Indisch Bronbeek als romoeshakamp

Was Indisch Bronbeek in Batavia bedoeld voor een zorgeloze oude dag van ex-KNIL-militairen en hun gezinnen, de Japanners dachten daar anders over. De wijk bleek eenvoudig te gebruiken als interneringskamp.

Romushas bij terugkeer uit Japan, 1946 [NA]

Aanvankelijk werd Indisch Bronbeek met rust gelaten. In 1943 zou dat anders worden. Eén van bewoners, een destijds ongeveer 10-jarig meisje, herinnert zich:

“Na ongeveer twee à drie maanden na de capitulatie van Nederlands-Indië haar familie naar Indisch Bronbeek in de buurt van Meester Cornelis. In deze plaats woonde een groep Nederlanders en Indische Nederlanders bij elkaar. Haar vader was hier naar toegegaan omdat hij dacht daar veilig te zijn en om zo de bezetting door te komen. Echter de Japanners kwamen ook in Bronbeek. Alle vaders (mannen) van Europese afkomst werden weggevoerd naar het Grogolkamp. Ook haar vader. Hij overleed later in 1944 in dat kamp. Samen met haar moeder, een zuster en drie broers bleef zij achter in Bronbeek. De wijk bestond uit een aantal kleine huisjes. Met z’n zessen woonde zij in één zo’n huisje. Direct nadat de mannen waren weggehaald begon men met het aanleggen van een omheining van boomstammen (gedek).”

Een jongen uit de wijk vervolgt: “En zo kwamen wij in een dwangarbeiderskamp terecht. Niet lang daarna moesten wij (binnen het kamp) verhuizen, het westelijk en noordelijk deel van Bronbeek moest worden ontruimd. Wij kwamen toen in het zuidelijk deel van Bronbeek te wonen. Een paar dagen later kwamen Javaanse dwangarbeiders in het vrijgekomen deel te wonen. Later hadden de Japanners nog meer dwangarbeiders nodig en werd het noordelijk deel uitgebreid met bamboe barakken. Er was maar één poort aan de westzijde van het kamp en die werd bewaakt door heiho’s.”

Indisch Bronbeek, Batavia

Een plattegrond

Van het kamp maakte hij later een plattegrond, en weet zich nog vrij goed te herinneren wie wáár woonde:

“Overdag was het kamp zowat leeg, alleen de bewakers bij de poort (Japanse militairen en Indonesische heiho’s) op huizen nr. 31 en 32. Ook bijna dagelijks de Japanse officier op zijn kantoor op nr. 7 en de kampleider en zijn assistenten op nr. 8 en nr. 23 te zien om het kamp te controleren. In het kamp waren bijna geen kinderen van mijn leeftijd, behalve mijn vriend op nr. 13 (Donald de Jong) en nr. 14 (Bram Jozef). Voor de rest ouderen boven de 60, dacht ik. Alle huizen in Bronbeek kamp hadden zij- en achtertuinen, die we gebruikten om groenten, zoete aardappelen en maïs te telen. Maar de oogst was mager, we hadden de grond niet bemest, geen geld om koemest te kopen. ’s Morgens vroeg en laat in de middag groentetuin met water begieten. Ik moest mijn vader altijd helpen met water putten en begieten, want hij had altijd last van zijn rug (hij was al 65 jaar toen).

In het kamp woonden niet veel Indische Nederlanders. Zoals ik kan herinneren de volgende families:  nr.13 De Jong,  nr. 14 Jozef,  nr. 15 Van Enst,  nr. 16 Metekohy,  nr. 17 Lap, nr. 18 Kühr, nr. 21 Gagliardi, nr. 25 Friezer. Op nr. 23 woonde de assistent kampleider. Van de andere nummers weet ik het niet meer. De nrs. 1 t/m 12 werden bewoond door romoesha’s (behalve nr. 7 een Japanse officier en nr. 8 de Japanse kampleider). Nrs. 31 en 32 werden bewoond door de Japanse en Indonesische heiho’s om de poort te bewaken bij het wachthuisje (P1), vlakbij de hoofdpoort. De hoofdpoort/ingang had geen deuren. Wel een metalen hefboom. Naast huis 32 was voor de oorlog een kantine. Naast de kantine waren twee rijen kleine huisjes onder één kap. Het waren huizen voor inlandse oud-KNIL-militairen. Dat waren A1 t/m A…, en B1 t/m B. Daarnaast was een winkel (T), waar men brandhout en wat eterijen kon kopen. Géén rijst, vlees of vis. Midden in het complex Bronbeek was een groot plein. Het werd gebruikt om te exerceren, militaire oefeningen en vechtsport. Aan de Noord-oostzijde was een podium en een vlaggenmast (P2 – V2). Alle huizen in Bronbeek waren twee onder één kap met een waterput in het midden. (WP). (…) Aan de noordzijde van de rij huisjes A1 t/m A… en B1 t/m B… werden later barakken bijgebouwd.”

Leefomstandigheden

Gedurende de rest van de oorlogsperiode is deze jongen de hoofdpoort nooit uit geweest. Zijn zusters wél, zij werkten buiten het kamp, samen met alle andere vrouwen, in een confectie-atelier, kregen daar wat rijst en leefgeld. Anderen moesten buiten het kamp meewerken bij de djarakaanplant.

De levensomstandigheden waren bijzonder slecht. Vooral het gebrek aan voedsel brak de bewoners op. In het begin werd één maal in de week nog voedsel uitgedeeld door de hulporganisatie POP (Perkoempoelan Orang Peranakan), maar later hield ook dát op.

