Door Roelof van Gelder
In Engeland, Frankrijk, Spanje of Portugal zou Jan Pieterszoon Coen onderwerp zijn geweest voor tientallen biografieën en deelstudies. In Nederland heeft hij weliswaar een standbeeld gekregen en een hoofdstuk in Erflaters van onze beschaving van Jan en Annie Romein, en werden zijn brieven uitgegeven, maar slechts tweemaal kreeg hij een serieuze levensbeschrijving. De eerste, van H.T. Colenbrander, dateert van 1934. De tweede verscheen deze week, een uiterst gedetailleerde studie van de historicus Jur van Goor, een groot kenner van de VOC-geschiedenis, en voormalig universitair hoofddocent in Utrecht.
Van Goor is in zijn jarenlange onderzoek tot een afgewogen biografie gekomen. Hij deed daarvoor niet alleen onderzoek in Nederlandse archieven, maar ook in Spanje, Portugal en Italië. Hierdoor kon hij Coen beter dan zijn voorganger in perspectief plaatsen en hem neerzetten als een ontwikkelde Hollandse koopman die met vele volmachten in een ver werelddeel moest opereren in een gecompliceerd, internationaal krachtenveld. Zowel de commerciële als de militaire aspecten van zijn optreden komen aan bod en vooral: de politieke kanten. Dat levert een in een nuchtere stijl geschreven, genuanceerd beeld op van een man die we als de grondlegger van het VOC-imperium kunnen beschouwen. Iemand die, als hij in een van de Europese monarchieën was geboren, zonder twijfel tot onderkoning van Indië zou zijn benoemd.
Over Coens vroegste jaren is in archieven vrijwel niets te vinden. Toch besteedt Van Goor in zijn chronologisch opgezette boek veel aandacht aan die vormende jaren. Dat doet hij door zoveel mogelijk de context te beschrijven waarin Coen opgroeide. Daardoor ontstaat het beeld van een zoon van een Hoornse koopman-reder die al vroeg moet zijn opgevallen door zijn scherpzinnigheid en daadkracht. Als dertienjarige knaap wordt hij als leerling-koopman in de leer gedaan in Rome, bij de uit de zuidelijke Nederlanden stammende firma Visscher. Hij bleef daar zes of zeven jaar. Van Goor hecht veel waarde aan die periode. Niet alleen omdat Coen hier zo’n grondige opleiding in handel en in boekhouden kreeg, maar ook omdat hij hier een zekere intellectuele vorming moet hebben opgedaan. Van Goor wijst herhaaldelijk op de filosofie van Machiavelli, wiens principes Coen consequent in de praktijk zou brengen. Minstens zo belangrijk was dat hij in Rome ‘manieren’ leerde. Ook dat gaf hem een voorsprong op de Hollandse wijze van onderhandelen met zowel landgenoten als met handelspartners.
Na zijn terugkeer in 1607 kreeg Coen een betrekking als onderkoopman bij de VOC. Twee jaar lang reisde hij in de Indonesische archipel waardoor hij zicht kreeg op de gecompliceerde verhoudingen tussen de verschillende Aziatische machten, de positie van de Portugezen en Spanjaarden, en in de ongekende commerciële mogelijkheden voor de jonge compagnie.
Voortvarend
Coens opmerkelijke talenten vielen op, en bij een tweede verblijf in Azië kreeg hij dan ook een hogere rang. Hij werd hoofd van de Nederlandse factorij op Bantam, een van de grote Aziatische handelsknooppunten. Hoewel in deze jaren de hoogste VOC-dienaar, de gouverneur-generaal, veel oostelijker op Banda resideerde, was Coen de feitelijke spin in het VOC-web. Hij zag al snel in dat, wilde er iets groots worden verricht, voortvarendheid geboden was. De jonge Compagnie kreeg immers te maken met verscheidene vijanden (Spanjaarden , Portugezen en de Engelsen) en commerciële concurrenten. Aziatische vorsten vormden de andere vijand. Die stelden zich, begrijpelijk, te weer tegen de Europese indringers en hadden maar één doel voor ogen: hun specerijen verkopen aan de hoogst biedende. Behalve met deze externe vijanden kwam Coen ook talloze malen in conflict met andere hoge VOC-heren.
