Door Rob Cassuto
Toen de oorlog in Nederlands Indië uitbrak in 1942 was ik net één jaar. We – mijn moeder, grootmoeder en ik – kwamen na een kleine twee jaar kamp Tjihapit terecht in kamp Moentilan.
In de tweede helft van mijn leven wilde ik méér weten: hoe was het daar in dat kamp Moentilan, hoe was het toen? Herinneren doe ik mij praktisch niets, maar uit de herinneringen van anderen en een paar eigen flarden heb ik een reconstructie gemaakt.
Op weg van Bandoeng naar waar?…
Mijn moeder zegt dat ons transport uit Bandoeng begin 1944 plaats vond, maar het moet later in dat jaar zijn geweest, volgens de boeken was het in november: een paar honderd vrouwen en kleine kinderen stonden in lange rijen opgesteld op het Oranjeplein in Bandoeng, het plein dat deel uitmaakte van de wijk Tjihapit, de wijk die de Japanners tot vrouwen- en kinderkamp hadden getransformeerd en die ons al twee jaar gevangen had gehouden.
De geruchten over vertrek gingen al langere tijd en nu was het zo ver.
Ik moet er ook bij gestaan hebben, een kleuter van ruim drie. Bijna alle vrouwen hadden rugzakken genaaid voor de schaarse artikelen die ze mee mochten nemen op het aanstaande transport – niet meer dan 10 kilo en voor één maaltje eten. Gespannen afwachting.
Waarheen ging het?
Als Joodse vrouw had mijn moeder zich als zodanig aan de Japanners moeten melden; deze maatregel was afgekondigd als een beleefdheidsgebaar naar de Germaanse bondgenoten. Maar mijn moeder had ingeschat dat de Japanners hier niet echt aan hechtten en ze had het bevel genegeerd. Niets verder van gehoord.
Als ze het wel had gedaan had ze met mij en mijn grootmoeder naar een apart kamp, Tangerang, gemoeten, waar Joden een deel van bewoonden en overigens niet slechter dan anderen werden behandeld.
Consternatie op het Oranjeplein. De Japanners controleerden steekproefsgewijs de rugzakken op verboden zaken. Een vrouw pakte niet snel genoeg uit. Een Jap leegde met een zwaai de rugzak en de kostbare bezittingen: zorgvuldig uitgekozen, jurken, hemdjes, onderbroeken, een kam, zeep, en het allerergste, het eten voor de reis, de nasi goreng, die ze had gemaakt en die was opgeborgen in de po (die juist verboden was om mee te nemen), al die zaken lagen over straat. Ze propte met hulp van anderen alles snel terug.
Toen liep de lange stoet half Bandoeng door naar het station in de wijk Kareës. Een archetypische optocht van berooiden en voortvluchtigen die door alle tijden, ook nu nog in groten getale, heentrekt.
Ongetwijfeld werden wij aangegaapt door de Indonesiërs, die de eens zo machtige Belanda’s nu als een armoedige troep voorbij zagen sjokken. Ingeladen werd de menigte in derdeklas geblindeerde wagons met houten banken.
Treinreizen
We zaten dicht op elkaar. Het sanitair was het zwakke punt.
Dat zegt mijn lieve moeder zaliger in haar verslagje, dat zij tientallen jaren later voor mij in een schriftje geschreven; vrijwel zeker heeft ze daarin voor haarzelf en zeker ook voor mij de scherpe kanten flink geretoucheerd.
Ik put uit haar verslag en ik maak ook gebruik van herinneringen die een lotgenoot van mijn moeder, mevrouw N, in een brief heeft neergelegd.
En van een paar eigen flarden mistige beelden.
Met deze hervertelling probeer ik iets te doen waar mijn generatie – dus ook ik – veel moeite mee heeft: oeroude diep in ons leven ingrijpende en vervolgens vergeten gebeurtenissen een gezicht te geven en in de ogen te zien voor wat het was en daardoor te ontdoen van onbewuste ballast.
Geboren als wij zijn in de jaren veertig – vijfenveertig hebben wij veel meegemaakt maar herinneren wij ons weinig tot niets. In die peuterjaren, waarin wij nog geen referentiekaders hadden, hebben omstandigheden en gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog diepe indrukken op ons gemaakt, die vervolgens onder de waterlijn van ons bewustzijn zijn verzonken; maar juist op dat diepe niveau hebben die gebeurtenissen en omstandigheden ons ook diepgaand beïnvloed.
Verder met het verhaal.
Ik was er dus ook bij op de reis. Mijn moeder had voor mij een eigen klein rugzakje gemaakt en ik had een tasje bij me met wat speelgoed. Ik was ruim drie jaar en weet niets meer van deze tocht. Ook mijn moeder wist er niets meer van. Het is gek, maar ik herinner me niets van deze reis, schrijft ze, maar echt gek vind ik dat niet.
Treinen. Zoveel treinen reden zo de oorlog door: primitieve mensonwaardige treinen met meer dan overvolle wagons, die eindeloos stilstonden in hete zon of vrieskou, en dan weer een eindje voortsukkelden tot de volgende stop, dagen lang. Honger en dorst. Jammerende kinderen, gedoe met plas en poep. En zo meer.
