Sporen van de Oost (I)

In zijn inleiding tot deze week in het Rijksmuseum geopende tentoonstelling  Azië in Amsterdam. Luxe in de Gouden Eeuw  schrijft directeur Pijbes: “Toen de eerste schepen van de Vereenigde Oostindische Compagnie de haven binnenvoeren, volgeladen met porseleinen kommen, schalen en borden, met dozen van lak en ivoor, met meters zijden stoffen en met parels en robijnen wisten de Amsterdammers niet wat ze zagen. Sensatie. Een hype. Een rage.”
Sterk overdreven, vindt Peter Schumacher. Om de werkelijke invloed van de VOC te kunnen duiden dwaalde hij nog een keer door de geschiedenis van Amsterdam, en doet ons verslag van zijn indrukken.

De terugkomst in Amsterdam van de tweede expeditie naar Oost-Indië, Hendrik Cornelisz. Vroom, 1599

De terugkomst in Amsterdam van de tweede expeditie naar Oost-Indië, Hendrik Cornelisz. Vroom, 1599

Door Peter Schumacher

Wie een beetje oplette kon in 1602 in de straten van Amsterdam al enkele exotisch geklede inwoners van Sumatra zien rondlopen.  De mannen, eind juli gearriveerd met de twee Zeeuwse VOC-schepen Zeelandia en Langhe Barcke, maakten deel uit van een officiële missie van de sultan van Atjeh om de handelsbetrekkingen met Zeeland en de rest van Nederland te bekrachtigen. Dit gebeurde door het uitwisselen van brieven en prachtige cadeaus tussen ‘staatshoofden’. Voor de heenreis van beide schepen had Prins Maurits behalve een brief ook dure geschenken meegegeven voor de leider van Atjeh, Sultan Alau’d-din Ri’ayat Shah.

Het idee om een hele delegatie (bij elkaar zeker 12 man) uit te nodigen was van groot belang om de slechte reputatie van Nederlandse handelaren bij de lokale bevolking te verbeteren. De Portugezen, die de Nederlanders als grote concurrent beschouwden in de specerijenhandel, vooral op de Molukken, schilderden de Nederlanders voortdurend af als woeste en wrede zeerovers die eigenlijk geen eigen land hadden. Deze Atjehese delegatie moest er nu van overtuigd worden dat Nederlanders eigenlijk keurige mensen waren met de beste bedoelingen. 

De Sint Pieterskerk in Middelburg

De Sint Pieterskerk in Middelburg

Delegatieleider ambassadeur Abdul Zamat (ook wel Abdoel Hamid genoemd) heeft het thuisfront niets kunnen vertellen, want hij overleed al binnen enkele weken na aankomst. Hij kreeg een vorstelijke begrafenis met islamitische rituelen in de St. Pieterskerk van Middelburg.  Een gedenksteen met zijn naam er op is daar nog steeds te zien.

De rest van de delegatie trok naar Grave waar Prins Maurits zich had ingegraven tegen de Spanjaarden. In Nederland woedde immers nog steeds de Tachtigjarige Oorlog. De Atjehers werd door de stadhouder groots ontvangen en de nieuwe delegatieleider mocht zelfs enige kanonschoten op de Spanjaarden afvuren. Behalve een dankbrief van de Sultan van Atjeh overhandigde de delegatie nog talloze cadeaus in de vorm van krissen, juwelen en gouden munten.

Maurits ontvangt de afgezanten van de sultan van Atjeh, 1602. Gravure van Jan Frederik Christiaan Reckleben, 1840 - 1884

Maurits ontvangt de afgezanten van de sultan van Atjeh, 1602. Gravure van Jan Frederik Christiaan Reckleben, 1840 – 1884

Na Grave vertrokken de Atjehers naar Amsterdam. Zij verbleven daarna nog meer dan een jaar in Nederland voor ze zich eind 1603 inscheepten voor de terugreis. In de tussentijd, zo schrijft de historica Ingrid Mitrasing in haar proefschrift over de vorsten van Atjeh (Leiden,2011), bezocht de delegatie alle Nederlandse provincies waar zij door de plaatselijke autoriteiten met groot respect en veel ceremonieel werd ontvangen. Ook kregen de Atjehers een indrukwekkende ontvangst in de Staten-Generaal, voor welke gelegenheid vertegenwoordigers van verschillende Europese koningshuizen waren uitgenodigd. Mitrasing voegt daar aan toe: ”Het was een succesvolle strategie om veel publiciteit te genereren voor de warme betrekkingen met een belangrijke Aziatische heerser en handelspartner, op een moment dat Spanje in Europa nog steeds een serieuze bedreiging [ook voor Nederland] vormde.”

Het enorme eerbetoon aan de Atjehse gezanten mag dan volgens Mitrasing begrijpelijk zijn, maar er waren nog slechts enkele jaren verstreken sinds de Atjehers de kapitein van het eerste Nederlandse schip dat Indonesië aandeed om handel te drijven, Cornelis de Houtman, hadden omgebracht. Zijn broer Frederick, die twee jaar gevangen was gehouden op Sumatra, schreef in deze tijd het eerste Nederlands-Maleise woordenboek. In Gouda staat een monument ter nagedachtenis van beide broers.

