De kota van Jakarta is vol van verhalen. Lodewijk de Geer Boers dwaalt rond door de binnenstad, sluit zijn ogen, en hoort de stenen spreken…
Door Lodewijk de Geer Boers
De thermometer aan de muur van de Chinese apotheek wees 38 graden in de schaduw en de zonnestralen deden het asfalt van de straat week en zacht worden. Klefferig zwart zakte de pek naar de straatkant waar het in lange rollen bleef liggen. Het was die dag zeer warm en de meeste verkopers, Chinezen en andere oosterlingen hingen loom achter hun stalletjes en kraampjes. De toko-Chinees hing met ontbloot bovenlijf in een rotanstoel onder een zonnescherm en waaierde zich koelte toe met een krant.
De sado-paardjes lieten hun hoefafdrukken achter in het weke asfalt en sjokten half slapend voor hun karretjes. Er moest maar spoedig een flinke bui komen. Een tropische plensbui, die alles zou afkoelen…. en die bui kwam ook.
Hevig, in dikke stralen, ontlastte zich een donkere wolk boven het snikhete Batavia en in een ommezien stoomde de straat onder de neerkomende wolkbreuk. Het asfalt siste en tientallen Chinese en Maleise kinderen vlogen naar buiten en rolden spelend door de grote plassen regenwater.
Eindelijk was er dan de lang verwachte afkoeling, maar, zoals dat in Indië vaak gaat, de bui was na en half uur plotseling over. Als bij een toverslag regende het niet meer. Alleen de straten stoomde en siste nog en dan ineens was ze er weer, die onontbeerlijke zon, vaak zo oneerbiedig “koperen ploert’ genoemd.
De Hollanders kwamen op Java
Die dag, het was 2 maart 1931, begon ik een van mijn vele wandelingen, kris kras door het oudste deel van Batavia. Hier stond ik op de plek, waar eens, aan de monding van de rivier Tjiliwoeng de stad Soenda Kelappa lag. Lang voor dat de Portugezen en Hollanders op Java kwamen, de havenstad van het Rijk Padjadjaran, het grote Hindoerijk dat in 1526 voor een groot deel bezweek voor de Islam. Korte tijd later werd Soenda Kelappa door Bantamse Mohammedanen veroverd en kreeg de naam Djajakerta.
De Portugezen die reeds in 1522 Soenda Kelappa bezochten, sloten met de vorst van het rijk een verdrag en richtte een gedenksteen, een zogenaamde Padro op, dáár waar later in de Hollandse tijd de Princenstraat lag, maar een nederzetting hebben de Portugezen op die plek nooit gehad. Op 13 november 1596 landde die Hollandse schepen te Djajakerta (Djakatra), namelijk de ‘Hollandia’, de ‘Mauritius’ en het ‘Duyfken’. De Hollanders waren op Java’s noordkust verschenen.
Steeds weer als ik hier liep, verplaatste ik me in die tijd en met een kaart van het alleroudste Batavia in de hand wandelde ik door de straten waarvan er velen nog de Oud Hollandse namen droegen zoals de Buiten Kaaimanstraat, Binnen- en Buiten Nieuwpoortstraat, de Kalverstraat en de Utrechtsestraat. Dan liep ik te denken aan die vele duizenden Hollanders, die zeilend onder de ellendigste omstandigheden hierheen waren gekomen en waarvan er velen waren opgeklommen tot hoge ambten, doch waarvan er ook velen totaal mislukten en verpauperden. Dan dacht ik aan die vele duizenden die na vaak meer dan een jaar zeilen eindelijk voet aan wal zetten in een totaal onbekend land, vol gevaren en ziekten. Aan hen die hier direct na aankomst al aan de malaria, cholera en de ‘rode loop’ stierven en meteen al in Java’s bodem werden begraven.
Geen lieverdjes
Als ik dan voorbij het oude stadhuis liep dacht ik aan hen die wegens wangedrag in de kerkers van dit gebouw werden gemarteld. Nee, ook ver van het moederland waren de Hollanders voor elkaar geen lieverdjes. De straffen waren wreed en de martelkamers in het stadhuis bewezen dit. Recht voor het stadhuis lag destijds de Hollandse Kerk, waar Jan Pieterszoon Coen werd begraven. Daar brulde de dominee van de kansel op zondagen mooie woorden over liefde en vergeving terwijl in de kerkers in het stadhuis mensen gilden en kermden onder de beulshanden. Mensen die de moed hadden opgebracht om naar het andere eind van de wereld te zeilen en ziekten, honger en dorst trotseerden, om mogelijk daar in het verre oosten een gelukkig en vrij leven op te bouwen dat beter zou zijn dan in het kille en bekrompen moederland. Mensen die in hun zwakheid vielen en door hun lange verblijf op kleine zeilschepen aan de wal hun boekje te buiten gingen. Mensen die vaak zonder een grondig bewijs van hun zogenaamde vergrijp werden beschuldigd en zonder pardon op de pijnbank werden gebonden.