In 1614 formuleerde Coen, met het Portugese voorbeeld van een overzees imperium voor ogen, met alle actuele kennis voorhanden en met stellige politieke ideeën over staatsraison, een visionair bedrijfsplan. Dit zogeheten Discoers zond hij naar zijn opdrachtgevers in Nederland, de Heren XVII. Het Discoers is een blauwdruk, een totaalplan voor wat het VOC-imperium uiteindelijk ook geworden is, een handelscompagnie met staatkundige bevoegdheden en een sterke militaire macht. Dat alles schreef Coen in een periode dat de organisatie van de VOC nog maar op wankele benen stond en ideeën over doel en middelen nog lang niet waren uitgekristalliseerd. Het Nederlandse imperium kon volgens Coen alleen succesvol zijn wanneer militaire macht garant stond voor veiligheid. Krijg en commercie waren onlosmakelijk met elkaar verbonden. De handel moest zelf de middelen van de oorlog bekostigen. Voor hem stond vast, zoals hij in een van zijn brieven schreef, ‘dat den handel sonder d’oorloge, noch d’oorloge sonder den handel nyet gemainteneert connen werden’. Die macht en de faam van de Compagnie moest ook wijd en zijd bekend en gerespecteerd worden. Dat alles kon alleen wanneer er voldoende geld voor de handel en voor de gages uit het vaderland kwam, en genoeg manschappen, schepen, wapens en munitie. In de vele missiven naar zijn opdrachtgevers thuis, een belangrijke bron voor deze biografie, smeekt hij dan ook voortdurend om meer geld, manschappen en schepen.
Vanuit de in het Discoers vastgelegde principes volgt Van Goor Coens daden: de afrekening met de Engelse concurrenten, de aanvallen op Spanjaarden en Portugezen, en, in 1619, de stichting van Batavia, de rendez-vous haven, tevens centraal bestuurscentrum van de Compagnie in Azië.
Ten slotte is er de meest omstreden actie van Coen, die dan inmiddels gouverneur-generaal is, de ontvolking van Banda, de verwoesting van nootmuskaatbomen en de concentratie van de nootmuskaatteelt op één eiland. In hedendaagse termen: executies, etnische zuiveringen, deportatie en extirpatie.
Bij deze kwestie aangeland, heeft Van Goor voldoende bladzijden geschreven om Coens beweegredenen en methodes duidelijk te maken. Diens enige oogmerk in de kwestie Banda was de verwerving van een monopoliepositie op de inkoop van nootmuskaat. De bewoners van Banda en van andere specerij-eilanden daarentegen wilden, zoals ze dat al eeuwen gewend waren, verkopen aan de hoogst biedende. Er kwamen contracten, maar de Bandanezen waren daar niet tevreden over, probeerden eraan te ontkomen of interpreteerden dat op hun manier. Coen zag dat als contractbreuk en verraad en onverbiddelijk optreden was voor hem de logische consequentie. Immers, zo redeneerde hij, volgens het natuurrecht, moeten overeenkomsten worden nagekomen: pacta sunt servanda. Alsof de sultans, de pangerans en de orang kaja’s allen Hugo de Groot op hun nachtkastje hadden liggen.
Kwaadschiks
Dat is een verschrikkelijke periode in de Nederlandse geschiedenis en Van Goor legt de achtergronden, gebeurtenissen en uitwerking uitvoerig vast. Hij velt geen moreel oordeel – daar gaat het hem niet om – maar zonneklaar is dat Coen verantwoordelijk was voor deze acties. Hij trok de consequenties van zijn uitgangspunten: de voor de VOC meest profijtelijke handel organiseren, liefst met diplomatieke overreding, via contracten, met machtsmiddelen achter de hand. En als het goedschiks niet ging dan kwaadschiks.
Van Goors biografie is geen revisie terug naar de verheerlijkende jaren dertig én geen anachronistisch requisitoir zoals vooringenomen betweters het presenteren. Deze biografie is een knap, qua feiten gecondenseerd boek, dat soms het karakter heeft van een bedrijfsgeschiedenis.