Vierentwintig uur meent mijn moeder dat de reis duurde. Zoiets kun je beter verdringen.
Moentilan
De reis bleek naar Midden-Java te gaan, naar een plaatsje op de weg van Magelang naar Djogja, Moentilan geheten.
Oostelijk van het stadje liggen de toppen van imposante vulkanen: de Merbaboe en de Merapi, westelijk de kammen van het Menureh gebergte, waar de Boroboedoer op is gebouwd. Een van de mooiste landschappen van het toch al zo natuurschone Java..
Het stadje was bekend door het klooster annex katholieke kweekschool voor inlandse onderwijzers St. Xaverius. Dat complex was onze bestemming.
Wie de oude luchtfoto bekijkt ziet een pittoresk gebouwencomplex aan een riviertje, tussen velden en bosschages. De leslokalen van de kweekschool en de internaatsgebouwen omslingerden in een lange sliert een – zo zegt mevrouw N. – een gezellige cour met vis- en bloemvijvers.
Naast de hoofdingang stond een sierlijk kerkje. Een andere oude foto laat een groepsfoto zien van de menigte in kek tropenwit geklede internaatbewoners, trots opgesteld om de bisschop heen.
´t Was nog aardedonker, 5 uur ‘s-morgens, toen de trein eindelijk aankwam.
Iedereen was in slaap gesukkeld, toen opeens onder luid geschreeuw, gewapend met stokken, Jappen de trein inklommen. Mijn moeder heeft het daar niet over maar mevrouw N. weet het nog wel: “We moesten de trein uit en vlug. Niet iedereen kon z’n bezittingen opsporen, – dan moest het maar zonder! ’t Was een geroep om de kinderen aan te sporen en om te roepen om wat men kwijt was. We konden niets meepakken, alleen je huilende of dodelijk verschrikte kind.
Toen de trein leeggeschreeuwd en geslagen was moesten we ons in rijen van vijf opstellen, wat een onbeschrijflijke verwarring gaf, als een gezin uit meer dan vijf personen bestond, het overschot raakte dan verward in andere rijen. Iedereen was doodsbenauwd z’n kind of meerdere kinderen kwijt te raken. Daar waren gevallen van bekend van eerdere transporten”.
Een huisje in het leslokaal
Mijn moeder, mijn grootmoeder, bijgenaamd Omi, en ik kwamen te liggen in een van de leslokalen van de kweekschool. Matrassen hadden de vrouwen mogen meenemen. Opgerold waren ze en met touw vastgemaakt en van een nummer voorzien en waarachtig allemaal in Moentilan aangekomen.
In dat lokaal lagen we niet alleen. Mijn moeder had het als ik me goed herinner over vijftig vrouwen en kinderen.
Er waren in Moentilan al een flink aantal geïnterneerde vrouwen en kinderen, vrouwen van marinepersoneel uit Soerabaja. Mijn moeder zei: het waren merendeels onderofficiersvrouwen uit Rotterdam en Amsterdam, goedig, zei mijn moeder, maar niet van de beste soort. Echte volksvrouwen, zeiden toentertijd dames van stand, waartoe mijn moeder zich rekende.
De oude bewoners zagen de nieuwe influx met lede ogen komen, want eerst waren ze nog ruim behuisd met koffers vol ‘barang’ (spullen) en nu moesten ze inschikken.
Als je bedenkt, dat mijn moeder als enig kind is opgevoed in een familie die erg op ‘chique’ was gesteld, dat ze heel jong getrouwd was en toen in 1944 pas drieëntwintig jaar oud was, dan kan je je voorstellen dat het voor haar een hele toer was zich te handhaven in de absurde overbevolkte microkosmos in dat leslokaal.
Het was het plant- en dierkunde lokaal, dat in etages opliep. Of dat ook de machtshiërarchie in die minimaatschappelijke vrouwelijke apenrots weerspiegelde weet ik niet. Maar wel de klassenmaatschappij. Mijn moeder had een plekje veroverd aan de benedenkant van ’t lokaal. Daar settelde zich de ‘benedenafdeling’ van ‘dames van betere stand’.
Mijn moeder rapporteert in haar verslag in het beduimelde schoolschriftje: ’Eerst lagen we op de grond. Later kregen we stapelbedden van hout. Die probeerde je dan met dekentjes en gordijntjes van handdoek tot een kamertje te maken.’
Ik heb hier helemaal geen herinnering aan. Wel heb ik een beeld van een plant- en dierkundelokaal, maar dat is natuurlijk het lokaal van mijn middelbare school in Den Haag, zo’n in etages oplopen zaal met voorin een grote counter met veel kranen en spoelbakken. Nou ja, mijn geest wil toch heel graag een beeld van die Moentilan-tijd maken; dat Haagse plant- en dierkundelokaal bevolk ik dan in mijn fantasie met veel kabaal, met heel veel babbelende, kijvende, ruziënde vrouwen en een menigte lawaaiige kinderen en matrassen en stapelbedden en gedoe tot je er daas van werd en buiten een brandende zon en zoiets moet het zijn geweest.
