De toonzaal van restaurant De Lachende Javaan in Haarlem, herbergt tot het einde van dit jaar de originele tekeningen en schilderijen van een Indische surrealist. Zijn naam: Jan Schlechter Duvall. Zijn leven en werk: bijzonder.
Door Herman Keppy
Jan Schlechter Duvall (1922–2009) is geboren en getogen in Nederlands-Indië. Tijdens de oorlog was hij dwangarbeider aan de Birmaspoorlijn. Na de Japanse capitulatie vertrok hij naar Nederland en volgde hij een kunstopleiding, waarna hij terugkeerde naar Indonesië voor de opbouw van het tekenonderwijs.
In 1957 verliet hij zijn geboorteland en kwam als spijtoptant naar Nederland. Dat nieuwe thuisland bleef hem vreemd: hij emigreerde in 1962 naar Amerika, om uiteindelijk toch te sterven in zijn vaderland, Indonesië.
Zijn surrealistische werk is wereldwijd tentoongesteld maar raakte, behalve in kleine kring van bewonderaars, grotendeels vergeten. Schlechter Duvall liet veel schilderijen, tekeningen en gedichten in het aardse. Ook brieven, waaruit drie fragmenten (alle uit 1962) hieronder worden geciteerd.
Avonturen
“In Yogya begon mijn tekenplaag. Bijna iedere dag moest ik schoolblijven, omdat ik onder elke les tekende en krabbels maakte. De juffrouw vond me een radeloos geval. Omdat de auto op tijd thuis moest zijn en dus niet op mij kon wachten, slenterde ik maar naar huis. Een lange weg vol avonturen: het spooremplacement met ouderwetse locomotiefjes; de djamboemèdè-bomen (lage bomen, gemakkelijk om in te klimmen, met merkwaardige vruchten, een weeïge lucht verspreidend, tegelijk wrang en zoet smakend) waar altijd in geklommen moest worden voor een goed overzicht; tussen de takken, los van de grond, onderging ik dat moment als een bevrijding; de luie zeboes (trekkoeien) in hun eigen vuil: grote koeken groene mest; de volgeladen karren met moe gelopen vaders, moeders en kinderen; de gouden banaantjes die je zo begerig aanstaren – afblijven! Plotseling sta je voor je huis, verdwijn je in de leegte van een grote tuin.”
Kuda kepang
“Ik groeide op tussen boeaja’s (scheldwoord voor jeugd die niet wil deugen, schelmen en schooiers), maar ik had lol in leren. Na schooltijd klom ik in de manga-boom; daar leerde ik mijn lessen. Ik leerde vrij gemakkelijk zodat ik veel tijd over had om mijn omgeving te blijven verkennen.
Achter ons huis werden dagelijks kuda kepang voorstellingen gegeven (ritueel paardenspel) waar ik lang kon blijven kijken naar de in trance gebrachte jongetjes die daar op zelf gevlochten paarden een spel vertoonden waar ik ontzag voor had en wat ik aan de andere kant weerzinwekkend vond. Het is merkwaardig zoals ik in mijn jeugd de polaire spanning heb ondergaan van iets dat aan de ene kant aantrekt en tevens afstoot. Hier openbaart zich iets van het leven van de niet te definiëren ‘marginal man’.
Dit is tevens een kenmerk geworden van mijn teken- en schilderwerk: mooi, aantrekkelijk, staat tegenover vreemd, afstotend, en als totaal intrigeert het en is het in zichzelf gespannen.
De lunongs (opera-spelen) van reizende toneelgroepen met hun huiveringwekkende en toch aantrekkelijke muziek ter begeleiding van epische spelen, openbaarden ’s avonds een andere wereld waar ik me sterk toe aangetrokken voelde, maar waar ik slechts gedeeltelijk mee geconfronteerd werd omdat ik thuis moest zijn.
Ik was ontzaglijk bang voor nachtvogels, voor Chinese begrafenissen en voor de volle maan. Pas later werd dat anders. Ik was veel te vinden op de open pasar voor het station, waar je zoveel kon beleven, zoveel kon kopen voor weinig geld. Ik zag hoe je voor een dubbeltje een kies en voor vijf cent een tand kon laten trekken. Ik zag kwakzalvers hun eigengemaakte medicijnen aan de man brengen. Ik zag oude vrouwen vreemde dingen verkopen aan vreemde mensen, foeten van herten en andere zoogdieren in sterk water of wijn, kadavers, darmen en meer van dit soort dingen. Ik zag een verkoper poppen blazen van gesmolten suiker. Ik kon uren kijken naar de veelsoortige vissen die werden verkocht, de vogelen speelgoed-verkopers, alles fascineerde mij.