De gevangenneming van Frederick de Houtman, onderdeel van een in steen uitgehouwen beeldverhaal van de eerste schipvaart naar Oost-Indië dat zich bevindt in het Tropenmuseum in Amsterdam.

De gevangenneming van Frederick de Houtman, onderdeel van een in steen uitgehouwen beeldverhaal van de eerste schipvaart naar Oost-Indië dat zich bevindt in het Tropenmuseum in Amsterdam.

Jan Pieterszoon Coen

Aan het einde van de 16e en het begin van de 17e eeuw kende Nederland verschillende rederijen/compagnieën die handel dreven met verre overzeese gebieden. De Zeeuwen waren van meet af aan erg actief. Een ander klein en zeevarend land in Europa, Portugal, was al veel eerder naar het Verre Oosten gevaren om handel te drijven. De Portugezen hadden er al op verschillende plekken handelskantoren. Het was lucratieve handel, veelal specerijen, die door de Portugezen ondermeer in Antwerpen werden geveild.

In Amsterdam, Middelburg en Enkhuizen redeneerde men: wat de Portugezen kunnen moet voor Nederlandse rederijen en handelshuizen toch ook mogelijk zijn. Een aantal schepen voer af en bereikte in 1596 Bantam op Java. Die eerste tochten waren geen groot succes. De Portugezen concurrentie was niet gemakkelijk te verslaan. Een verenigd initiatief van alle handelscompagnieën in Nederland zou meer kansen bieden, zo dacht men. Maar de onderlinge concurrentie in Nederland was ook groot. Desondanks werd men het na moeizame onderhandelingen onder leiding van staatspensionaris Johan van Oldenbarnevelt in het voorjaar van 1602 eens en werd in Amsterdam de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) opgericht. Met een verzameld startkapitaal van rond 6 miljoen gulden pakte men de zaak breed en krachtig aan, maar het duurde nog wel 30 jaar voor dat er goed winst werd gemaakt, Dat was eigenlijk pas het geval nadat Jan Pieterszoon Coen op de Molukse Banda Eilanden bijna de hele bevolking had uitgemoord en op de noordkust van Java Batavia had gesticht nadat hij de oude stad Jacatra in brand had laten steken.

Standbeeld J.P. Coen voor Westfries Museum, Hoorn

Standbeeld J.P. Coen voor Westfries Museum, Hoorn

Puur zakelijk bekeken heeft Coen in Oost-Indië (waarmee toen alle handelsgebieden ten oosten van Kaap Guardafui in Afrika werden aangeduid) de grondslag gelegd voor een imperium waardoor Nederland een wereldmogendheid werd. De VOC heeft zo bijgedragen aan die prachtige Gouden (17de) Eeuw. Maar, zo luidt de vraag heden ten dage: moet Coen daarvoor in Amsterdam, waar hij niet eens vandaan komt (Hoorn 1587 ), zo uitgebreid worden geëerd? De hoofdstad telt niet minder dan vier stand- en borstbeelden van hem plus nog twee Coentunnels en een Coenhaven. En dan laat ik de enorme afbeelding van de man in een voor het publiek niet toegankelijk trappenhuis in het Tropeninstituut nog even buiten beschouwing.

Vreemd genoeg is Coen in zijn geboorteplaats Hoorn meer omstreden. Een paar jaar geleden voerde een plaatselijk comité fel campagne om dat beeld te vervangen voor een andere Hoornse zeevaarder die géén bloed aan zijn handen had. Daar wilde het Hoornse stadbestuur niet mee akkoord gaan, maar wel kwam er een bord bij het beeld waarop uitleg wordt gegeven aan Coens wandaden.

In Amsterdam is er met Coen nooit veel aan de hand geweest. Zijn afbeeldingen vallen misschien te weinig op. Dat valt af te leiden uit wat Wim Wennekes daarover schreef in zijn boek Gouden Handel (1995): “Een ander standbeeld dan in Hoorn zal er wel nooit komen voor de grondlegger van de Nederlandse koloniale macht en van de handel van de VOC.”

Voor de volledigheid de vier plekken waar een stenen stand-, dan wel borstbeeld van Coen in de hoofdstad te bewonderen is: Aan de achtermuur van het Scheepvaarthuis aan de Buiten Bantammerstraat; hoog bovenin het gebouw De Bazel, het voormalige gebouw van de Nederlands Handelmaatschappij aan de Vijzelstraat, samen met Van Heutsz en Daendels; boven de ingang van het Koninklijke Instituut voor de Tropen (KIT) aan de Mauritskade, en tenslotte naast de noordelijke ingang van de Beurs van Berlage.

Coen, boven de ingang van het KIT

Coen, boven de ingang van het KIT

In Amsterdam waren ze eind vorige eeuw overigens veel meer tegen een andere koloniale houwdegen, de zojuist genoemde generaal J.B. Benedictus van Heutsz. Zijn beeld werd zo’n 15 jaar geleden van het Amsterdamse Olympiaplein verwijderd wegens de moordpartijen die hij in Atjeh aanrichtte. Het Van Heutsz-monument heet vanaf 2002 het Monument Indië-Nederland 1596-1945-1949, naar respectievelijk het jaar van eerste contacten met Indië, de uitroeping van onafhankelijkheid en de soevereiniteitsoverdracht.