Hoe enerverend, conflictueus en gevaarlijk Coens leven ook is geweest, Van Goor is niet de schrijver bij wiens boeken de nootmuskaatlucht en kruitdampen je tegemoet waaien en waar het krijgsgeschreeuw en het laaiende ruzies in de VOC-vergaderzaal in de oren resoneren. Zijn kracht ligt in de minutieuze analyse van de bronnen, in de beschrijving van de vele dilemma’s waar Coen zich voor gesteld zag, in de reconstructie van diens wikken en wegen. Zo heeft hij het beeld opgetrokken, niet van een bloeddorstige houwdegen, maar van een hyperintelligente manager, van een workaholic, van een bedachtzame, diplomatieke bestuurder en van een diepgelovige man, streng en wars van pracht en praal. Herhaaldelijk spreekt hij zijn bewondering voor Coen uit als een trefzekere brievenschrijver, als een groot stilist.
Coens persoonlijke leven blijft goeddeels verborgen. Dat ligt niet alleen aan de vier eeuwen afstand, maar ook aan het gebrek aan bronnen. In de honderden brieven die van hem bewaard zijn gebleven schemert vrijwel niets persoonlijks door.
Je vraagt je af waarom hij deze carrière wilde. Ging het om geld, eer, roem? Natuurlijk, hij verdiende goed, maar hij valt niet te betrappen op privéhandel of op enorme bonussen. Het moet iets te maken hebben gehad met een behoefte aan eer en faam. Wat zou er met hem gebeurd zijn als hij niet in 1629 op 42-jarige leeftijd was overleden? Ik vermoed dat hij buiten Batavia een groot paleis als residentie zou hebben laten bouwen, chic maar sober ingericht, vol exotische vorstelijke geschenken. Daar zou hij op latere leeftijd zijn memoires zijn gaan schrijven. Ongetwijfeld zouden die een bestseller zijn geworden.
x
Dit artikel verscheen eerder in NRC Handelsblad, 30 mei 2015
Jur van Goor, Jan Pieterszoon Coen 1587-1629, Koopman-koning in Azië.
Uitgeverij Boom. ISBN: 9789461050366. 400 blz. Prijs: € 39,90
Deze boekbeschrijving kan mogelijk aanleiding geven tot verheerlijking van JP Coen.
Tja, de Indische gemeenschap is goed in complottheorieën. Met de heer Van Goor als foute figuur.
Dat JP Coen getrouwd en kinderen had was achterhaald. O, wat een opluchting!
In de Resolutiën is sprake van zijn “Nederlandse dochters” die met hun moeder een schenking (‘Dote’) kregen van ruim f. 4000, — door zijn opvolger De Carpentier uitbetaald,
Morgen de rest. Een goede nachtrust!
“Coens persoonlijke leven blijft goeddeels verborgen. Dat ligt niet alleen aan de vier eeuwen afstand, maar ook aan het gebrek aan bronnen. In de honderden brieven die van hem bewaard zijn gebleven schemert vrijwel niets persoonlijks door.”
Vergeefs heb ik meermaals getracht zijn brieven te lezen uit zijn ” Bescheiden, omtrent zijn bedrijf in Indië, verzameld door H.T. Colenbrander. Uitg. door het Koninklijk Instituut voor Taal- Land – en Volkenkunde van Nederlands- Indie”.
Het wordt ons, menig lezer, onmogelijk gemaakt door
Digitized by the Internet Archive
in 2009 with funding from
Ontario Council of University Libraries
Ontario Council of University Libraries is gewoonweg ongelooflijk incapabel geweest daartoe. Om te beginnen werd het woord omtrent verbasterd tot omternt en dat noemt zich Ontario Council of University Libraries?!
Zou het mogelijk zijn alsnog de Bescheiden van JP Coen te mogen/kunnen lezen?
Dit is geen verzoek, maar een eis.
Ik ontdekte er enkele interessante passages tussen, die gebeurd waren in het jaar 1622 in ’t byzonder, en die hem zouden kunnen verschonen van de smaad op zijn naam.
Met veel moeite kreeg ik alvast iets te lezen, wat ik nú meteen met jullie wilde delen.
Het gaat om een waarschijnlijkheid dat onze Jan een broer had. Ene Jacob Pietersz. Coen die in 1610 in Indië voorkomt.