Het schrift van mijn moeder gaat verder en vermeldt:
’Helaas kreeg ik daar meteen dysenterie, maar gelukkig was ik na 3 weken weer op zaal. Ik heb in de besmettelijke barak gelegen’.
Heel terloops vermeldt mijn moeder dat: 3 weken is ze bij mij weggeweest. Soms lijkt er nog steeds ergens in mijn lijf een plek te zijn, letterlijk een kubusvormige plek van een kleine decimeter in de buurt van de zonnevlecht, een holte gevuld met verlatenheid.
Maar ik was niet helemáál alleen.
Want bij mij was ook mijn moeders moeder, bijgenaamd Omi.
Omi was mijn toeverlaat als mijn moeder er niet was. Omi was ook een zorgenkind van mijn moeder, want ze was altijd ongerust en bang dat ieder moment het ergste zou gebeuren.
Zo vormden wij een curieus trio, mijn moeder als flinke, nuchtere, kordate spil, met mij als zorgenkind nummer één en Omi als zorgenkind nummer twee, die wél weer moeder voor mij was als mijn moeder er niet was wegens ziekte of in de lange uren dat zij buiten het kamp slavenwerk moest doen op het land.
Omi was al zestig en hoefde geen zware arbeid meer te verrichten. Ze moest bijvoorbeeld groente schoonmaken voor het eten. Omi was mijn trouwe beschermengel en ik haar oogappel, ook na de oorlog verwende zij mij met roomboterkoekjes en chocola, lekker eten en knuffels als ze mij toestopte in het opklapbed, wanneer ik als kind bij haar logeerde.
Rantsoenen
Wie het over Jappenkampen heeft, heeft het over eten, of eerder het gebrek daaraan.
Wat schrijft mijn moeder daarover.
‘Het eten was slecht, want je had niets zelf, het eten kwam uit de gaarkeuken. Af en toe kregen we wat suiker (1 kop per persoon voor 1 maand) en wat zout. Het eten was rijstepap (waarvan ieder een pollepel kreeg) met wat waterige groentesoep. Later was de rijst op en kregen we stijfselpap, zonder iets gekookte stijfsel (die je, met wat je had, maar moest zien door te slikken), of wat suiker, of zout.
Dit kregen we op ’t laatst zelfs tweemaal per dag, want ook ’t brood (één sneetje) van klef materiaal werd door de Jap niet meer gegeven.’
Dat sjouwen van balen rijst, suiker of zout werd door de vrouwen zelf gedaan. Ook mijn vrij tengere kleine moeder heeft dat getild, balen van soms wel 50 kilo schrijft ze en het getal van dat gewicht zet ze terloops tussen haakjes, maar wel met een uitroepteken: (50 kg!).
Even verderop beschrijft ze hoe er gaandeweg steeds minder eten er kwam. En ook de verstrekking van suiker en zout was miniem. Was er af en toe suiker, dan was er géén zout, en omgekeerd.
Iedere kamer had een kamermoeder, die ook ’t eten uitdeelde, geholpen door twee vrouwen. Er waren voortdurend ruzies over ’t eten, als iemand meende te weinig te hebben gekregen. Ieder probeerde voor zich en zijn kinderen zo veel mogelijk te krijgen. En gunde een ander niets! Om elke rijstkorrel werd gevochten.
In ons plant- en dierkundelokaal was de stemming tussen de onderofficiers- en soldatenvrouwen, die er al langer zaten – merendeels uit Oost-Java afkomstig – en de “Bandoengers” (de latere import dus) toch al niet al te best. Zoals gezegd, de Bandoengers werden als indringers beschouwd en als “kouwe kak-madams”. Mijn moeder vermeldt bijvoorbeeld dit incident:
Voor de zieken waren er af en toe extra verstrekkingen.
Zo kreeg mijn moeder, na een hevige aanval van geelzucht, om de dag een ei. Dat was een hele luxe, die, schrijft mijn moeder: ‘ik natuurlijk met jou deelde. Maar de jalousie maakte aan deze luxe een eind. Een van de dames, die na geelzucht géén ei had gekregen, gaf aan de leiding door, dat ik jou ’t ei gaf. Dus werd verondersteld, dat ik het dus niet nodig had’.
Zo was de stemming in ’t kamp.
Corveediensten
Natuurlijk werd er voortdurend gewerkt.
Iedereen werd ingedeeld, om werk te verrichten. De ouderen zittend werk. Ze moesten groente schoonmaken.
Verder waren er nachtploegen voor ’t aanmaken van ’t keukenvuur, kokkinnen in de keuken. Elke morgen bij het opstaan moesten de vrouwen gymnastiek doen, begeleid door Japanse kreten.
Vele verslagen over jappenkampen melden de eindeloze appels, waarbij in het Japans geteld moest worden. Sommige oudere kampbewoners kunnen nog steeds in het Japans tellen.
Een lezer van een van mijn stukken mailde:
‘Zo herinner ik mij de appels vlak bij de vijver voor het hoofdgebouw en de klappen die werden uitgedeeld omdat je het tellen in het Japans even niet meer herinnerde.’