Meer VOC-sporen in Amsterdam

Er zijn in Amsterdam nog heel wat fysieke sporen van de VOC te vinden, zoals bijvoorbeeld het toenmalige Zeemagazijn van de Compagnie, nu het Scheepvaart Museum aan het Kadijksplein met een replica van een VOC-schip Amsterdam, en het Oost Indisch Huis aan de Nieuwe Hoogstraat.

Wat is tot op de huidige dag de invloed op Amsterdam en de Amsterdammers geweest van al die exotisch handelswaren waarmee de VOC-schepen in de 17de en 18de eeuw terug kwamen van de kusten van Ceylon, India, Japan, China en Indonesië? Ondanks de aanwezigheid van tientallen boeken in het Nederlands, Engels en enkele andere talen over de VOC, is dié vraag nooit uitgebreid beantwoord. In verhouding hebben Roelof van Gelder en Lodewijk Wagenaar in Sporen van de Compagnie. De VOC in Nederland  (1988) er nog het meeste aandacht aan besteed. Wat nu volgt is voor een groot deel aan dit boek ontleend.

Zoals gezegd sloeg de term ‘Oost-Indisch’ in de VOC  op alle gebieden ten Oosten van Kaap Guardafui, dus ook op Ceylon (nu Sri Lanka), India, China, Japan en Formosa (nu Taiwan) en op tal van andere rijkjes en sultanaten die later Nederlands-Indië zouden heten en wéér later Indonesië. De producten die die VOC-schepen mee terugnamen werden in Nederland opgeslagen in pakhuizen en verhandeld.  De VOC deed binnen `Oost-Indië´ overigens ook aan ruilhandel.  Zijden stoffen en porcelein uit China naar Ceylon, en kruidnagelen van de Molukken naar Japan,  dat soort dingen. Daarnaast investeerde de Compagnie in de bouw van handelsposten en was het veel geld kwijt aan gewapende strijders die te land en te zee de VOC-belangen dienden te verdedigen.

Deze eerste contacten met `Indië´ hadden op het dagelijks leven in Amsterdam in het begin van de 17de eeuw weinig invloed. Ja, de bedrijvigheid nam geleidelijk toe en steeds meer mensen kregen werk in de scheepsbouw, als zeeman, als militair, of in dienst van de VOC in tal van functies van boekhouder tot plaatselijk bewindvoerder hier of ergens in de Oost. Maar de Amsterdamse onderlaag bleef arm en heeft veel minder kunnen profiteren van de ‘vruchten van de Gouden eeuw’ dan over het algemeen wordt aangenomen.

De specerijen die de schepen mee terugnamen waren al wel enigszins bekend uit eerdere contacten met Europeanen (Spanjaarden, Portugezen, Britten maar ook Hollanders)  van vóór dat de VOC in 1602 werd opgericht. Maar omdat die goederen nu in veel grotere hoeveelheden werden aangevoerd, werden ze steeds goedkoper, zodat ook de gewone man er af en toe gebruik van kon maken.

Seksuele drijfveer

Gouden handel

Gouden handel

De hierboven al genoemde schrijver Wim Wennekes doet in zijn boek Gouden Handel  een poging de drijfveer en de oorzaken te beschrijven waarom uitgerekend Nederlanders zulke wereldhandelsreizigers waren en in feite nog zijn: “Qua karakter hadden Nederlanders hun hebzuchtige, nieuws­gierige en avontuurlijke aard mee. Geen plaats zo ver, of zij zeilden erheen, desnoods met riskering van hun leven. Hoe gehecht zij ook aan hun geboortegrond waren, met het uitzicht op winst aarzelden zij niet huis en haard te verlaten, daarbij extra gedreven door de kans op (seksuele) avonturen. Ook wat dat laatste betreft spreken de geraadpleegde bronnen een duidelijke taal: nergens waren de vrouwen zo onkuis als ver van huis. In tal van landen maakten aan calvinistische preutsheid gewende Nederlanders kennis met on­geremde zeden, zinnenprikkelende technieken en lustversterkende middeltjes als duotra en opium. Het vooruitzicht op ongeremd seksueel verkeer gaf zeelieden en andere dienaren van de handel een bijkomende prikkel om naar de tropen te gaan en het zware leven daar vol te houden, een element dat in boeken over vader­landse geschiedenis niet of nauwelijks naar voren komt.” Verder wijst Wennekes op de ‘ongebreidelde hier aanwezige wa­renkennis’ en concludeert dan:  “Het uitzonderlijke bewustzijn van de waarde van grondstoffen werd hier gescherpt doordat in eigen bodem vrijwel geen delfstoffen zaten en het kli­maat zich slechts leende voor de aanplant van een beperkt aantal gewassen. Meer dan elders was daardoor het oog van Nederlandse kooplieden gericht op wat vreemde landen te bieden hadden.”

x

Wordt vervolgd

Dit bericht werd geplaatst in 9. Java Post. Bookmark de permalink .