JP werd geboren/gedoopt te Hoorn op 8 januari 1587.
Doop-actes waren toen beschouwd als geboorte-actes, omdat er toen op die manier geboortes werden geregistreerd. De kerk had ’t toch voor het zeggen?
Daarom werd JP ook gestuurd naar Rome ‘om den handel te leren’, want kapitein P. A. Leupe schreef in 22 bladzijden het wel en wee over het karakter en wetenswaardigheden van JP. Hij vond ’t curieus dat JP voor de handel naar Rome werd gestuurd, want gewoonlijk was dat uit liefde voor de schilder- of toonkunst. Of om oude talen te leren.
Amper twintig vertrok Jan als Onder-koopman naar ons Indië en was in 1611 terug in Hoorn aan boord van het schip De Nieuwe Hoorn.
Ik ga nu verder studeren en wilde nog even melden dat de mannen van de Hervormde Kerk hem steeds godvruchtig noemden. Na eerder een paar zinnen uit onleesbare brief-teksten gelezen te hebben was ik ’t ook mijn veronderstelling en mening.
Om boekhouden te leren. Daarin was Italië beroemd.
@Daarin was Italië beroemd.@ Tegenwoordig zijn ze het helemaal verleerd. Nog even en dat land is bankroet. Dan mogen de andere landen hun ondersteunen net als het Griekenland is vergaan.
Dag met je belasting centjes.
Afgeleid door wat ik onder ogen te lezen kreeg, wil ik hierbij alsnog de ernst uit het zwarte verleden aan de kaak stellen.
Siegfried Huigen schreef over De Smaak van Mensenvlees; vertellingen door dominee
Francois Valentijn jaren ná JPz. Coen.
Verhalen over Menseneters.
‘Koning’ Latoe Lori van het dorpje Titaway, een man van 60 jaar had een duister verleden. Hij doodde zijn vijanden niet alleen, maar braadde ook hun kop op kolen om die op te eten. Valentijn was zo vrij om te vragen hoe lekker mensenvlees was. Het antwoord was dat er geen beest aan kon tippen. Het lekkerst waren . . . de wangen en . . .de handen.
Jaren later in 1708 kwam Valentijn alweer een ‘liefhebber’ tegen op Ambon, eveneens afkomstig uit Nusa Laut, met de Nederlandse naam Ja Willemz of Willemsen, die zich ooit had vergrepen aan het lijk van een geëxecuteerde ‘vette’ slaaf.
Nadat de slaaf onthoofd was, had men zijn lichaam langs de weg tentoongesteld om andere slaven af te schrikken van vluchtpogingen. Jan Willemsz raakte ‘belust’ op ‘dien vetten gast’ en hakte in het donker een arm van het lijk af. Toen men hem hierover aansprak, loog hij dat hij het in opdracht van het gerecht gedaan had. Toen de dubbele misslag van de gerechtsbode de Landraad ter ore kwam, werd hij hiervoor gestraft met een fikse boete van vijfhonderd rijksdaalders, ‘bly zynde dat hy er zoo zagt afquam, hoewel die maaltyd hem dier quam te staan, en hy noit vleesch, dat hem zoo veel koste, gegeten had’. Voor Valentyn was het verhaal een bewijs dat ‘de oude aard van ’t menschen-eeten’ soms op latere leeftijd ‘quam opborrelen’.
De laatste regels heb ik maar voor het gemak en humor gecopiëerd, terwijl ik zou hebben moeten kokhalzen. Toegegeven dat ik me misselijk voel.
Valentijn vertelde zijn verhalen echter zonder morele verontwaardiging en met genegenheid voor de daders.
“Oud en nieuw Oost-Indiën”, vervattende een naaukeurige en uitvoerige verhandelinge van Nederlands mogentheyd in die gewesten, benevens eene wydlustige beschryvinge der Moluccos, Amboina, Banda, Timor, en Solor, Java, en alle de eylanden onder dezelve landbestieringen behoorende: het Nederlands comptoir op Suratte, en de levens der groote Mogols; als ook een keurlyke verhandeling van ’t wezentlykste, dat men behoort te weten van Choromandel, Pegu, Arracan, Bengale, Mocha, Persien, Malacca, Sumatra, Ceylon, Malabar, Celebes of Macassar, China, Japan, Tayouan of Formosa, Tonkin, Cambodia, Siam, Borneo, Bali, Kaap der Goede Hoop en van Mauritius, François Valentyn, Joannes van Braam, 1726
Bron: dbnl. org
P.S. Titaway op Nusa Laut: de VOC had er in de 18de eeuw een wachtpost met nooit meer dan twee soldaten.