Mijn moeder is dit allemaal vergeten. Ook de Japanse bevelen. Uit het boek van Lydia Chagoll neem ik over: Kjotskei! (geeft acht), Keirei! (buigen), Yasoeme! (recht staan), Yame! (op de plaats rust).
Om de beurt moesten de vrouwen ook de gangen dweilen, en – verzucht mijn moeder jaren later nog – ‘dat waren me afstanden! Kilometers lang!’
En dan waren er de werksters in de tuin.
Veelzeggend bericht mijn moeder daarover:
‘Het opgesloten zijn vond ik vreselijk. Heb toen me aangemeld voor de “patjolploeg” (patjol = schop, hak), die op een veld buiten ’t kamp werkte. Dan ging je in de rij de poort uit, en liep een kwartier.
Daar was een groot veld, waarop groenten werden verbouwd (spinazie, prei, tomaten, boontjes) Op dat veld moesten we dan onkruid wieden, prei planten enz. En begieten, met emmers moest je water halen uit een sloot verderop en uitgieten. Een reuze rotwerk, doodvermoeiend.
Maar ’t ergste was corvee “poep sjouwen”. Dan moest je met een houten ton op een stok tussen 2 vrouwen in naar de verblijven van de Jappen. Daar uit de beerput scheppen in de ton en weer terug naar ’t veld, om ’t spul als mest over de aarde te gooien. Maar ik had ’t er voor over, alleen al om die poort uit te komen. Een heerlijk bevrijdend gevoel als je de wijde wereld weer zag met dat mooie uitzicht op de bergen.
En een tweede pluspunt was, dat je af en toe wat kon bietsen. Héél kleine stukjes prei en kleine tomaatjes, die we dan als grote traktatie samen opaten bij ’t karig maal, dat er wat smaak van kreeg.
Maar o wee, als je gesnapt werd. Want natuurlijk gebeurde alles onder toezicht van Jappen.’
In het schoolschriftje, waarin ze dit omstreeks de tachtiger jaren heeft opgeschreven in kordaat schuinschrift, heeft ze op de belendende bladzij het poepsjouwen met potlood getekend: twee vrouwen met tussen hen in een draagstok (een z.g. pikoelan) met daaraan die poepton. De vrouwen hebben een kort broekje aan en de voorste draagster heeft een hoofddoekje met een knoop op het voorhoofd. Op de achtergrond heeft ze met een paar sobere potloodlijnen een berg en een klapperboom getekend…
x
Wat een mooi, ingetogen, verhaal.
Ik heb het geluk had (ruim) na de oorlog geboren te zijn. Een van mijn vrienden, Rob van Os, heeft dit allemaal ook zo meegemaakt. Maar ik heb het altijd uit de tweede hand (mijn ouders en grootouders en dan voornamelijk mijn moeder) gehoord.
Ben benieuwd naar nog meer stukjes en illustraties.
Ook ik als kleindochter van mijn grootmoeder Herry Gerda van Stenis, ben erg onder de indruk, vraag mij af, of er ook lijsten bestaan van alle inzittende gevangenen.
Beste Natascha,
Een namenlijst vind je hier:
https://www.japanseburgerkampen.nl/Moentilan%20Register%202017.htm
Ik heb al vaker naar Naamlijsten gezocht, ze staat er niet tussen?
Herry Gerda van Stenis?
Mijn oma en moeder zaten hier. Zij weet alles nog. Willy Darphorn.
Mooi geschreven verhaal over een zeer moeilijke en vaak pijnlijke periode die ik zelf buiten het kamp meegemaakt heb in Bandoeng. Als 13-jarige jongen heb ik die vernederende transporten van vrouwen en kinderen van een afstand kunnen zien en ik zie het nog voor me.
Wij buitenkampkinderen moesten ons ook aanpassen aan de nieuwe sociale verhoudingen met de Indonesische bevolking en vooral met de Japanse overheerser, maar wij hadden tenminste in zekere mate de vrijheid voor ons eigen hachje te zorgen.
Mijn petje af voor de moeders, waaronder mijn moeder, die zowel binnen als buiten de Japanse concentratiekampen die harde, vernederende en pijnlijke jaren onder de Jappen hebben overleefd.
Ik hoop meer soortgelijke verhalen van Rob Cassuto en anderen in de Java Post te zien.
Als een 8-jaar oude jongen kwam ik ook in Moentilan aan. Ik kwam ook uit Tjihapit, maar had Solo eerst doorstaan. In Moentilan was ik maar een paar maanden, voordat ik vervoerd werd naar Ambarawa 6. In Moentilan moet ik in juni of juli 1945 gekomen zijn. Mijn moeder, 2-jaar oudere broer en 5-jaar jongere zuster, sliepen in een heel grote zaal. Het water was schaars en kwam uit een put. Er was een blokje hout op het water om het klotsen tegen te gaan, want het water was zo belangrijk. Ook ik at stijfselpap met een kleine lepel, want het was niet te eten. Het rook naar een bierbrouwerij en ik kots nog steeds als ik langs een bierbrouwerij rijd. Ook ben ik in het kerkje in Moentilan geweest. Het was leeg en waar het altaar gestaan moet hebben, werd droog voedsel gesorteerd. Ik mocht niet meer dan twee voeten binnen de deur staan. Mijn moeder kwam in het “hospitaal” dat niet anders was dan een afdak in het grind. Ik kreeg een koekje en wilde het aan mijn moeder geven. De buurvrouw in die barak zei dat ik de hoofdzuster moest vragen. Die zei dat ik het zelf maar moest opeten. Toen zakte ik in elkaar, aan het voeteneind van een bed. Haar naam stond daar geschreven. Het was mevr. Aa. Ik bad toen dat mvr. Aa zou overlijden zodat mijn moeder in leven zou blijven. Dat gebed is verhoord.