28 reacties op Sporen van de Oost (I)

  1. bokeller zegt:

    Hr. Buitenzorg, Dit mag nmi. wel effe bij vermeldt wordenen let op de datums en de kerk werd ook niet afgebroken. Met Hartelijke groeten Bo. Keller

    De leider van de delegatie, Abdul Hamid, mocht zelfs een kanonschot afvuren op het nog katholieke, want Spaanse, Grave, een hele eer ! Enige tijd later stierf de geleerde helaas. Hij werd met veel eerbetoon in de Middelburgse Oude Kerk begraven. In de 19e eeuw is zijn graf verdwenen, omdat toen de kerk werd afgebroken. In 1978 werd in Middelburg een herinneringsplaquette onthuld door Prins Bernard.

  2. Jan A. Somers zegt:

    Over dat verdwenen graf heb ik bij het Zeeuws archief nog navraag gedaan, van die kerk wisten ze het wel (die stond ongeveer tegenover het Zeeuws Archief), over dat graf niets. Het vermelden waard is dat die plaquette is geplaatst op initiatief van de Stichting Peutjutfonds.
    “op de Molukse Banda Eilanden ” Het gaat om het eiland Lontor in de Banda-archipel. Zie ook de nieuwe biografie van JPC met een heel hoofdstuk gewijd aan de moord op de Bantam-eilanden.
    “heeft veel minder kunnen profiteren van de ‘vruchten van de Gouden eeuw’ dan over het algemeen wordt aangenomen” Daar ben ik het mee eens. Behalve wat mooie stadswijken bracht de VOC eigenlijk alleen maar werkgelegenheid (ook belangrijk!), en rijke bovenbazen. Over de hele VOC-periode gerekend heeft de VOC gemiddeld verlies opgeleverd. De ‘moedernegotie’ (tussen de Middellandse zee en de Karazee) bracht een veel grotere, en breed gespreide welvaart doordat door de kleinschaligheid ook door de ‘kleine luyden’ in die handel werd geïnvesteerd, met veel minder overhead en risico dan in de VOC.

    • Jan A. Somers zegt:

      ff vergeten: Volgens mij is de voedingsbodem voor de stichting van de VOC ontstaan door de enorme toevloed van migranten en vluchtelingen uit zuidelijk Europa, vooral na de val van Antwerpen in 1585. Onder de refugiés bevonden zich vele welgestelde en ondernemingslustige kooplieden en professionele handwerkslieden. Zij vormden netwerken vanaf de Oostzee tot aan de Levant, met Amsterdam als groeiend financieel middelpunt. Onder de initiatiefnemers van de voorcompagnieën bevonden zich veel prominente buitenlanders. Dat zie je ook terug in de oorspronkelijke financiering van de VOC. Het geld voor bijvoorbeeld de Kamer Amsterdam kwam voor circa 55% van autochtone Amsterdammers, de ‘Brabanders’ zorgden voor de rest.

    • Jan A. Somers zegt:

      “Bantam-eilanden” Sorry, Banda-eilanden. Ik word oud. (hoop ik).

  3. Ælle zegt:

    Jan Huyghen van Linschoten (Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien)
    Deze avonturier was vanaf zijn16de jaar de wegbereider van de grote zeevaart.

    ‘Gheneycht zijnde tot lesen vreemde dingen van landen ende gheschiedenissen, waerinne besundere wel behaghen ende vermaeckelickheyt hadde, met een grooter verweckinghe der begeerten om vreemde ende onbekende landen te besien, ofte eenighe avontueren te versoecken’, had hij ondanks alle bezwaren besloten het ‘Vaderslandt’ en vrienden en magen te verlaten. Den zesden December 1579 zeilde de vloot uit Texel, de reiziger was zestien jaar.

    Welke lectuur kan het geweest zijn, die zoo sterk op de verbeelding van den jongen had gewerkt? Het is jammer dat hij daarvan niets naders heeft medegedeeld. De Hollandsche reisbeschrijvingen zijn van latere jaren; Jan Huyghen zelf is op dat gebied de voorganger geworden. Nederlandsche beschrijvingen van vreemde landen, en van de reizen uit den grooten tijd van de Spaansche en Portugeesche vaarten bestonden nauwelijks.
    Bron: dbnl.org