“Dit is geen verzoek, maar een eis.” Niet zo moeilijk hoor, ligt in de KB gewoon op de plank. Wellicht ook digitaal? In ieder geval een hele klus, zeven delen!
“De kerk had ’t toch voor het zeggen?” Gelukkig maar, er was nog geen burgerlijke stand.
“Daarom werd JP ook gestuurd naar Rome” Hij ging als dertienjarige jongen. In Rome was het ‘dubbel boekhouden’ uitgevonden, ook wel Italiaans boekhouden. (Preciezer: in Venetië, Florence en Milaan.) Van Goor hecht veel waarde aan zijn vorming in Rome, er zijn 20 pagina’s aan gewijd. Rome was dan ook zo’n beetje de culturele hoofdstad van Europa, dus van de hele wereld.
““Oud en nieuw Oost-Indiën”, vervattende een naaukeurige en uitvoerige verhandelinge” Exacter, en beter leesbaar is: Pieter van Dam: F.W.Stapel (red), Pieter van Dam’s Beschryvinge van de Oostindische Compagnie, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie, 63 (I,I, 1927), 68 (I,II, 1929), 74 (II,I, 1931), 76 (II,II, 1932), 83 (II,III, 1939), 87 (III, 1943), 96 (IV, 1954, Van Boetzelaer (red)). ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff 1927-1954. Deze delen, ook op de plank in de KB, waren lange tijd geheim, uit concurrentieoverwegingen alleen beschikbaar voor de Heeren XVII. Vanwege de gedetailleerde beschrijvingen.
Omdat ik tussentijds andere geschiedenissen heb gevolgd ben ik zodanig in de war geraakt. De handelingen die verricht zijn werden door zowel Coen als Pieter van den Broecke toebedeeld. Welk bericht is nu waarheidsgetrouw? Was Coen Katholiek of Calvinist? Ook volgden de GG’s elkaar veel te snel op. Om alles goed en eerlijk te kunnen volgen vergt het meer tijd dan ik hoopte.
De meeste schrijvers, zoals in 2015 Marcel Hulspas, verwijzen steeds naar Jur van Goor die JP Coen een Koopman Koning noemt.
Hulspas raakte ook in de war en betitelde zijn thema daarom met Held of Schurk?.
Een alinea halverwege zegt dan ook: “De compagnie was in 1602 opgericht met een tweeledig doel: handel drijven in de Oost én daar oorlog voeren tegen Spanje. De Nederlandse Opstand moest een wereldwijde oorlog worden. Die twee taken waren echter nauwelijks te combineren, zo bleek. Winst, te besteden aan de strijd tegen Spanje, bleef jarenlang uit. Coen gaf aan wat nodig was: vaste voet veroveren aan wal, kolonies stichten en handelsmonopoliën afdwingen. De Heren waren maar wát blij met deze medewerker.”
Dan waren er de Engelsen die De Zwarte Leeuw met geld (1,5 ton goud aan contanten) en een lading eten (rijst) aan boord aanhielden. Begin Januari 1619 kwam het tot een 4-uur-durend gevecht. Een maand later op weg naar de Molukken werd Coen beroofd van al zijn kostbaar bezit dat hij achterliet in fort Jakatra.
Kisten en kassen werden opengebroken en geplunderd in de nacht van 1 en 2 februari van dat jaar.
Terug in Nederland trouwde hij met Eva Menten of Van Menten zonder vermelding of hij weduwnaar was. Op 18 maart 1627 vertrok hij weer naar Indië met zijn nieuwe vrouw en haar broer Gerrit. Na aankomst op 27 september 1627 overleed Gerrit amper drie maanden later die een ‘deftige’ begrafenis kreeg.