Ik ben het ook eens met de opvattingen over het verhaal: het is mooi geschreven. Dank U wel.
Ik will hier vooral aandacht hechten aan een opmerking van de auteur:
” In die peuterjaren, waarin wij nog geen referentiekaders hadden, hebben omstandigheden en gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog diepe indrukken op ons gemaakt, die vervolgens onder de waterlijn van ons bewustzijn zijn verzonken; maar juist op dat diepe niveau hebben die gebeurtenissen en omstandigheden ons ook diepgaand beïnvloed.”
Ja, dat is inderdaad zo. Ik was zeven jaar oud toen de oorlog ten einde kwam, en woonde toen- je zou het vandaag niet met dat werkwoord beschrijven-in Tjideng, Maar voor mij was het kamp leven normaal, en wat ik later buiten het kamp beleefde was abnormaal.
Voor mijn ouders was het net andersom. Zij konden zich heel goed het vooroorlogsche leven, vooral in Zuid Afrika, waar wij vandaan kwamen, herrineren, en probeerde zo gauw mogelijk de oorlogs ellende te vergeten. Zij hadden minimale moeilijkheden om zich weer thuis te maken in heerlijk Zuid Afrika. Maar ik moest naar school, en moest me aan passen in een spiksplinter nieuwe samenleving, en dat ging maar half, en mijn ouders hadden geen idee wat er in mijn gedachten omging. Het leren van twee nieuwe talen, Afrikaans en Engels, was helemaal geen probleem. De samenleving was het probleem. Toen heb ik heel wat rare bokkesprongen gemaakt om te voorkomen dat ik op het school terrein uitgejoeld zou worden. En gekookte rijst kon ik jaren lang niet zien zonder te kokhalzen.
God dank ben ik nooit in een jongenskamp terecht gekomen, maar de angst voor de toekomst heeft mij na de oorlog nog lang s’nachts wakker gehouden, en trein reizen waren voor mij een regelmatig nachtmerrie onderwerp, dankzij onze reis van Tjihapit naar Tjideng.
In 1946 waren er maar weinige geleerde die zich verdiepte in de psychologie van de trauma. Ik was nota bene 24 jaar oud voordat ik me eindelijk bewust werd dat er iets aan me mankeerde en dat ik er iets aan moest doen en kon doen. Nu, in mijn 74ste jaar, probeer ik hier verder wijs uit te worden, en te beschrijven. Het zal een boekje worden over kinderen en kinder ideeen, maar beslist geen boek voor kinderen.
Boudewijn van Oort, Victoria, Canada
hou me op de hoogte! Dank voor het delen van je verhaal
Vandaag las ik in de Volkskrant in een interview met Lajos Kalanos (gevlucht Hongaar) het volgende:
“” Hij vindt( Lajos) dat je je alleen op de toekomst kan richten als je je verleden kent”
Dat brengt mij, 73 jaar, bij de vraag “Ken ik mijn verleden?” Ja, ik weet dat ik in Tjihapit heb gezeten, weet dat we per trein naar Ambarawa 6 zijn vervoerd, heb kunnen uitpluizen dat dat op 22 november 1944 is geweest, heb flarden van herinnering aan de aankomst in dat kamp, maar eigenlijk teveel witte plekken in mijn herinnering, die ik niet kan invullen. Kan het niet aan mijn broer vragen; die was als 12 jarige moeten achterblijven in Tjihapit. Mijn moeder is al lang overleden, bovendien werd er over dat gedeelte van het verleden thuis nauwelijks gepraat. En zo zit dat verleden vol gaten.
Boekje schrijven ? Krijg het maar op een rijtje wat je wel weet!
Tot mijn grote vreugde heb ik sinds kort brieven van mijn moeder van na de oorlog aan haar moeder en aan mijn broer. Dat verheldert soms veel.
Misschien hebben wij op deze leeftijd behoefte aan “Omzien in verwondering”.
Nan van Hal-van Willigen, Den Haag
Beste Nan,
wij hebben elkaar vanmorgen gesproken per telefoon.
Zou u mij kunnen contacten via rochelle.vanmaanen@gmail.com of per telefoon?
Ik heb helaas geen contactgegevens van u dus probeer ik het zo.
Met vriendelijke groeten,
Rochelle van Maanen
Beste Nan van Hal-van Willigen, was uw vader Jacques van Willingen?
Moentilan was een jappenkamp waar vrouwen en kinderen werden gevangengehouden en door
japanse militairen werden vernederd ,uitgehongerd en tijdens de appels werd er flink gemept.
Ik ben van 1935 en was 6 jaar toen ik vanuit de Wijk n Soerabaja naar Moentilan werd vervoerd.