Geen wonder dan ook dat de compagniesoldaten als de dood zo bang waren voor hun oppermachtige bazen en geen wonder dat er wel eens een opstand uitbrak waardoor er weer gemarteld werd. En zo dachten de bewindhebbers van de V.O.I.C. de discipline door middel van lijfstraffen te bewaren. Veel heeft dit niet geholpen.
Op die gloeiend hele dag van 2 maart 1931 stond ik na de hevige plensbui op het plein voor het stadhuis, het oude stadhuis van Batavia. Hier stopte de stoomtram uit Weltevreden, een fraai stadsdeel van Batavia, dat door de Gouverneur Generaal W. Daendels was ontworpen. Weltevreden, waar het goed wonen was. De ‘Zomerstad’ van Batavia, dat in verval begon te raken. Er lagen fraaie villa’s, prachtige parken en tuinen vol bloemen.
Amsterdamse- of kasteelpoort
Even voorbij het stadhuis, lag de zogenaamde Amsterdamse- of kasteelpoort, waarachter Coen de stad Djakarta bouwde. Een barokke poort met in nissen de meer dan levensgrote, zwarte beelden van Minerva en Mars. Deze poort, die vroeger prachtige zijvleugels had, dateerde uit 1748 en daar achter lagen de pakhuizen van de V.O.C. en het kasteel van Batavia. Boven in de poort hing ver voor mijn tijd, een zware bel in een koepeltje die geluid werd als er een doodvonnis voltrokken werd.
In de omgeving van deze poort, waar het allemaal begon, heb ik uren rondgelopen en en staan kijken in een heerlijke rust. Links, vlak achter de poort, lag het zogenaamde heilige kanon waarover in een ander artikel reeds sprak. Onder de grote tamarindebomen heb ik, gezeten op het gammele houten bankje van een siroopverkoper of een waronkje, zitten kijken naar de boog, naar de oude pakhuizen met hun zwartgeteerde houten luiken en naar de plek waar eens het kasteel van Batavia had gelegen. Dan zag ik de vele vissers die met hun vracht uit het haventje kwamen om hun last in Weltevreden aan de man te brengen.
Ondanks alle bedrijvigheid was het er rustig. Er was geen lawaai. Zwijgend droegen de visventers hun last naar het gereedstaande stoomtrammetje. De plek waar ik zat was uit een geschiedkundig oogpunt van groot belang, want hier is veel gebeurd. Zeer veel dingen die thans voor onmogelijk zouden worden gehouden. Bij al die grote en geweldige dingen die hier gepresteerd zijn en bij alle schatten die hier in de vorm van specerijen in de nog bestaande pakhuizen gereed lagen ter verzending naar Holland, geschiedde hier de grootste gruwelen door de Hollanders, ook tegenover hun eigen mensen, werden begaan. Hier heiligde het doel de middelen en er werd korte metten gemaakt met hem die ook maar iets bedreef dat niet werd getolereerd. De hoge heren in het moederland wensten geen klachten en gezanik en daarmee was de kous af. Er moesten grote winsten uit de tropen komen en moeilijkheden met ondergeschikten moesten ter plaatse maar worden opgelost. Daarmee uit.
De grote grachtenhuizen in Holland zijn een voorbeeld van wat daar aan de andere kant van de aarde werd verdiend. Zonder gezeur allemaal, dat konden ze hier in Holland niet hebben.
Het was hier, op deze plek, dat de krankzinnige Gouverneur Peter Vuyst uit Ceylon (1726) dat toen Hollands bezit was, ter verantwoording voor zijn daden op het schavot stond en hoe gruwelijk ook, wil ik u dat verhaal niet onthouden.
