moentilan, en van de huisvesting, voeding en werkzaamheden in dat kamp. In dit tweede deel vervolgt hij zijn relaas met een beschrijving van het kampregime.
Door Rob Cassuto
Het kamp werd geleid door vrouwen, die een kantoor hadden in het z.g. Hoge Huis. Maar natuurlijk moest alles gevraagd worden aan de Jappen.
En ook hun orders moesten worden uitgevoerd. Het was een miserabel baantje, want niet zelden werden er klappen uitgedeeld.
Behalve Jappen, waren er ook Indonesische bewakers, de zgn. heiho´s. Die waren vaak voor geld in dienst van de Japanners gegaan. Meestal bewaakten ze de poort.
De vrouwen moesten om de beurt ’s nachts wacht lopen op de gangen.
Mijn moeder: ‘Met z’n tweeën liep je dan over de gangen (ik geloof om de 4 uur). Een Jap kwam dan controleren, of we wel echt liepen en niet ergens zaten. We hadden een ‘maanzieke’ Jap, en o wee, als je dan hem tegenkwam ’s nachts. Natuurlijk gebeurden er vele dingen en waren de Jappen vaak wreed, maar die gebeurtenissen zal ik niet allen noteren. Dat heeft ook voor jou weinig betekenis, dacht ik, daar je er geen getuige van was’. Als ik dit schrijf hou ik mijn hart vast, wat is er allemaal gebeurd, dat ze niet verteld heeft, in de nachtelijke gangen, en verder.
Ze vertelt niets over de recrutering door de Japanners van troostmeisjes voor de militaire bordelen. Hierover trof ik een passage aan in een stuk van Berthy Korvinus naar aanleiding van de slepende procedures, die zich met het tegenwoordige Japan afspelen rond de zogenaamde troostmeisjes . Ze schrijft (in dagblad Trouw van 6 maart 2007): ‘In kamp Muntilan op Midden-Java, waar ik als jong kind zat, werden op 25 en 28 januari 1944 jonge vrouwen op gewelddadige wijze door de Kempeitai (de Japanse militaire politie) geronseld voor het legerbordeel in Magelang: dertien vrouwen, onder wie twee meisjes van 14 en 15 jaar. Zij zijn na een paar dagen teruggekeerd, omdat ex-prostituée’s uit Semarang aangeboden hadden
hun plaats in te nemen. Die ex-prostituée’s, die de moed hadden de meisjes te redden, werden later als “vrijwilligers” betiteld.’
Zonder twijfel vermijdt mijn moeder in haar schriftje verslag te doen van veel nare ervaringen met Japanners. Ook veertig jaar later heeft ze steeds nog geprobeerd mij – in de tijd van het schriftje al een lang en breed volwassen man – te sparen voor al te veel ellende.
Jammer genoeg heb ik toen niet meer aangedrongen iets prijs te geven van deze donkere episoden. Ze veronderstelde, dat ik als kind de mishandelingen en wrede sancties niet bijgewoond had of dat voorzover wél ik het was vergeten of dat de sancties die ik niet had bijgewoond ook geen invloed op mij hadden gehad. Maar natuurlijk heb ik in al die jaren er wel degelijk veel gezien en ervaren.
Ik registreerde als kind de wanhoop en de uitputting van de mensen om mij heen, ook die van mijn moeder, ook al was ik bij sommige voorvallen niet zelf aanwezig. Inderdaad herinner ik mij niet veel concrete gebeurtenissen meer van al deze jaren, maar later, tijdens meditaties of andere meer therapeutische situaties, heb ik meer eens dan vage maar toch aangrijpende beelden voor mij gekregen.
Faits divers
Mevrouw N. geeft een sfeertekening van het kamp:
‘Je had nergens een eigen plekje. Alles was grauw en grijs, lange grijze galerijen, nergens versieringen, nergens bloemen en altijd een hongerige maag, nooit iets leuks. En dat roepen langs de galerijen voor allerlei zaken:
“Eten halen, beginnen bij de O”,
“Alle zaalmoeders moeten direct naar de kerk komen”,
“Warm water halen” enz. enz.
Lawaai was er altijd wel.
Ruzie’s tussen moeders om de kinderen of een of ander mens dat een ander zo nodig de waarheid wilde zeggen.