Wij werden in zalen met stapelbedden ondergebracht, zaal 9 , en ondanks dat mijn moeder een
baby van 1 jaar had moest ze ook corvee verrichten .Ook moest je als er een jap langs kwam
tegen de muur gaan staan en een diepe buiging maken. Ook bij het passeren van de wachtposten
moest je halt houden en een buiging maken voor de jap,
Mijn broer van 12 jaar moest na een half jaar alleen naar een jongens kamp in Timaji en mijn vader
was, naar later bleek al werkzaam in Siam aan de birmaspoorweg.
Na Moentilan werden wij getransporteerd naar Banjoe Biroe waar de bevrijding plaats vond.
Mijn moeder en haar zuster met twee kinderen hebben ook in Moentilan gezeten.Ik was vier jaar en we hebben bijna drie jaar in Moentilan gezeten en zijn ook naar Banjoebiroe over gebracht in Augustus. Mijn vader is overleden aan de birmaspoorweg eind 1943. Vraag me af of jullie ons kenden. Mijn moeder’s naam was Sietske van der Wal-Sijtsma, mijn naam isThea.Haar zuster was Eke van Driel-Sijtsma.Ik was nog klein maar kan me heel goed een gebouw herinneren (Kerk) waar ik wachtte op mijn moeder. Wat er precies gebeurde in die kerk weet ik niet, maar later vertelde mijn moeder dat het beter was dat ik dat niet wist. Toch heb ik veel later uitgevonden wat er met haar gebeurde in die kerk. Ik kan me alleen herinneren dat ze verschrikkelijk huilde. Mijn tante Eke woonde ook in Soerabaja, Kamphuyslaan. Wij kwamen van Bandoeng, maar mijn vader had ons toen de oorlog uitbrak naar Soerabaja gestuurt. Mijn vader was bij de KNIL in Salatiga later in Bandoeng.Ben benieuwd of je ons hebt gekent.
Beste Thea, misschien heb ik jullie ontmoet, maar ik weet het niet meer, mijn herinneringen zijn weinig en heel vaag. Dank voor je reactie
H.J.Legemaate en ikzelf zijn al jaren bezig om een lijst samen te stellen over het aantal geïnterneerden in het kamp Moentilan. Tot nu toe hebben wij 3880 namen terug gevonden van de 4500 mensen die er in het kamp zaten. De naam Halfweg is nieuw voor ons. Kunt u wat meer informative geven, zoals namen van de familie en geboortedatums.
Vriendelijke groeten
Ook ik, mijn moeder, broertje en zusje zijn van Tjihapit eerst naar Solo en toen naar Moentilan gebracht en later naar Banjoebiroe. Mijn moeder Geertruida Albertina Verbaarsschott-Meijlink (1909-2006), ik Eelke Annemarie (roepnaam Annerie) Verbaarsschott (1936), mijn broertje Jan Willem Gerard (1938-1968) en zusje Elisabeth Wilhelmina Victoria (1941-1973). Mijn vader Charles Willem Verbaarsschott (1911-1944) is in het jappenkamp overleden en dat werd mijn moeder op ruwe wijze meegedeeld “mattie” waarbij zijn trouwring op tafel werd gesmeten en een papiertje met daarop de eerste regel “Leise flehen meine Lieder durch die Nacht zu dir”. dat was hun code om te laten weten dat het bericht echt was.
Ik lees al die verhalen met een brok in mijn keel, en moet huilen bij het nieuwe album van Boudewijn de Groot ‘Achter glas’.
Beste Annerie, natuurlijk was ook ik verontwaardigd over de botheid waarmee jouw moeder te weten kwam dat ze weduwe was geworden. Temeer om de ontroerende code – waar de boodschapper geen boodschap aan had. En ineens voelde ik daarom een extra emotie vanwege twee toevalligheden, die ik graag even met je wou delen.
Juist toen ik het eind van het commentaar had gelezen, drong tot mij door dat de achtergrondmuziek van een willekeurige potpourri die ik had opgezet was: “Leise fliehen meine Lieder durch die Nacht zu dir”. .
De bijkomende coïncidentie was dat dit Lied de voorkeur had van mijn eerste vriendinnetje (1948), die het verdienstelijk zong. Zij was voor mij dan ook “Mijn allerliefste klein sopraantje, waar k mee wandelde in ’t maantje, Maar dat niet meer aan me denkt nu ‘k niet meer zing”.
Gegroet,
Dick Bär
Aan Eelke Annemarie Verbaarsschott, speciaal voor U:
Ständchen
Tysk text / German lyrics
Leise flehen meine Lieder
durch die Nacht zu Dir.
In den stillen Hain hernieder
Liebchen, komm zu mir.
Flüsternd schlanke Wipfel rauschen
in des Mondes Licht,
in des Mondes Licht.
Das Verräters feindlich Lauschen
fürchte, Holde, nicht,
fürchte, Holde, nicht.
Hörst die Nachtigallen schlagen?
Ach, sie flehen dich
mit der Töne süssen Klagen
flehen sie für mich.