  4. Jan A. Somers zegt:

    “Welke lectuur kan het geweest zijn” Gewoon even lezen in mijn dissertatie. Twee Zuidnederlanders, koopman Balthasar de Moucheron (uit Normandië, via Antwerpen uitgeweken ) in Veere, en geograaf Plancius (uit Brussel) in Amsterdam, waren de gangmakers voor een vaarroute naar Azië om de noord. Dit om Portugezen en Spanjaarden te ontwijken, en omdat deze reis wellicht korter en minder ongezond zou zijn dan om Afrika heen, maar mogelijk ook als verlengstuk van de bestaande handel op Noord-Rusland. De route tussen de ‘poollanden’ en het vasteland van Europa en Azië leek betrouwbaar: niet ver voorbij Nova Zembla zou Kaap Tabin liggen waarna de kust naar het zuiden zou afbuigen en de weg naar Azië open lag. Na een mislukte expeditie onder Olivier Brunel in 1584, op initiatief van De Moucheron, kwam het tot twee expedities onder auspiciën van de Staten van Holland en van Zeeland. De instructies voor de schippers werden opgemaakt door beide gewestelijke Staten en vastgesteld door de Staten-Generaal. De aanbevelingsbrieven, in het ‘Slavoens’, Portugees, Latijn en Arabisch, waren door Prins Maurits opgemaakt. Hierin werden de schippers gemachtigd tot het aankondigen van een ‘goede ambassade’.
    In 1579 was de uit Enkhuizen afkomstige Jan Huyghen van Linschoten als 16-jarige varensgezel in Sevilla terechtgekomen. Zijn daar woonachtige broer nam hem in 1580 mee naar Portugal, waar hij klerk werd bij de naar Goa vertrekkende nieuwe aartsbisschop. Gedetailleerd hield hij aantekening van zijn reiservaringen; veel informatie kreeg hij van Dirck Gerritsz Pomp bijgenaamd ‘Dirck China’, ook uit Enkhuizen, die 24 jaar lang in Portugese dienst op China en Japan had gevaren, en van Gerrit van Afhuyzen uit Antwerpen, over de Maleise archipel. In 1592 keerde hij in Enkhuizen terug en in 1595 verscheen zijn Itinerario, Voyage ofte Schipvaert bij de uit Antwerpen afkomstige drukker en uitgever Cornelis Claesz.
    Op basis van door Cornelis de Houtman in Portugal verzamelde informatie, besloot een groep Amsterdamse kooplieden tot een reis om Kaap de Goede Hoop. De Staten van Holland verleenden aan deze ‘Compagnie van Verre’ steun door vrijstelling van tollen, convooien en licenties. Kanonnen en ander wapentuig werd geleend van steden in Holland en West-Friesland, onder borgstelling van de provincie. Munitie uit Delft werd door Holland betaald. Op 2 april 1595 vertrok Houtman naar Bantam op Java. De keus van het reisdoel en de route door Straat Soenda, kunnen gebaseerd zijn geweest op bevindingen van Linschoten; Malacca was een sterk Portugees steunpunt en Straat Malakka was berucht om de Atjeese zeerovers . Het is niet bekend of het ontwijken van Portugese vestigingen was voortgekomen uit zuiver militair-tactische overwegingen, of dat ook volkenrechtelijke aspecten van het verdrag van Tordesillas hier een rol hebben gespeeld. Op elk schip bevond zich een Commies als hoogste functionaris. Zij kregen van Prins Maurits patenten mee in verschillende talen. Hoogenberk kent de benaming ‘patent’ toe aan alle diplomatieke bescheiden die het karakter van open-brief bezitten maar maakt binnen dat begrip onderscheid tussen paspoort en lettre d’amitié. Beide zijn echter vaak verenigd in één document; een patent houdt immers de plechtige verklaring in dat de houder ervan komt en gaat in vrede, en slechts vriendschap en handelsrelaties zoekt, en is daarmee tevens een lettre d’amitié. Gangbaar was ook de betiteling ‘geloofs- en aanbevelingsbrieven’, ofwel Credentialis.
    De patenten voor deze reis zijn verloren gegaan en het is niet bekend of zij aan De Houtman de titel van ambassadeur verleenden. In de privilegebrief van 1 juli 1596 wordt nog de neutrale term ‘U.E.Heere’ gebruikt, maar op 11 oktober 1596 worden drie functies onderscheiden: ambassadeur, capitaen mayor en ‘den andere heeren van de Hollandsche schepen’. Hoogenberk denkt niet dat deze titels in de patenten zijn gebruikt maar dat de commiezen zich Capiteyn lieten noemen en De Houtman Capiteyn major . Natuurlijk kwam een deel van zijn taak op die van een ambassadeur neer, buitengewoon gezant van de Prins. De functie van admiraal werd niet genoemd, wellicht voer De Houtman niet in admiraalschap. Dit gebrek aan centraal gezag kan mede de oorzaak zijn geweest van het ongelukkig verloop van deze reis.
    Houtman kreeg ook commissiebrieven van Prins Maurits mee. Hierin werd hem gelast de wapens slechts ter verdediging te gebruiken , alleen op die plaatsen te handelen waar de Portugezen geen vestiging hadden, en in vrede en vriendschap zijn voordeel te doen. Andere schepen moesten op de gangbare wijze worden gegroet , en Houtman moest in Bantam een verdrag sluiten van vrede en samenwerking om zekerheid van handel te verkrijgen. Dergelijke (indirecte) beslissingen over oorlog, vrede en het sluiten van verdragen, hoorden eigenlijk niet thuis in een stuk door Prins Maurits verleend, zonder bekrachtiging door de Staten-Generaal. Door de vereniging met het Habsburgse Spanje was Portugal vanaf 1580 immers formeel in oorlog met de Republiek, en het sluiten van een handelsverdrag met een Aziatische vorst kon op grond van het door Portugal gepretenteerde monopolie worden opgevat als een vijandelijke handeling.
    Op 19 maart 1598 vertrokken drie schepen van de Middelburgse Compagnie van koopman-burgemeester Ten Haeff. Van de Staten van Zeeland kregen zij vrijdom van konvooien en borgstelling voor van de steden te lenen geschut. Ook de artikelbrieven werden door de Staten verstrekt, over patenten en commissiebrieven is niets bekend. Op 25 maart vertrokken twee schepen van de Veerse Compagnie van De Moucheron. In Atjeh werd Cornelis de Houtman, commandant van de Veerse vloot, vermoord en zijn broer Frederik gevangen genomen. Hij werd naderhand vrijgelaten dank zij geschenken en brieven van Prins Maurits, meegegeven aan een in 1601 uitgevaren vloot van de Verenigde Zeeuwse Compagnie uit Middelburg onder Gerard le Roy. Waarschijnlijk heeft echter de doorslag gegeven dat Atjeh Nederlandse hulp tegen de Portugezen dacht te kunnen gebruiken. Van deze reizen zijn geen verdragen bekend. Wel zijn op de thuisreis Atjeese gezanten meegekomen die door prins Maurits met vorstelijk eerbetoon werden ontvangen. Het hoofd van dit gezantschap, de 71-jarige Abdoel Hamid, is in 1602 overleden en met veel eerbetoon in Middelburg in een christelijke(!) kerk begraven.
    Interessant is de door De Moucheron uitgegeven instructie dat de handel “geschiet sonder bloet te storten, noch sonder eenige overlast aen de inwoonders des lants”. Van de reis onder Le Roy is de door Prins Maurits uitgegeven defensieve commissie bekend dat hij niemand “vyantelyck sal mogen aantasten, (…) ten waere ymandt by wege van hostiliteyt hem (…) soude willen beletten (…) in welcken gevalle wy den voorsz Capiteyn (…) aucthoriseeren ende committeren (…) hem ter weere te stellen (…).”