Toen Eva Indië verliet in december 1629 had zij er bijna 27 maanden gewoond terwijl hier en daar verkeerd gezegd werd van vele jaren.
Een volgende keer bespreek ik de vaakgenoemde Redres in Indië wat zoveel betekent als dat In de periode van de VOC dit een term was die gold voor hervorming, herstel, verbetering of zuivering van fouten en gebreken in de organisatie.
@Aelle; Coen’s persoonlijk verborgen leven?’- In 1629 werd hem ene Saartje Specx, 12 jarige dochter van Jacques Specx, de grondlegger van de handel met Japan, toevertrouwd. Omdat Jacques naar Nederland moest. Coen ontaarde op zekere dag in woede, toen hij Saartje in de armen van ene 18 jarige vaandrig Pieter Cortenhoeff zag. Hij eiste de doodstraf voor Cortenhoeff en de verdrinkingsdood voor Saartje in een vat(!) water! Hij liet zich uiteindelijk kalmeren en overhalen om de zaak bij het gerecht te brengen. De rechtbank(!) strafte het meisje met geseling. Door Coen geëist(!); een strenge geseling in het openbaar! En aldus is het geschied. De jonge Pieter werd ,op Coen’s voorspraak, onthoofd! – Zo’n persoon een volksheld? Mi. een psychopaat!
Hij eiste, de rechtbank veroordeelde. Een normale rechtsgang toch? Saartje was niet zomaar iemand: staatsjuffer. Daar heb je niet alleen persoonlijke verantwoordelijkheid voor, maar ook publieke.
“handel drijven in de Oost én daar oorlog voeren tegen Spanje. ” Het is andersom. Het was oorlog, en de Republiek stond er niet goed voor. Ook financieel niet. De handel in specerijen met Portugal ging een tijdje geniepig nog door, maar het Spaans/Portugese handelsembargo was toch niet lang meer te ontduiken. Van Oldenbarnevelt ontwikkelde een strategie waarbij de handel in Azië door de Portugezen onmogelijk zou moeten worden gemaakt waardoor die inkomsten zouden wegvallen, Portugal verzwakkend. Maar door onderlinge concurrentie van de zgn. voorcompagnieën was die handel ook niet florissant. De voorcompagnieën zagen vereniging niet zo zitten, vooral Zeeland niet, maar met enige politieke massage kon toch de VOC worden opgericht. Intern bleef de concurrentie toch voortduren, pas bij de aanstelling van een Gouverneur-Generaal en een rendez-vous in Batavia begon die handel te floreren en werd Portugal uitgeschakeld.
Pieter van den Broecke was opperkoopman en commandant van het fort in Jakatra.
“Winst, te besteden aan de strijd tegen Spanje, bleef jarenlang uit.” De winst kwam de VOC toe, niet de overheid, het was een particuliere onderneming. De overheid had alleen de strategie gegeven en politieke hulp voor de vereniging geboden. Met als doel tot meer afbreuk aan de vijand: De handel door Portugal beletten, zodat daar geen verdiensten zouden vallen.
En het was Eva Ment, Coen was toen nog niet getrouwd. Van Goor geeft meer informatie over haar.
Een bedachtzame, diplomatieke bestuurder?
Wat vonden de Bandanezen en de oorspronkelijke Jajakartanen daarvan ?
In een bestuursgebied over de halve wereld gaat er in die vele jaren altijd wel iets mis. Zoals op Lontor. Ook dat is goed beschreven (in het verleden al).
De Engelsen hadden al eerder dan de VOC een vestiging in Jacatra. Hun mening over die desa: “Smeerig en slecht onderhouden waren de wegen en gangen, welke in alle rigtingen tusschen deze ellendige woningen zich kronkelden. Alles teekende armoede.” En die oorspronkelijke Jajakartanen waren met het Bantamse leger mee gevlucht, maar kwamen na de ‘verovering’ door JPC al snel weer terug. Er was werk aan de winkel. Zij werden onze voorouders. En de pangeran van Bantam, de eigenlijke baas van Jacatra, “sprack seer schoon, zeyde niet anders dan vrede ende vrientschap met ons te begeeren.” Bantam hoopte op hulp van JPC tegen de eeuwige rivaal Mataram. En de huidige Indonesiërs hebben er een prachtige hoofdstad aan overgehouden. Sorry voor dit cynisme. Maar we mogen Jurrien Van Goor dankbaar zijn voor deze evenwichtige biografie. Een heel gedetailleerd stuk geschiedenis. Kennen wij onze geschiedenis eigenlijk wel? Wie heeft overigens van dezelfde schrijver het heel goede boek gelezen: De Nederlandse Koloniën, Geschiedenis van de Nederlandse expansie, 1600-1975? Na de derde druk al gauw in de ramsj. Kennen wij onze geschiedenis eigenlijk wel?