Huilen, gillen, twee dagen lang, van een gemartelde vrouw vanuit de kerk van het internaat (die voor allerlei zaken gebruikt werd behalve kerkelijke). Het slachtoffer heeft maandenlang niet gesproken.
En die twee vrouwen die elkaar bestolen hadden en elkaar moesten afrossen tot ze niet meer konden en op het laatst rolden ze om; daar stonden kinderen bij’.
Er was Japanse commandant, die de bijnaam had van de Kanariepiet, waarom is uit de aantekeningen niet duidelijk. Mevrouw N. zegt over hem:
‘De Kanariepiet liet vaak geen hout binnen; gevolg: de keukens konden niet werken en het avondeten dat anders om een uur of 6 á 7 werd uitgedeeld kon dan niet voor diep in de nacht gegeten worden.
Elke dag zei de Kanariepiet dat ze de Rode-Kruispakketten, die bij honderden in de kerk lagen opgestapeld, nú zouden worden verdeeld.
Grote opwinding, vooral onder de kleuters. Als de speelman uit Hamelen begaf de Kanariepiet zich grijnzend, af en toe een te brutaal kleintje afsnauwend, met de sleutel van de kerkdeur in z’n hoog geheven hand naar de kerk. Veel moeders konden het niet aanzien, want iedereen wist dat hij de blonde kindertjes vlak voor de deur met harde snauwgeluiden zou afbekken. Elke keer liepen ze weer achter hem aan en steeds liep het uit op een grote teleurstelling.’
Zelf kan ik mij dit niet meer herinneren. Ook niet dat ik een “beste vriendje” had, Woutertje. Woutertje en zijn moeder huisden bij ons in de buurt, onderaan in het plant- en dierkundelokaal, waar wij bivakkeerden. De moeder van Woutertje had het daar wat moeilijk, omdat het clubje van de ‘benedenafdeling’ in het lokaal uit ‘dames van betere stand’ bestond. Want ze was, zoals mijn moeder zei, een ‘vrouw uit het volk, ze sprak wat plat, maar ze was bijzonder lief’.
Er waren natuurlijk meer moeders en kinderen in de buurt, en mijn moeder noemt en ik noem met haar mee (wie weet of de betrokkenen het lezen):
een mevrouw F. met twee dochters. Eén was getrouwd en had een dochtertje Suzette (daar speelde ik leuk mee, bericht mijn moeder). Verder waren er natuurlijk meer kinderen, maar die waren ouder.
Zo ook Rogier N. het zoontje van de bekende schrijver over Indië. En de drie kinderen van Van M.
Verder was er een kleuterklasje. Daar schijn ik niet veel geleerd te hebben, maar wel versjes en spelletjes. Bij die versjes moet ook het liedje “Op een klein stationnetje, ‘s-morgens in de vroegte” hebben gezeten, want als ik dat luid of in gedachten zing golft er een oeroud gevoel door mij heen met versteende beeldflitsen van eindeloze emplacementen, slierten treinwagons en de verre echo van het eindeloze gedoek-gedoek van wielen over spoorrails en het vage gehijg van een stoomfluit.
Gewassen werd ik onder een “pantjuran”, een straal water die uit een bak van bamboe en hout ergens vandaan kwam, misschien uit het riviertje dat om het complex heen liep.
Inderdaad een van mijn oudste herinneringen: vaag beeld van zo’n bamboe halfopen buis, waaruit het water gutste en een betonnen of stenen bak vol met water op een open erf, dit alles met een vage gevoelsherinnering van verzet. Later bevestigde mijn moeder, dat ik af en toe buien van drift had, die ze wanhopig probeerde te smoren.
Naar Banjoebiroe
Midden 1945 waren er allerlei geruchten over een naderend einde van de oorlog. Maar al zo vaak was dat beweerd, dus probeerden de vrouwen bij de Hei-ho’s, Indonesische bewakers in Japanse dienst, meer inlichtingen te krijgen. Die kregen ze niet, maar wel werden de bewakers vriendelijker.
Op 7 Augustus, zo beschrijft mevrouw N., kwam een ‘zaalmoeder’ de kerkdeur uittuimelen en schreeuwde: “Mensen, alle Jappen zitten te huilen in de kerk” …
De atoombommen op Hirosjima en Nagasakiwaren gevallen.
Wij, mijn moeder, mijn grootmoeder bijgenaamd Omi, en ik zouden de capitulatie op 15 augustus echter niet meer in Moentilan meemaken.