    • i.s. mitrasing zegt:

      Uit een brief van Maurits aan de sultan van Aceh (1600) is het duidelijk dat Maurits vriendschap en assistentie tegen de Portugezen aanbood. De gezanten vertrokken samen met de vrijgezette Frederick de Houtman naar de Republiek. Dit was het begin van een speciale relatie ‘broederband’ die ondanks de geschillen tussen beide en de bijna oorlogen tot 1641 heeft geduurd. Er zijn geen aanwijzingen dat de Republiek en Aceh samen tegen de Portugezen optrokken.

      • Jan A. Somers zegt:

        Er is ook nog een overeenkomst tussen Atjeh en Paulus van Caerden uit 1600. (van een voorcompagnie, de VOC bestond nog niet). Zie Corpus Diplomaticum Neerlando-Indicum, December 16, I, 19-20. (…) heeft den admiraell van Caerden met den sabander en andere in Achin voorkoop gemaeckt op de navolgende conditien, (…) enz. Hieruit blijkt dat het door Atjeh geschreven contract vals was. Dit werd toen door de shabandar verscheurd, waarna een nieuwe, correcte tekst werd ondertekend. Het ging over het huren van een huis, en de peperhandel. De tekst was oorspronkelijk in het Portugees, toentertijd lingua franca. Die Paulus van Caerden werd later door de Spanjaarden gevangen genomen, en verbleef tot 1610 als gevangene op de Filippijnen.

  5. Wim heijstek zegt:

    Breng eens een bezoek aan de begraafplaats van nederlandse pioniers in Surabaya liggen belangrijke graven in een vreselijke staat prachtige praalgraven die eeuwen achterstallig onderhoud hebben misschien dat daar eens aandacht aan kan worden gegeven

  6. Ælle zegt:

    Vanavond op Ned 2, in ‘Brandpunt’: ook een gesprek met historicus Gert Oostindie over een van de zwartste bladzijden uit onze geschiedenis: de politionele acties in Indië. Altijd afgedaan als incidentele excessen, maar uit nieuw onderzoek van Oostindie blijkt dat de Nederlanders zich structureel schuldig hebben gemaakt aan oorlogsmisdaden. Henk van der Aa in gesprek met Gert Oostindië over een oorlog die geen oorlog mocht heten. Ben benieuwd.

  7. i.s. mitrasing zegt:

    De gezanten van Aceh bezochten de Republiek nadat prins Maurits in een brief aan de sultan van Aceh (1600) vriendschap en assistentie tegen de Portugezen in Malacca aanbood. De gezanten vertrokken samen met de vrijgelaten Frederick de Houtman naar de Republiek. Dit leidde tot een speciale band tussen Aceh en de Republiek die tot 1641 duurde. Er zijn geen aanwijzingen dat zij gedurende deze periode samen optrokken tegen de Portugezen, maar de band tussen hen hield ondanks de vele geschillen en bijna oorlogen stand..

  8. Surya Atmadja zegt:

    Jan A. Somers zegt:
    21 maart 2016 om 11:03 am
    Er is ook nog een overeenkomst tussen Atjeh en Paulus van Caerden uit 1600. (van een voorcompagnie, de VOC bestond nog niet). Zie Corpus Diplomaticum Neerlando-Indicum, December 16, I, 19-20. (…) heeft den admiraell van Caerden met den sabander
    ==============================================================
    De vorsten in de Gordel van Smaragd waren vaak gewaarschuwd door Engelsen/Portugezen over “verkeerdde”(valse documenten van de Nederlanders.
    Uiteraard deden de Engelsen/Portugezen wegens concurrentie overwegingen.

    dat hebben zelf de moderne Indonesiers ( Republik Indonesia) ervaren , m.b.t Linggardjati en West Irian kwestie.