Gouverneur Vuyst
Mr. Petrus Vuyst werd in Holland benoemd tot Advocaat Fiscaal in Indië en was getrouwd met een meisje van voorname huize, mejuffrouw Wilhelmina Gerlings. In 1717 werd hij Raad Extraordinaris te Batavia en in 1726 Gouverneur van Ceylon. Hij was nog pas dertig jaar, toen men in de gaten kreeg dat hij niet geheel toerekeningsvatbaar bleek te zijn. Hij leed aan zelfoverschatting en dacht dat alleen hij de wijsheid van een genie bezat. Zijn hebzucht en heerszucht waren verschrikkelijk en hij verrijkte zich op kosten van de V.O.C..
De heren bewindhebbers dachten in het begin dat hij een groot genie was, want hij ontwierp enorme plannen om van het eiland Ceylon één groot oord te maken van peper, nootmuskaat, kaneel en kruidnagelen. Eén kolossaal pakhuis vol kostbare specerijen, eigendom van de V.O.C.. Een goudmijn zou hij van het eiland maken en Holland zou voor hem uit dankbaarheid op de knieën vallen. Hij zou er voor zorgen dat Ceylon altijd van Holland zou blijven, zolang hij maar de scepter op het eiland zou zwaaien. Hij zou roem en eer oogsten zolang hij maar de machtigste man zou zijn in deze oorden.
De misdadiger wordt onthoofd
Nou, dat hebben de Hollanders op het eiland dan ook geweten toen ze werden gemarteld en zonder bewijs onschuldig werden gedood. Inderdaad, de Hollanders in zijn dienst vielen letterlijk op de knieën. Het werd allemaal zo erg, dat Vuyst naar de hogere bazen in Batavia werd geroepen. De man, eigenlijk een intens zielig figuur, die in zijn grootheidswaan, eigenhandig mensen afranselde en kokende lak in hun wonden druppelde, stond te Batavia terecht als misdadiger. De vele martelingen en moorden waaraan hij zelf deelnam, waren verschrikkelijk. Vaak liet hij uit louter plezier, soldaten radbraken door de beul Hendrik Barner en een paar Javaanse helpers. Deze mr. Petrus Vuyst stond hier op de plaats van het kasteel Batavia terecht als een misdadiger. Op 3 juni 1732 vond de terechtstelling plaats en met wezenloze trekken op het gelaat betrad hij het schavot. Een blanke man werd onthoofd. Zijn armen waren op de rug gebonden toen hij daar boven op de planken stellage stond. De beul ontdeed hem van al zijn kleren en zette hem spiernaakt op een soort stoel. Zijn lichaam werd snel achterover vastgebonden en met een mes werd hem de keel doorgesneden. “Hij toonde niet de minste emotie” zo staat het in het oude terechtstellingspapier dat te Batavia op het ‘s Landsarchief ergens op zolder opgeborgen lag. Zijn lichaam werd daarna, onder de ogen van vele toeschouwers, op een bank gegooid en in stukken gehakt, waarna alles in een ijzeren bak werd verbrand; ook z’n kleren, de stoel en het mes. Alles is diezelfde avond als as in een zak in zee geworpen en zo kwam er een einde aan het leven van een man, een arme stakker, die dacht recht te hebben gedaan en zichzelf een eminent mens achtte, zoals ook Nero eens dacht.
Ik heb op die plek gestaan en in mijn verbeelding de bel in de koepel van de poort horen luiden omdat er weer een doodvonnis werd voltrokken. Nu voor Mr. Petrus Vuyst. Het kasteel van Batavia bestaat al heel lang niet meer, maar de poort overleefde de oorlog met Japan doch werd later door de oproerige benden van de pas uitgeroepen republiek Indonesië, volgens zeggen in stukken gesmeten. De pakhuizen met hun zwartgeteerde luiken bestaan nog steeds en de plaats waar eens het schavot voor het kasteel stond is er ook nog, maar is overgroeid met een ware wildernis van lianen en doornige struiken. Ik vond daar nog enkele muurresten. Stukken steen van het oude kasteel. Stomme brokken baksteen, waaromheen zich het vreselijk drama van Mr. Petrus Vuyst en vele anderen heeft afgespeeld.
Daar, in dat stuk wildernis, vol met bemoste steenbrokken heb ik gestaan en hoorde werkelijk ‘de stenen spreken’.
x
Goed verhaal. Ik kende Petrus Vuyst en zijn terreur nog niet.