Ondanks vele vermaningen was ik dagelijks op de pasar te vinden. Ik zag zoveel interessante dingen uit een wereld die ik maar ten dele begreep. Stak mama niet altijd uien en tjabé aan een lidi in de grond als het bleef regenen? Ze vertelde er nooit bij dat ze dit de zon ‘aanbood’ in ruil voor warmte. En waarom begroef men een geitenkop bij de waterput toen we ons huis gingen bewonen? Waarom werden op de spant van het dak, toen de pannen gereed stonden om gelegd te worden, de gouden banaantjes en de suikerrietstangen opgehangen toen ons huis in aanbouw was? Raadsels waar ik in mijn eigen wereld voor stond, een dubbele wereld van wijsheid, die van de ouden en van de wetenschap; ik leerde immers natuur- en scheikunde, de wetten van de zwaarte- en de aantrekkingskracht…
Zo was ik mij bewust van mijn leven op de rand van twee werelden, en het ergste was dat ik steeds een keuze moest doen.”
Birma spoorweg
“1940. […] de oorlog bedreigde mijn hele bestaan en mijn pas opgebouwde wereld. Ik moest tegen de Jappen vechten. Het waren angstige dagen, eerst op Bandung de eerste luchtalarmen, dan naar Tjipatat in stelling. Elke dag wacht doen, elke dag schieten, meedoen met veldoefeningen, verkennen en patrouilleren. Een leven zonder rust. Geruchten en een defaitistische stemming vullen het bestaan – eindelijk landden de Jappen. Er werd plaatselijk gevochten, nog een paar dagen hield het leger het uit, en we capituleerden.
Nieuwe spanning, nieuwe ervaringen als krijgsgevangene, eerst de nachtelijke tocht door de bergen in de hoop veilig thuis te komen; onderweg de confrontatie met de overwinnaars. Ik word beroofd van al mijn bezit, krijg een ongenadig pak slaag omdat ik weerstand bied, en word met vele anderen in de Buitenzorgse gevangenis ´knijp gezet´.
[Hierna volgt] het trieste verhaal van viereneenhalf jaar krijgsgevangenschap, eerst doorgebracht in diverse kampen op Java. Een spannende reis per schip, terwijl geallieerde boten loerden op Japanse konvooien. Het kamp in Singapore, gevolgd door een reis naar Malakka. Een vijfdaagse voettocht door Siam. Om tenslotte te werken aan de Birma-spoorweg. Ik heb onnoemlijk veel slaag gehad. Eens werd mijn dagboek met tekeningen ontdekt, wat me een aftuiging ter plaatse heeft bezorgd.” (1962)
Tentoonstelling ‘Jan Schlechter Duvall, Indo-surrealist’. Plaats: De Lachende Javaan, Frankestraat 27, Haarlem, www.delachendejavaan.com. Catalogus (uitgeverijwest.com) ter plekke verkrijgbaar.
Zijn laaste expositie van schilderijen was in HOTEL HILTON in Surabaya in Agustus 2006 waar ik ook door hem uitgenodig was.Jan Slechter is Islamiet geworden om met JUJUN(Yuyun) te kunnen trouwen die hem goed had verzorgt op zijn oude dag.Hij heeft zijn eigen PAYONG ontworpen voor zijn begravenis.
Ik leerde Jan Schlechter in Leiden kennen omstreeks 1958, en kocht een schilderij van hem dat ik nog steeds bezit. Een aardige, originele man. Hij ging een keer overnachten in het Plantsoen in Leiden omdat hij wilde weten hoe een kunstenaar als van Gogh geleden. Ik weet niet wat hij geleerd heeft maar hij vatte wel kou. Na zijn vertrek naar de VS ben ik hem uit het oog verloren.
Toronto
Wat een bijzonder mens en kunstenaar, zijn leven ,het niet behoren,kunnen behoren tot het ene of het andere land ,is althansvoor mij zo tekenend voor hen die in twee landen hebben gewoond.Eeuwig op zoek naar het land van je dromen,waar je je thuis voelde.Joty ter Kulve
Doorgestuurd gekregen vanmiddag.
Deze ook doorgestuurd ontvangen: Uit tegeltjes wijsheid staat geschreven in Delfts blauw:
Wie goed doet, doet kentut!
“Stak mama niet altijd uien en tjabé aan een lidi in de grond als het bleef regenen?”
Een vieze onderbroek op het dak gooien als je ’t juist wilde laten regenen …
En dan maar denken dat je als halve totok boven die domme inlanders stond.
Ik heb persoonlijk veel originele schilderijen van Jan Schlechter. In zijn tijd in Veendam waren zijn gezin en dat van ons met elkaar bevriend