    @ i.s. mitrasing tot dat Nederland de Atjeh oorlog uitlokte door dat andere kapers aan de kust verschijnen zoals Amerikanen .

    • Jan A. Somers zegt:

      Deze keer toch echt een vals document van de shabandar. Bij ontdekking deed hij ook niet moeilijk, gewoon de goede tekst overhandigd. Had u zelf kunnen lezen: (…) maer Vlamingh dede de voorschreven artikulen door Hans Decker en zijnen tolck alsvoorens in de Portugese tale oversetten en voorleesen. Daer sagjh men claerlijck de valsheijdt van de Achinden, want daer stondt eigenlijck (…) alsoo Vlamingh weijgerde te teijkenen, scheurde den Sabandar het contract in stucken (…)..Vlamingh daer over bij den Koninck klagende, kreeg moedt (…) In Indonesië doen ze niet zo moeilijk met verdragsteksten.

      • i.s. mitrasing zegt:

        Ik heb in mijn proefschrift The Age of Aceh and the Evolution of Kingship 1599-1641 de relatie van de Nederlanders (voorcompagnieen en VOC) zo god als mogelijk uiteengezet. De shahbandar heeft het contract verscheurd, omdat hij vond dat de sultan te toegeeflijk was tegenover de Nederlanders. Het is volgens onze moderne normen bedriegelijk, maar als historica plaats ik het in een context. De Acehse handelaren kwamen als het ware in opstand tegen de door de sultan beloofde privileges aan buitenlandse handelaren. Je kunt ook zeggen dat ze de sultan’s dictatoriale handelswijze niet accepteerden en voor zichzelf en Aceh opkwamen. De hele handelsgeschiedenis van Aceh en de Europese kooplieden is er een geweest van proberen er voor jezelf zoveel mogelijk uit te slepen. De VOC was vooral uit op monopolies. .

      • Jan A. Somers zegt:

        “De VOC was vooral uit op monopolies.” Dat was ook het doel van de oprichting van de VOC. In het kader van het afbreuk doen aan de vijand, Spanje en Portugal. In de wordingsgeschiedenis van het octrooi is sprake van uitspraken zoals “de Koningen daer jegens de Vyanden te assisteren” en “hoe vele daer aen was gelegen tot afbreuck van den vyant, ende verseeckertheyt van de Vaderlande”. In De jure praedae is de mening van Hugo de Groot dat door de oorlogvoering in Indië de hulpbronnen van Spanje zouden worden afgesneden. Van de Portugezen was door de voorcompagnieën in Oost-Indië overigens nog niet veel last ondervonden; daartegen was defensieve bewapening voldoende gebleken, en vereniging tot een VOC niet noodzakelijk. Maar de opstand tegen Spanje was uitgegroeid tot een oorlog met een goed uitgerust leger en daarmee kostbaar geworden. De combinatie van het eigen gewin met het afsnijden van ’s-vijands handelswegen was nu een strategische zet van grote orde. Vanuit dit perspectief moet de stichting van de VOC dan ook worden gezien als een knappe koppeling van een gewenste politiek/militaire strategie aan de gretigheid van de kooplieden, de in Azië lokkende winsten binnen te halen.

    • i.s. mitrasing zegt:

      wat bedoelt u hiermee? @ i.s. mitrasing? Dit is niet een uitspraak van mij.

      • Surya Atmadja zegt:

        i.s. mitrasing zegt:
        22 maart 2016 om 10:17 pm
        wat bedoelt u hiermee? @ i.s. mitrasing?

        Dit is niet een uitspraak van mij.
        =================================================
        Is ook zo.
        Wil alleen benadrukken hoe de Indonesiers (Bantammers/Atjehers etc ) naar de Nederlanders kijken .
        Voor de Indonesiers ( bewoners van toen) waren de Nederlanders niet te vertrouwen.
        Van echte verdragen kan men ook niet spreken.

  9. Jan A. Somers zegt:

    “Voor de Indonesiers ( bewoners van toen) waren de Nederlanders niet te vertrouwen.” En omgekeerd! Maar die Nederlanders waren niet zo akelig zoals iedereen dat denkt. Uit Pieter van Dam, Beschryvinge van de Oostindische Compagnie, II,I,166 (geheim handboek voor bestuurders VOC): “Men geeft voor, dat het een trouwloos, valsch en moordadig volck is, gelijck als de Moorschgesinden off Mahumetanen in die landen doorgaens werden bevonden, en dat dienvolgende geen vaste verbonden met haer sijn te maecken, daerop men sig magh verlaten off geruststellen. Maer als men soude vragen, wat voor menschen d’onse off de Christenen sijn, en off sy niet diergelycke fauten en gebreecken hebben, sal men niet moeten seggen van jae?”