Mijn oog viel op het bord , links op de foto
De N.V. De Scheepsagentuur, ook wel genaamd Scheepsagentuur v.h. J. Daendels & Co, is een
fonds, gevormd door de Koninklijke Paketvaart Maatschappij, de Java-China-Japan Lijnen en de
Stoomvaartmaatschappij “Nederland” om te voorzien in personeelskosten en pensioenen.
De directie wordt gevoerd door de directie van de Stoomvaartmaatschappij “Nederland”.
Laurentius Johan Daendels (1840-1912) koopman, oprichter en directeur (tot 30 nov. 1908) van de scheepsagentuur J. Daendels & Co..
Zijn opa Egbert Daendels was een broer van Herman Willem Daendels de gouverneur -generaal van Indië (1807-1810)
Als kind met zijn ouders naar Indië gegaan waar zijn vader Rutger 17 jaar was. Eerst als luitenant, later in andere ambtelijke functies
Laurentius ging terug naar Indië en huwde in 1874 te Batavia met Nelly Swart uit Terschelling
Ik vind dit een verschrikkelijk verhaal en als men denkt dat deze toestanden van mensen doden nog altijd bestaan…het kan kennelijk niet anders.
Uitstekend artikel.Goed te weten hoe de toestanden in die tijd waren t.a.v.hen die “naar de Oost voeren”(en of onderweg stierven,of na aankomst “op de wal”aan de meest vreselijke ziekten,of op de pijbank, aan hun einde kwamen).Wacht nog op een interessant artikell over H.W. Daendels(van de Grote Postweg-Daendels 1807-1810).
Als samenvatting over deze toch wel interessante ‘tussenfiguur’:
In mei 1806 was door (keizer) Napoleon de republiek vervangen door een monarchie. Op 5 juni 1806 aanvaarde koning Lodewijk Napoleon de regering over dat koninkrijk. Kennelijk had men genoeg van de (federatieve) republiek van steden en gewesten. Op 29 juli werd de Raad van Aziatische bezittingen en etablissementen door koning Lodewijk opgeheven; hij droeg het bestuur over de Oost-Indische bezittingen op aan een minister (van marine en koloniën) en benoemde op 28 januari 1807 Herman Willem Daendels tot gouverneur-generaal. Bij besluit van 9 februari 1807 stelde hij de instructie voor de gouverneur-generaal en de raden van Indië vast. Daendels kreeg een grote vrijheid van handelen. Men besefte waarschijnlijk dat bestuur vanuit Nederland onmogelijk was geworden, Daendels moest het zelf maar uitzoeken.
Waren de discussies over een nieuwe staatsinrichting voor de koloniën op zichzelf al een schimmig gebeuren, men wist ook nauwelijks waar men het over had. Het debat betrof in feite ook een achterhaalde situatie. Na de machtsovername in 1795 door de revolutionaire patriotten was Willem V naar Engeland gevlucht. Op basis van het met Engeland in 1788 gesloten verbond, waarin was bepaald dat in geval van oorlog in Europa de wederzijdse koloniën ter verdediging door elkaars krijgsmachten mochten worden bezet, tekende Willem op 7 februari 1795 in Kew verschillende brieven aan de bestuurders van de Nederlandse overzeese bezittingen waarin opdracht werd gegeven Britse troepen toe te laten om bezetting door de Fransen te voorkomen.
De Engelse vloot was in Oost-Indië heer en meester geworden. Op gelijksoortige wijze als in Zuid-Afrika en Ceylon werden in de Indische archipel alle Nederlandse bezittingen door de Britten overgenomen, aanvankelijk met uitzondering van Java. Veel kleine vestigingen werden trouwens al spoedig weer verlaten voorzover deze in economische of strategische zin niet van belang waren of wanneer verovering door de Fransen niet waarschijnlijk werd geacht.
In de strijd tussen Engeland en Frankrijk om de Nederlandse koloniën moest worden getracht in ieder geval Java te behouden; Daendels kreeg de opdracht alle krachten te concentreren op dit eiland. Praktisch alle posten buiten Java werden opgegeven, met het oog op betere verbindingen werd de Grote Postweg aangelegd, werd in Soerabaja een vlootbasis ingericht en werden rond Batavia verdedigingswerken aangelegd. Onder het bewind van Daendels werd in Batavia in 1808 ook de huisvesting van het bestuur verplaatst naar het nieuwe, zuidelijker gelegen Weltevreden; de meer welgestelde bewoners van het ongezonde oude stadsdeel van Batavia waren sinds ca. 1730 al gaan wonen in die door haar ruime opzet minder ‘Hollands’ aandoende wijken. Daendels verdeelde Java in negen prefecturen, elk onder leiding van een prefect, naderhand landdrost genoemd. Staatsrechtelijk was dit een vergaande ingreep, een omwenteling; het oude ambt ‘resident’ doelde op een vertegenwoordiger van de gouverneur-generaal bij de hoven van de regenten en vorsten op Java, dat waren tot nog toe de soevereine bestuurders. Nu was de prefect of landdrost zelf de bestuurder, namens de gouverneur-generaal.