Sie verstehn des Buses Sehnen,
kennen Liebesschmerz,
kennen Liebesschmerz
rüren mit den Silbertönen
jedes weiche Herz,
jedes weiche Herz.
Lass auch dir die Brust bewegen
Liebchen, höre mich,
bebend harr’ ich dir entgegen,
komm, beglücke mich!
Komm, beglücke mich,
beglücke mich!
Text: Ludwig Rellstab
Musik / Music: Franz Schubert
Nog één van vele uitvoeringen van dit prachtige lied. Vooral mijn moeder moet ’t zeker gekend hebben. Zij zong vroeger altijd zulke liederen, o.a. Wenn der weisse Flieder wieder blüht.
Beste heer,
Ik ben tot mijn grote verbazing ineens tot al deze informatie gekomen.
En ik heb zoveel vragen.
Ik ben de namen van mijn oma,vader en 2 ooms tegen gekomen in de lijst moentilan.
Mijn oma Benjamina heuser, oom Bennie elsbeek ( helaas daar overleden op net geen 3 jarige leeftijd) mijn oom Wim elsbeek ( leeft nog) en mijn vader Jan elsbeek( helaas overleden.
Maar wat ik me afvraag.
Wij en mijn moeder hoorden altijd alleen maar over soerabaja waar mijn vader ook is geboren .
Maar ik vind hem alleen in moentilan .
Misschien kunt u me helpen met de tijdlijn ( want mijn oom praat er begrijpelijk niet over )
En op een scherpe lijst kwam ik wel 2 x elsbeek tegen maar mijn moeder denkt dat het mijn oom en opa zijn. Omdat de naam van het schip waarop mijn vader terug is gekomen een stuk ingewikkelder klonk dan ik meen nieuw Amsterdam ( maar daar moet ik even naar zoeken )
EN oma staat ook niet in die lijst.
Maar het schip waarop ze stonden kwam in april in Rotterdam aan en mijn vader heeft altijd gezegd in oktober in Nederland te zijn gekomen .
Ik heb iig diverse screenshots gemaakt.
En zou het erg waarderen als u contact met me wil opnemen .
Met vriendelijke groet ilonka van erven -elsbeek
Sinds 1994 zijn Henk legemaate en ik bezig een lijst samen te stellen van de geïnterneerden in het Jappenkamp Moentilan. Van de ca 4200 vrouwen en kinderen die daar opgesloten zaten , hebben wij er bijna 4000 terug gevonden. De naam Vermeij hebben we wel op de lijst staan, maar dit zijn: Anne Marie Verweij-Nijhof met haar kinderen Elisabeth en Willem. Is dit jou familie of is dit een andere familie Vermeij?
Als jou familie ontbreekt, willen we die graag aan de lijst toevoegen.
Jan Talens
Dit is juis, alleen de naam is J.M.W Vermeij-Nyhof en dochter Elisabeth (19410 enzoon
Wim vermeij (1935) de tweede zoon Bram vermeij(1929) was naar een jongenskamp
gestuurd Tjymahi bij Bandoeng.
Hallo Wim, Bedankt voor je reactie. Op de Banjoebiroe 12 lijst van november 1945 kwam ik jullie namen tegen als:
Vermeij-Nyhof. Anne Marie (*18.11.1906)
Vermeij.Elisabeth M. (*10.03.1941)
Vermeij. Willem. (*20.06.1936) i.p.v.1935
Volgens de kampnummers 1023;1024 en 1025 kwamen jullie uit Soerabaja. Heeft je broer ook in Moentilan gezeten en is hij van daar naar Tjimahi gegaan?
Groeten, Jan Talens
aleen willem vermeij 20-04-1935 enelisabesth marie 10-03 1941 zijn nog inleven-
Beste mensen Het is nu al aug. 2021 en ik weet niet of iemand dit nog leest. Maar ik ken Mw. Netty Reijpert, haar moeder Elisabeth was getrouwd met een Cornelis Finju, dus mogelijk heette iedereen Finju. Maar het was voor beiden het 2e huwelijk en Cor had een dochter Hanna en moeder Elisabeth (Bep) had dus Thea en Netty die als achternaam Reijpert hebben?
Omdat Netty iedere keer dat ik haar bezocht, vertelde over haar verleden, ben ik begonnen aantekeningen te maken, maar nu heb ik zoveel aantekeningen en herken ik heel veel van Netty haar verhalen op internet, dat ik mij afvraag of iemand deze namen herkend. Moeder Elisabeth (Bep) heeft in een gaarkeuken gewerkt, veel meisjes verborgen toen de jappen jonge meisjes zochten voor de sex. En Netty moest met haar 9-11 jaar poeptonnetjes volscheppen, waar ze naar zeggen vele capriolen voor uit moest halen. Anderen moesten b.v op haar benen zitten anders duikelde ze voorover in die “put”
Ik hoop dat ik het verslag, wat Netty nu kan vertellen, maar in haar hele leven over gezwegen heeft, nog wat kan aanvullen met gegevens van anderen. (en dat ik het af kan maken)
Graag zou ik het emailadres hebben van Boudewyn van Oort. We hebben al eens eerder contact gehad. Ik ben de auteur van het boek “Mogen wij altijd in het kamp blijven?” Henriette van Raalte-Geel
De VPRO zal bij ‘Andere Tijden’ een documentaire uitzenden over de dramatische reis van de Nieuw Amsterdam. Het zou prettig zijn als Boudewyn dit op zijn website plaatst.