Grote groepen moesten op het laatste moment nog uit Moentilan weg.
Begin augustus werden massa’s vrouwen en kinderen per trein op transport gezet naar Ambarawa en Banjoebiroe. Wij gingen naar Banjoebiroe.
Dat was een oude gevangenis met allemaal cellen, waarin je dan met z’n tweeën sliep.
Maar die gevangenis was al overvol met andere vrouwen. Daarom werden wij in een oude loods buiten de gevangenispoort ondergebracht.
Mijn moeder: ‘Daar sliepen we in stapelbedden vlak naast elkaar. Wel met z’n vijftigen of zestigen. Er was verder niets, geen water (moesten we in de gevangenis halen, als ook het eten), en geen W.C.. Er werd een smalle diepe geul in de grond buiten de loods gegraven. Er overheen kwamen bamboe en bilik tussenschotjes. En dat was het! Je begrijpt hoe veel vliegen dit aantrok. En hoeveel mensen er ziek werden!’
Ook wij waren er slecht aan toe. De capitulatie van Japan op 15 augustus had voor ons niet veel later moeten komen.
Het kamp ging open en er kwam een levendige handel op gang met Indonesiërs buiten het kamp. Het ging om etenswaren. Mijn moeder had zowaar nog geld.
´Ik had nog papiergeld, dat ik in mijn schortband had genaaid, het kwam er ongeschonden uit! Onbegrijpelijk dat het door al dat wassen niet was verpulverd. En wat we hadden aan kleren, of handdoeken en vooral zakdoeken werd geruild voor eieren, groente en saté. Want de Indonesiërs hadden ook al die jaren armoe geleden, en vooral textiel hadden ze niet.´
Na een paar dagen kwamen er vliegtuigen over, die pakketten uitwierpen aan parachutes.
Dat is een van mijn eerste herinneringen: de immense verbazing over de overvliegende vliegtuigen, de verbijstering over het wonder van de parachutes die neerkwamen. Ik rende en rende in opperste geestdrift naar ze toe. Maar ze kwamen veel en veel verder neer dan ik in mijn kleuterblik had ingeschat. En plotseling bevroor ik in het besef: ik ben verdwaald. In totale paniek keek ik om mij heen. De vrouwen renden als een op hol geslagen kudde langs. Ik riep, ik schreeuwde. Geen effect, in tomeloze razernij renden ze door met maar één doel: de pakketten die aan de parachutes hingen. En de zijde van de parachutes zelf, daar vochten ze om, je kon er mooie blouses van maken. En je kon er héél veel eten voor ruilen.
Maar ik ben toen als het ware van angst gestorven. Mijn moeder was er niet. Later zei ze dat ze toen in de ziekenboeg lag.
Wanhoop en opluchting
Mijn moeder had last van avitaminose (rode pijnlijke plekken op ’t been). Kon moeilijk lopen. En mijn grootmoeder, Omi, had in Banjoebiroe direct dysenterie gekregen. En medicijnen waren er niet!
Een hopeloze toestand. Mijn moeder wist geen raad. Waar moest ze naar toe?
Toen, als uit het niets, dook mijn grootvader op, bijgenaamd Opi.
Hij was geïnterneerd geweest in kamp Tjimahi. Een briefje van mijn moeder had hem bereikt en hij was op stap gegaan. Een kleine man met een wandelstok en een tropenhelm op kwam aanwandelen.
Hij nam ons mee op een gevaarlijke reis terug naar Bandoeng.
De vraag was of de Indonesische onafhankelijkheidstrijders en roversbenden, de peloppors en pemuda’s, ons met rust zouden laten. Evenzeer als het de vraag was of de doodzieke Omi deze hachelijke tocht zou overleven. Gelukkig waren er toen net Sulpha-tabletten beschikbaar gekomen tegen de diarree. Daarmee werd ze volgestopt.
Mijn moeder vertelt:
‘Op een middag in september om vijf uur vertrokken we per vrachtauto naar Ambarawa, vanwaar de trein zou vertrekken.