Bestuurlijk voerde Daendels een dualistisch beleid. Enerzijds gaf hij de vorsten van Java opdracht de kinderen te onderwijzen in de adat en de eigen kunstvormen opdat die cultuur niet verloren zou gaan. Anderzijds maakte hij als een echte patriot een eind aan hun verheven vorstelijke positie ten opzichte van de bestuurders uit Batavia. Deze vorsten waren van oorsprong hoofden die hun relatie met de VOC hadden gebruikt om zich onafhankelijk van de Soesoehoenan te maken en nu pretendeerden zelf vorst te zijn. Daendels maakte een eind aan hun feodale privileges en de erfopvolging, en gaf die vorsten de status van door de prefecten aangestelde hoge ambtenaren. Daendels was geen hervormer op basis van de liberale denkbeelden van Van Hogendorp, maar richtte zich op een efficiënt bestuur.
In 1811 veroverden de Engelsen tenslotte ook Java dat tot 1816 onder Brits bestuur kwam van lieutenant-governor Thomas Stamford Raffles. Deze breidde het aantal prefecturen uit tot zestien. Raffles wilde de kleine boeren tot enig rechtmatig eigenaar of pachter van de grond maken maar hield daarbij, evenmin als Daendels, geen rekening met de trots en de traditionele rechten van de vorsten en met de archaïsche eerbied van het landvolk voor de eigen heersers. Hij schafte in 1813 het monopoliestelsel en de herendiensten van de voormalige VOC af en verving deze door een jaarlijkse huur of pacht, de ‘landrente’. De invordering van deze belasting was in handen van (Europese) ‘collectors’, ambtenaren die zich buiten de regenten om rechtstreeks tot de desahoofden moesten wenden, waarmee de invloed van die regenten nog verder werd teruggebracht.
De verlaging van de bestuurlijke positie van de regenten werd door de vorsten van Djokjakarta en van Soerakarta niet direct geaccepteerd. In 1810 was Daendels nog naar Djokjakarta opgerukt, waarop sultan Hamengkoe Boewono II, beter bekend als sultan Sepoeh, zich snel gewonnen gaf. Op 6 januari 1811 werden zijn opvolger en de soesoehoenan van Soerakarta in een verdrag de nieuwe verhoudingen opgelegd. Beide vorsten probeerden echter van de komst van Raffles gebruik te maken om de oude bestuurlijke constellatie te herstellen. Sultan Sepoeh trok de macht weer aan zich, hij stootte zijn zoon van de troon en vermoordde de rijksbestuurder en diens vader. De hiernavolgende opstand tegen het Engelse bewind werd met militair geweld onderdrukt waarbij op 20 juni 1812 de kraton van Djokjakarta door een Brits leger werd veroverd en geplunderd. De soesoehoenan van Soerakarta koos eieren voor zijn geld en accepteerde een nieuw verdrag. Voor de verhoudingen met de vorsten op Java was dit een bijzonder keerpunt; voor het eerst in de geschiedenis was het hof van een Javaans vorst door een Europese macht veroverd, waarmee een nieuw tijdperk werd ingeluid. Binnen het rijk van Djokjakarta wist Raffles tenslotte Noto Koesoemo te installeren als onafhankelijke vorst Pangeran Adipati Pakoe Alam onder directe bescherming van het gouvernement.
Dank, dit met mij/ons te mogen delen.Ook het Britse,” tussenbestuur”(Raffles), was intereressant.
Een dodenweg van ongeveer 1000 km met 12.000 doden(Engelse bron)
Op 30 september en 1 oktober 1965** vond in Indonesië een couppoging plaats, waarbij zes generaals werden vermoord. De mislukte coup werd gevolgd door een massaslachting onder communisten en vermeende communisten die naar schatting een half miljoen Indonesiërs*** het leven kostte, terwijl tienduizenden zonder vorm van proces jarenlang in gevangenschap verdwenen. De fatale gebeurtenissen begeleidden de val van president Soekarno en de machtsovername door generaal Soeharto.