De romoesha´s waren er nóg slechter aan toe: “Bij aankomst in het kamp waren het stevige mannen, maar na maanden liepen ze allen gebogen, door het zware werk en het weinige eten.” Ze werden ook regelmatig gestraft: “Ze werden aan een paal bij de poort vastgebonden en gedwongen in de zon te kijken. Iedereen die langs kwam moest een tijdje blijven staan en er naar kijken. Ik weet nog goed dat ik steeds krampachtig probeerde om die plek te ontwijken, maar dat was lang niet altijd mogelijk. Ik vond het verschrikkelijk en kon nog helemaal niet bevatten waarom dat alles toch zo gebeurde. Het was duidelijk dat er van alles gaande was, maar de essentie begreep ik niet en dat heeft me in grote verwarring gebracht.”

Bronbeek 2017. Achter de bomen een ziekenhuis.

Bronbeek in oorlogstijd

Op basis van deze en andere getuigenverklaringen weten we dat Bronbeek een  soort interneringskamp is geweest:

In 1942 en 1943 kwamen steeds meer huizen leeg te staan door de internering van mannelijke bewoners en vertrek van hun gezinnen. Leeggekomen woningen werden deels ingenomen door nieuwe (Indo-Europese) bewoners.

Mogelijk in de tweede helft van 1943 werd Bronbeek door de Japanners geschikt gemaakt voor de inrichting van een romoeshakamp; het gebied werd omheind, bestaande bewoners werden gehergroepeerd in een deel van de wijk en de vrijgekomen woningen werden aangewezen voor de huisvesting van dwangarbeiders.

Voor deze dwangarbeiders bestond het begrip vrijheid niet meer; de Indo-Europese bewoners die daartoe in staat werden geacht moesten deelnemen aan werkprojecten buiten de wijk:  confectie en djarakaanplant. Hun vrijheid was zéér beperkt. Slechts een enkele keer werd toestemming gegeven het kamp te verlaten voor voedselgaring.

x

Dit bericht werd geplaatst in 9. Java Post. Bookmark de permalink .

8 reacties op Indisch Bronbeek als romoeshakamp

  1. Marjan Bruinvels zegt:

    Verschrikkelijk!

  2. R.L. Mertens zegt:

    ‘ romoesha’s …..gedwongen in de zon te kijken etc.’- Mijn vader (Pakan Baroe) vertelde mij, dat de romoesha’s erger werden mis/behandeld dan de de krijgsgevangenen. Hij maakte mee, dat zo’n man aan handen werd gebonden, vastgemaakt aan een bamboestruik en idem voeten aan andere kant vastgemaakt aan een gebogen(!) bamboestruik. Waarna de gebogen struik werd losgemaakt, waardoor de man zowat horizontaal gestrekt in de lucht hing. In de brandende zon!
    Ik heb nooit begrepen wat/waarom de Jap het bezielde om juist hun mede Aziaat zo te behandelen nb. hun medestrijders. Heb nog gezien/meegemaakt hoe zij in onze kampong werden opgetrommeld en daarna opgewekt vertrokken. In hun mooiste pakian, nagewuifd door de kampong. Zingend, het lied; ‘bekerdja, bekerdja …

  3. Wal Suparmo zegt:

    Geen andere regering,zelfs de Indonische niet ,terwille van de goede politieke en handels betrekkingen met Japan niet tederven.En heeft n iets gedaan voor de Romushas die 3 jaren lang geen sodij hebben gekregen( zelf niet een van MITSUBISHI) en ook de verschrikkelijke bandelinh, Dus niet als troostmeisjes die dooir vele ander landen worden verdedigd.Daarom is er nooit eern compensatie gedaan aan de romusha die in aantal zelf meer zijn dan de Indonesische jugun ianfgu.

  4. Ælle zegt:

    To whom it may concern:
    http://mijnverhaal-over-nedindie.nl/mijn-verhaal/de-wereld-verandert/romushas/
    Herman Burgers schreef in zijn boek op pagina 320 dat ‘zij’ voor een deel vrijwillig in Japanse dienst traden.
    De Garoeda en de Ooievaar

  5. Franklin Moquette zegt:

    Soekarno riep de Javanen op om zich vrijwillig voor de Japanse arbeidsdienst te melden. Hij deed dit om politieke concessies van de Japanners los te krijgen. Een soort ‘goodwill-gebaar’ dus. De rumusha’s zouden van de Jappen betaald krijgen.
    De behandeling van de rumusha’s was ronduit slecht. Ze werden soms als slaven afgebeuld, kregen weinig te eten, niet betaald en werden over heel Azië verscheept van Birma tot Mantsjoerije en de mijnen van Japan toe… Bij die transporten zijn duizenden omgekomen omdat de schepen waarin zij werden getransporteerd door de Geallieerden werden getorpedeerd.

    • Jan A. Somers zegt:

      In 1946 was de GM (in herrijzenis) ook bezig met het verzamelen en repatriëren van romusha’s in het grote gebied buiten Java/Sumatra.

    • Ron Geenen zegt:

      @Bij die transporten zijn duizenden omgekomen omdat de schepen waarin zij werden getransporteerd door de Geallieerden werden getorpedeerd.@
      Tegen het einde van de oorlog moesten 4000 Indonesiers een tunnel in Fort de Kock voor de Jap bouwen. Daar konden de Nips dan wegduiken als de geallieerden kwamen. Alle 4000 Indonesiers werden na de bouw afgemaakt. Geen getuige.

Geef een reactie op Franklin Moquette Reactie annuleren