Om negen of tien uur ’s avonds kwamen we in het stationnetje aan. De trein zou pas de volgende morgen om zes uur vertrekken. De hele nacht hebben we dus in de wachtkamer op houten banken gezeten. In de trein waren we als blanken – zo’n twintig man – ver in de minderheid. Last hebben we niet gehad van de Indonesiërs, hoewel sommigen wel brutaal waren. En dat gaf soms een angstig gevoel. Om plusminus vijf of zes uur ’s middags kwamen we in Djogja aan.
Daar stonden op ’t perron dames van ’t Rode Kruis, die ons naar een hotel brachten. Wat een sensatie, een echt bed met schone lakens! Omi hebben we steeds tabletten laten slikken. En ’t hielp!’
Naschrift: We kwamen veilig in Bandung aan. Daar braken weer spannende tijden aan: de z.g. Bersiap periode, waarin onafhankelijkheidstrijders en roversbenden het op de Nederlanders voorzien hadden. Om Bandung werd maandenlang gevochten en de kogels vlogen ons om de oren. Eind december 1945 slaagden wij erin te vertrekken naar Calcutta, waar mijn vader onder Engelse hoede aan het herstellen was van zijn slavenarbeid in Burma en Thailand.
Bijlage: overledenen Moentilan
Bron: Japanseburgerkampen.nl
Samenstellers: Henk Legemaate en Jan Talens
31/10/1943 Houwen, G.J. van der (Ineke), geboren 31/10/1943
02/11/1943 Elsbeek, Bennie, geb. 21/11/1940
06/11/1943 Stolk, Martien, geb. 21/06/1943
13/12/1943 Sande-Helder, Mw. E. van de, geb. 12/04/1900
22/12/1943 Bijsterveld, Mw. L.J. van (Loes), geb. 03/06/1922
25/12/1943 Jong, Pieter de (Piet), geb. 31/07/1927
14/02/1944 Veer, H.L. van der (Titi), geb. 23/02/1940
16/03/1944 Uitendaal, C.J.T. (Corrie), geb. 23/12/1941
29/04/1944 Mathey-Boers, Mw. R.A., geb. 02/12/1911
20/05/1944 Timmers, Pastoor J.W.M., geb. 22/9/1857
25/06/1944 NN Zuster Franciscanes, ±1868
09/08/1944 Selier, J.G. (Jantje), geb. 27/09/1943
09/08/1944 NN oude man
27/09/1944 Caveye, Hr A.A., geb. 03/12/1878
06/11/1944 NN Zuster
02/01/1945 Belloni, André Pierre, geb. 30/09/1942
07/01/1945 Vonk, J.M. (Jannie), geb. 19/08/1938
12/01/1945 Zomerdijk-Veldman, Mw. W.A., geb. 27/08/1902
16/01/1945 Guant, Mw, ±1870
10/02/1945 Jansen, Bernard. (Bennie), geb. 21/05/1935
17/02/1945 NN vrouw, ±1869
17/02/1945 Vollenhoven, Mw. E.H. van, geb. 20/10/1869
03/03/1945 Freen-Louis, Mw. C.H.G., geb. 08/01/1910
24/03/1945 Hoorneman, Mw. M.B.J. (Zr Alaqogue), geb. 25/06/1893
07/04/1945 Laurs-Heussen, Mw. H.H.E., geb. 03/02/1908
08/04/1945 Niet-Cordier de Croust, Mw. T., geb. 25/09/1879
14/04/1945 Bos-Maasdam, Mw. M.P., geb. 16/05/1909
14/04/1945 Klaassen-Verhappe, Mw. J.E., geb. 16/07/1910
15/04/1945 Hoeven, W.A. van der (Willy), geb. 12/11/1927
15/04/1945 Oers, Mw. M.J. van (Zr. Angelica), geb. 04/02/1909
19/04/1945 Meuring-Hamers, Mw. L.S., geb. 12/10/1886
27/04/1945 Wierny-von Seydlitz K, Mw. M.A., geb. 09/11/1887
30/04/1945 Patoir-Spruyt, Mw. G.I.A.A., geb. 13/12/1906