• Tja, eigen volk eerst suwwe moar segguh, niewoar . . .
**Indonesië 20 jaar merdeka . . .
***500.000 doden (Indonesische bron)
e.m.
50(!) jaar alweer geleden werden tussen de 1/2 millioen en 1 millioen (niemand weet de preciese cijfers) Indonesische communisten/vermeende communisten,ethnische chinesen en anderen door het Suharto bewind gearresteerd en velen daarna vermoord.
Een drietal engelstalige artikelen(hieronder)schrijft er over, en de Amerikaanse “involvement” in deze zaak; http://www.etan.org.” Breaking the silence; the u.s.and the Indonesian mass violence “, en http://www.mothlyreview.org ” The United States and the 1965-1966 mass murders in Indonesia by Bradley Simpson,dd 07/12/.015, en http://www.theguardian.com “It is 50 years since the Indonesian massacre of 1965,but we cannot look away” door Laksmi Pamuntjak dd 30/09/015.
De dood van een gouverneur? Ik dacht dat het over Jan Pieterzoon Coen ging die Japanse SAMURAI beulen had gehuurt om de Molukkers die hun producten niet een Hollanders wouden verkopen.Een kopje kleiner had gemaakt.
Net als in de Nederlanden was het leger in Indië multiculti. Behalve Europeanen van allerlei soort, ook inlanders van allerlei soort. Waarom geen Japanners?. In Italië waren toch ook Zwitsers? Niks beulen, gewoon wie er op dat moment dienst had. De Japanners hadden in Indië toch ook Indonesiërs in dienst? Die mepten harder dan de Japanners.
“”””””””””De Japanners hadden in Indië toch ook Indonesiërs in dienst? Die mepten harder dan de Japanners.”””””””””””””””
Wijlen mijn vader heeft dat ook ondervonden. Hij werd zelf gecastreerd.
Gelukkig dat Uw vader al een goede zoon heeft zo als U toen hij gecastreerd werd.Wat nu toch maar de mode is b ij de geboorte beperking..Als je al een kind/deren hebt.
Hij is daar maanden lang tezamen met anderen gemarteld geworden door Nips en Indonesiërs. Zie o.a. het boek KURA! van Lou Lanzing. En een persoon op Indisch4Ever weet er ook heel wat over.
Het is niet voor niets dat mijn moeder hun haatte tot op haar botten. Van haar heb ik o.a. geleerd om niemand te vertrouwen of te geloven.
Wie er wel of niet harder om mepten doet er niet aan toe. Japanners/Indonesiers mepten op Indische Nederlanders op verdenking van spionage-activiteiten voor de Geallieerden. Hoe hard is maar subjectief.
Voor de Japanners was het gegeven al voldoende dat Indische Nederlanders niet wilden collaboreren met hen, dat zij dus bij voorbaat verdacht waren. Dat gegeven wordt hier in den Laagen Landen wel heel gemakkelijk vergeten of onder het tapijt geveegd, anders wordt het optreden van Nederlanders in Onze oorlog tegen of voor de Duitsers ter discussie gesteld en dat is toch niet de bedoeling.
Maar waar ik naar toe wil, is wat er met de Indonesiers gebeurde , die met de Kempetai toen samenwerkten, dus nadat de Japanse keizer op 15 Augustus 1945 de capitulatieverklaring uitsprak. .
Werden dezen collaborateurs (sic) door andere Indonesiers de kop kaalgeschoren, met pek besmeurd en veren bedekt aan een schandpaal genageld aan het publiek getoond, als schoolvoorbeeld van collaboratie, een beeld wat bij deTelegraaf van na de Oorlog als hostie door de keel gaat? Ik spreek dan over Nederlandse propaganda
Ik heb zo de indruk en het is maar een vage indruk dat deze beulen gewoon verder gingen met hun werk en nu voor de Indonesische republiek soms ook wel aangeduid met georganiseerd geweld tegen Indische Nederlanders in de Bersiaptijd. Dat laatste is maar een werkhypothese, maar ik heb wel wat aanwijzingen die in die richting duiden.
Ik heb een hekel aan mensen die hun zonnebril ophouden als ze met mij spreken. Ook als ze geen karwats in hun handen hebben. Misschien mijn PTSS?