    “Van echte verdragen kan men ook niet spreken.” Jawel hoor. Art. XXXV: (…) sullen vermogen (…) met de Princen ende Potentaten verbintenissen te maecken, ende contractien op den naem van de Staten Generael vande Vereenichde Nederlanden, oft Hooge Overheden der selver (…).
    Het door mij genoemde contract dateert van vóór het octrooi van de VOC. Maar de voorcompagnieën kregen van Prins Maurits patenten mee, op te vatten als een combinatie van diplomatieke lettre d’amitié en Credentials. Vandaar dat het is opgenomen in het Corpus Diplomaticum. Maar als dit een privaatrechtelijk contract zou zijn geweest, dan heeft dit voor partijen dezelfde waarde.
    De vloot van Van Caerden behoorde tot de in 1599 in Amsterdam door Isaac le Maire (naamgever van Straat le Maire!) opgerichte ‘Nieuwe Brabantsche Compagnie’ die twee vloten heeft uitgezonden. Bekende opvarenden waren Pieter Both, naderhand de eerste Gouverneur-Generaal, en Paulus van Caerden, die op een latere reis door de Spanjaarden gevangen werd genomen en tot 1610 als gevangene op de Filippijnen zou verblijven. De brieven van Prins Maurits wilde men in Atjeh eerst niet lezen aangezien het perkament uit varkensleer was vervaardigd. Ondanks bedrog werd er toch nog een onderkomen gehuurd om handel te kunnen drijven, verwijzend naar een niet overgeleverde overeenkomst “met den Koningh”. Van belang voor de status van dit contract is dat het is gesloten met de ‘sabander’, en dat er is geklaagd (beroep?) bij “den Koninck”.
    Uit wraak voor vermeende trouweloosheid van de Sultan werden naderhand drie Arabische schepen met peper buitgemaakt. De peper werd echter bij aankomst in Zeeland geen goede prijs geacht en in beslag genomen, mede op beschuldiging van belediging van een bevriende mogendheid . Gezien de latere ontvangst door Prins Maurits van afgezanten uit Atjeh, het belang van de peperhandel en de ligging tegenover het door de Portugezen bezette Malacca, lijkt het hierbij zinvol te denken in termen van een mogelijk toekomstig bondgenootschap.

    • Ælle zegt:

      “De VOC was vooral uit op monopolies.”
      De WIC idem dito met Kaapvaart, tabak, cacao, koffie suiker, goud en Afrikaanse slaven.

      • Jan A. Somers zegt:

        Ja, in dat gebied moesten ze de Spaanse handel ondermijnen. Maar die WIC was een veel slordiger samenraapsel dan de VOC.

      • Ælle zegt:

        Wij praten nu over monopolie. Niet het spelletje.

  10. Donald Tick zegt:

    Geachte allen; Boeiende discussie hier. Ik ben onderzoeker op het gebied van de vorstenhuizen van Indonesie en heb contact met het huidihge vrouwelijke hoofd vd sultandynastie v Atjeh,zij is de kleindocher vd laatste sultan: Muhamad daud Syah. Men heeft wel interesse om te weten, waar de stoffelijke resten vd leider van de delegatie v Atjeh, die in 1602 te Middelburg overleed, gebleven zijn. Wellicht weet mevrouw Mitrasing dat. Ik hoop in october nader contact met de dynastie te hebben, maar heb met hen zowiezo doorgaand contact via de pc. Dank U. Hoogachtend: DP Tic kupang1960@gmail.com of facebook Donald Tick

  11. Donald Tick zegt:

    L.S.; Wie weet hoe ik in contact kan komen met mevr. Dr IS Mitarsing voor mijn zoektocht naar de stoffelijke resten vd leider vd sultan delegatie v Atjeh,overleden 9-8-1602 in Middelburg. Dank U. Hoogachtend: DP Tick secr. Pusat Dokumentasi Kerajaaan2 di Indonesia “Pusaa”

  12. e.m. zegt:

    De op 71-jarige leeftijd overleden Abdoel Hamid werd op 10 augustus 1602 in de Oude of St. Pieterskerk te Middelburg begraven.

    In het jaar 1834 is deze kerk gesloopt en daarbij is het graf van Abdoel Hamid verloren gegaan.

    Op initiatief van de Stichting Peutjut-Fonds* heeft Prins Bernhard op 24 oktober 1978 in aanwezigheid van de Indonesische ambassadeur Dharmaputra in de Wandelkerk** te Middelburg een marmeren gedenkplaat onthuld ter nagedachtenis van Abdoel Hamid.

    * http://www.peutjut.nl/
    **Wandelkerk, Groenmarkt 12 – 4331BH Middelburg

  13. Jan A. Somers zegt:

    Ter nagedachtenis aan Abdoel Hamid, hoofd van het Atjeese gezantschap, door Sultan Ala Oeddin Riajat Sjah Lillahi Fil Alam afgevaardigd naar Prins Maurits met de Zeeuwse schepen de “Zeelandia” en de “Langhe Barcke”. Hij was oud een-en-zeventig jaar. Overleed in 1602 en werd bijgezet in de Oude Kerk te Middelburg. De Stichting Peutjut-fonds heeft deze gedenkplaat doen plaatsen 24 oktober 1978.

Geef een reactie op bokeller Reactie annuleren