02/05/1945 Hut, J.C.G. (Tineke), geb. 24/09/1932
08/05/1945 Hesteren-Rhems, Mw. L. van, geb. 18/11/1876
13/05/1945 Wiersma-Siderius, Mw. I., geb. 23/03/1908
14/05/1945 Graaf, E.A. de (Liesbeth), geb. 15/12/1935
21/05/1945 Stom-Boender, Mw. M.G., geb. 07/04/1905
21/05/1945 Leydesdorff-van Praag, Mw. C., geb. 09/08/1904
24/05/1945 Marcella, Mw. A.L., geb. 25/08/1882
29/05/1945 Zwolle-Krediet, Mw. A., geb. 02/04/1893
03/06/1945 Steegh, Mw. A.F. (Zuster Eliana), geb. 24/04/1874
06/06/1945 NN (vrouw)
06/06/1945 NN (vrouw)
11/06/1945 Laan-Nije, Mw. A.J. van de, geb. 08/01/1902
11/06/1945 Smallegange-Wessels, Mw. M.J., geb. 23/06/1899
11/06/1945 Curtiss, Mw. E.M., geb. 13/01/1878
12/06/1945 Leonhard-de Graaf, Mw. M., geb. 04/05/1897
13/06/1945 NN
20/06/1945 Pieloor-van Buschbach, Mw. A.M.C.?, geb. 31/03/1880
21/06/1945 Leent-van Hedel, Mw. A.G.A. ?, geb. 08/01/1891
22/06/1945 Dezentjé d’Abo-Dernison, Mw. A.H. ?, geb. 18/10/1901
22/06/1945 Glas-Hovingh, Mw. Th. ?, geb. 01/10/1897
22/06/1945 Fitz Verploeg-de Jong, Mw. A.A. ?, geb. 11/05/1899
24/06/1945 NN
27/06/1945 Antes-Rijsdijk, Mw. L., geb. 15/02/1887
27/06/1945 Moens-Zorab, Mw. M.V., geb. 30/01/1885
01/07/1945 Graaf-Koudenburg, Mw. A. de, geb. 05/03/1898
02/07/1945 Spits-Cheriex, Mw. W.C., geb. 02/05/1889
03/07/1945 Drimmelen, Mw. van (haar zuster)
05/07/1945 Stokhuizen-Blom, Mw J.K.J., geb. 03/02/1890
07/07/1945 Maurer-Nijdam, Mw M., geb. 15/06/1887
10/07/1945 Prins-Dekker, Mw H., geb. 27/10/1917
11/07/1945 Vreenegoor-Bleijswijk, Mw. M.P., geb. 28/03/1899
11/07/1945 Graaf, Mw. de
17/07/1945 Bok, Mw ?
17/07/1945 Schuylenburg-Frijlink, Mw. W.G., geb. 02/09/1885
20/07/1945 Cambier-Hartkamp, Mw. B., geb. 29/08/1902
21/07/1945 Schröder, Mw. (haar moeder)
21/07/1945 NN (Zuster)
21/07/1945 Mühlnickel-Becker, Mw. L., geb. 05/01/1880
22/07/1945 Beemsterboer-Hoeben, Mw. F., geb. 14/11/1901
25/07/1945 Storm-Haveman, Mw. J., geb. 08/05/1895
26/07/1945 Aa van Wijk, Mw H. van de, geb. 28/12/1880
26/07/1945 Lenshoek-Stuitje, Mw. M.C., geb. 26/02/1912
26/07/1945 Lindeijer-Verhulst, Mw. P.J.C., geb. 31/08/1906
27/07/1945 Kivit, Mw J. (Zuster Ignace), geb. 14/03/1884
27/07/1945 Niehot-Loggies, Mw. A., geb. 06/01/1886
29/07/1945 Fokkinga-Henneveld, Mw. G.A., geb. 29/12/1904
02/08/1945 Jong, Mw Z. de (ZusterRegina), geb. 10/12/1888
05/08/1945 Schuldt, Mw. C.M., geb. 23/03/1877
05/08/1945 Lugten-Nijhuis, Mw. J., geb. 14/09/1902
11/08/1945 Scherer-Endenburg, Mw M.P., geb. 10/12/1908
–/–/1945 Wicheren, Mw. van.
x
Het is goed ook andere verhalen te horen. Meestal denk je dat het alleen jou is overkomen.
Zelf heb ik van mijn 8ste in Tjihapit gezeten en later in de hel van Tjideng.
Vorig jaar ben ik terug geweest in die kampen, alleen in Tjihapit heb ik wat terug gevonden.
Batavia (Tjideng) is zo chaotisch, dat ik snel weer vertrokken ben. Het is klaar zo.
bedankt voor het verhaal. Puck de Jager.