Uitzending eind september 2013
Toen het eerste schip de “Nieuw Amsterdam” met duizenden évacués op 1 januari 1946 de haven in Southampton binnenvoer, bleek dat er tenminste 600 kinderen mazelen hadden en per brancard moesten worden vervoerd naar de andere schepen. Ongeveer twintig patiëntjes waren zo ernstig ziek dat ze in het ziekenhuis in Southampton moesten worden opgenomen. Daarvan zijn enkele kinderen overleden en er begraven. In Southampton is men naarstig op zoek naar de graven van de Nederlandse kinderen, men zou graag de namen van deze kinderen willen weten. Kunnen broers, zusters, familieleden, vriendjes of vriendinnetjes deze namen bekend maken?
Ook zou “Andere tijden” graag een arts of een verpleegster, die aan boord was, willen spreken. Vermoedelijk zijn de artsen overleden, maar zouden hulpverleners of verpleegkundigen zich kunnen melden bij Henriette van Raalte. Emailadres: H.raalte@hetnet.nl
Dit bericht wordt ook in Engeland en Australië verspreid. (Peter van der Kuil, Australie)
een klein groot onbekend drama, dank voor het delen
Foto uit 1948, Amsterdam.van Reünie Kamp Moentilan:
Een zwart-wit foto van een zaal met een groot gezelschap vrouwen aan lange gedekte tafels. Op de achterkant staat met pen geschreven: “Amsterdam, Reunie Kamp Moentilan 1948” en een blauw stempel met “Unifoto.
http://alpha-web.de.a9sapp.eu/portal/record/2021657/218843.html
Svp, klik op de foto voor een vergroting.
Beste AElle, heel bijzonder die foto. Mijn moeder heeft het nooit over een reunie gehad en ze was er zeer wsch niet bij. Ik ga de foto bij mijn artikel over Moentilan op mijn eigen websites http://www.robcassuto.com en http://www.casboek.nl zetten. Bedankt!
Mijn naam is John Speet, mijn twee broers Rob and Ron Speet, waren met mijn moeder in Moentilan kamp, tot dat ik 12 jaar oud was, toen ging ik naar Ambarawa. Van de 12 maanden dat ik in Ambarawa was, heb ik 10 maanden in hospitaal door gebracht, ik had hongerodeum en malaria en dysentery. Ja ik heb het toch overleeft en leef nu in Australie In September 2019 zal ik 87 worden, als ik het maak. Als er nog iemand is die mij herkent en nog leeft zou ik graag ven u willen horen. Ik zou ook graag van mijn jongste broer horen, ik weet niet eens of hij nog leeft. Ik zou dol graag van jullie horen want ik ben er niet lang meer, ik ben 86 nu dus ik kan niet veel meer verwachten. Bel mij op in Australie 0456369194 of email mij Magellanicstar32@gmail.com
Ik hoop dat iemand mij kent en met mij in contact komt er is niet veel tijd meer. Bedankt zo ver
en beste wensen
John Speet
Voor dezen die misschien bezig zijn voor hem te zoeken, ik ben met John in contact geweest en heb zijn jongste broer voor hem gevonden;-
Armand Robert Speet – geboren op 12 februari 1939 in Klaten, Midden Java.
Als korporaal in ‘66/‘67 in Vietnam gevochten, kort daarna met een Filipijnse getrouwd en helaas op 2 augustus 2018 in Cebu in de Filipijnen overleden.
https://www.heavenaddress.com/Armand-Robert-Speet/1896214/
John heeft daar nu vrede mee.
Geweldig Bill. Ben zelf wat gaan zoeken via telefoon gidsen. Ook in Amerika, maar geen succes.
Hier ben ik weer, John Speet, Mijn email address is magellanicstar32@ gmail.com en mijn phone nummer is nouw 0484631860 dus in mijn email address is de eerste letter geen hoofdletter. Dus ik heb dat eerst fout geschreven sorry. Toch hoop ik dat iemand naar mij schrijft die mij kent, ik ben nu alleen en dat ben ik niet gewent. Heel eenzaam naar getrouwd te zijn voor zo’n 65 jaar. Met een beetje geluk herkent iemand mij, zoals Ria schaad van Biak, leef je nog, herinner jij mij nog van Biak?? Beste wensen en hoop toch nog van iemand te horen.
John Speet
Dit is aan Bill Zitman gericht, Bill is het mogenlijk om nog met jou in kontakt te komen weer, zo mogenlijk is dit mijn nieuw address: John Speet mijn email is nu: johnspeet32@outlook.com.au
Natuurlijk John. Maar ik ben geen psycholoog en kan je niet met je ptsd helpen. Ook kan je mij niet gebruiken om uit te vinden waarom je kinderen en andere familieleden zichzelf van je afgezonderd hebben. Dat gaat mij niet aan.
Als je in een oprechte manier met mij wilt corresponderen weet je waar je mij kan bereiken.