DE LAATSTEN DER KOLONIALEN. (2)
Moentilan. (Muntilan.)
L.S.,
Zoals reeds in deel 1 vermeld, heb ik geen herinneringen aan het transport vanaf het station te Moentilan naar ons nieuwe onderkomen, het ‘Xaverius College’, doch is aan te nemen dat dit te voet ging. Het aan jalan Kartini nr. 2 gelegen gebouwencomplex werd via een met dubbele poortdeuren afgesloten en overdekte hoofdingang betreden. Direct links van deze overdekte ruimte bevond zich de toegang tot de korte tijd later als Japans kampkantoor in gebruik genomen St. Antonius-kerk. De tweede poort-afsluiting gepasseerd zijnde, ging een weg rechtuit naar de pastorie. In dit gebouw(tje) van drie verdiepingen, door ons spoedig ‘Het Hoge Huis’ genoemd, vestigde zich ondermeer het Nederlandse kampbestuur.
Rechts van de reeds aangeduide weg lag het Magelang-gedeelte, zo genoemd naar de daar reeds eerder aangekomen geïnterneerden uit de het naburige stadje Magelang. Dit gedeelte bestond uit de pastorie en een aantal leslokalen van de ‘bovenbouw’. Onder deze bewoners bevonden zich enkele oude mannen, paters, nonnen en zendelingen met hun gezinnen. In een voormalige eetzaal, nabij de Magelang- keuken, verbleef een honderdtal nonnen uit Tjilatjap, Karanganjar, Wonosobo, Poerworedjo en Poerwokerto. Op 14 juli 1942 werden zij naar Moentilan vervoerd en met enkele zusters uit het plaatselijke ziekenhuis ondergebracht in het lege broederhuis aan de overzijde van de jalan Kartini. Al op 19 juli verhuisden zij naar het nog bijna lege gebouwencomplex dat enkele jaren als interneringskamp zou gaan fungeren. Met het laatste transport uit Soerabaja meegekomen mensen uit Madoera werden eveneens in een deel van de voormalige pastorie ondergebracht.
In het eerder genoemd leeggekomen broeder-klooster werden aanvankelijk de Indonesische kampbewakers (politie) gehuisvest.
Helaas vallen de foto’s weg. Misschien moet ik toch maar eens uitzoeken hoe je een website opzet.
Henk J. Legemaate.
Overigens was mijn moeder een fatsoenlijke echtgenote van een Marine-onderofficier. Niet in Rotterddam of Amsterdam geboren. Dit roddelpraatje werd door mvr. D. van Velden in haar voortreffelijk boek opgenomen en werd/wordt kennelijk graag als vaststaand herhaald. M.i. alleen al beledigend voor alle vrouwen uit Rotterdam en Amsterdam.
Ik ben het inderdaad eens met H.Legemaate, jammer dat dit vermeld werd. Mijn moeder Sietske kon zich dit nog goed herinneren en vertelde mij dat deze dames ‘kak’ hadden. Hoog in hun bol. Mijn tante haar man zat op de 016 de onderzee boot. Mijn tante was inderdaad met een Rotterdammer getrouwt. en ze woonden in Soerabaja.Zijn naam Tobias van Driel. Hij heeft een zeemans graf nadat de 016 vier transport schepen van de Jappen had getorpedeert. Dit gebeurde vlak na Pearl Harbor op 15 December 1941. Mijn vader zat bij de cavalry in Bandoeng en is gestorven aan de Birma spoorlijn.Vond dit ook niet zo leuk om te lezen, dat wij werden uitgemaakt als mensen van lagere stand, heb het n.l ook in mijn boek geschreven wat uitkwam in 2010. Ik woon in Canada en mijn boek is in het engels. “I Thought You Should Know” geschreven onder mijn meisjes naam Tetske T. van der Wal. Oorspronkelijk had ik het alleen geschreven voor mijn kinderen en mijn halfbroer en half zuster, maar mijn kinderen vonden dat het gepubliceert moest worden. Dus dat hebben ze gedaan.
Mijn moeder Lena Valkier-Goedegebuure zat samen met mijn oudste zus Maatje (toen ongeveer 4 jaar) in Moentilan. Mijn vader zat ook bij de Cavalerie in Bandoeng. Heeft in Japan gevangen gezeten en gewerkt in een mijn. Zijn er mensen die mijn moeder gekend hebben?