Indisch4ever zegt:
15 juni 2015 om 11:49 pm
Een bedachtzame, diplomatieke bestuurder?
Wat vonden de Bandanezen en de oorspronkelijke Jajakartanen daarvan ?
============================================================
De weggevoerde Bandanezen (ongeveer 600 )werden later ingezet door de VOC , en ze werden gehuisvest in Kampung Banda.
Hoe ze over JPC dachten is duidelijk, familie, bezittingen weg , en ze werden als overwonnen volk gedwongen naar de Moerassengebied Batavia te verhuizen.
De oorspronkelijke Jayakartanen , de Sundanezen ( incl Bantammers ) , Orang Melayu=woonden in Kampung Melayu vonden dat JPC iemand die zijn woord vaak verbrak ( Tukang Bohong) .
Interessant om Nederlandse bronnen te lezen.
De Javanen waren toen nog niet duidelijk aanwezig , de eerste lichting Javanen waren expeditie leger van Sultan Agung van Mataram .
“(ongeveer 600 )” 287 mannen, 256 vrouwen, 246 kinderen.
“oorspronkelijke Jayakartanen ” Die waren met de zich terugtrekkende Bantammers meegegaan. En teruggekomen na de verovering van Jakatra. Hierover is er nog een mythisch verhaal. Volgens de verhalen waren alle inwoners naar Bantam vertrokken. Maar omdat Jakatra via conquest was ingenomen diende er wel strijd te zijn geleverd. Het laatste verhaal maakt dan ook melding van één achter gebleven inwoner. En later kwam her verzoek van Bantam om hulp tegen Mataram. Dat was de basis voor de verdere politiek op Java: Bantam mocht niet te klein worden, Mataram niet te groot. En nog veel later (7 november 1676), onder GG Maetsuycker, een verzoek van zowel Soesoehoenan Amangkoerat I als Prins Taroeno Djojo in hun strijd om de macht.
Surya Atmadja zegt:
6 juli 2015 om 1:26 pm
De oorspronkelijke Jayakartanen , de Sundanezen ( incl Bantammers ) , Orang Melayu=woonden in Kampung Melayu vonden dat JPC iemand die zijn woord vaak verbrak ( Tukang Bohong) .
========================================================
Tukang Bohong:
zie de omong kosong verhaal van SiGeblek in Indisch4Ever .
http://indisch4ever.nu/2011/02/26/beeld-moet-weg/
26 februari 2011 om 17:35 en 27 februari 2011 om 10:14 en verder
OF : http://indisch4ever.nu/2007/11/16/lode_simons-2/
sigeblek zegt: 19 november 2007 om 16:29
De bewindhebbers waren van mening dat een rendez-vous slechts gewapenderhand kon worden gerealiseerd, maar Coen beoordeelde de situatie als “in dese conjuncture van tyden seer onraetsaem te sijn met hostiliteyt de een of de andere plaetse feytelijck te invadeeren”. Om het conflict niet te laten escaleren leenden de Nederlanders de vorst 1000 realen “tot opbouwinghe van sijne stadt”!
De bezetting van het Nederlandse fort stelde weinig voor: naast de commandant en opperkoopman Pieter van den Broecke een predikant, een arts, drie officieren en een onderkoopman, 65 onderofficieren, beambten en ambachtslieden, 15 artilleristen, 70 soldaten, 25 Japanners, 16 Chinezen, 70 Javanen, circa 75 op de Portugezen buit gemaakte slaven en circa 35 vrouwen, totaal ongeveer 375 personen. Beschietingen door de Jakatranen van het Nederlandse fort werden beantwoord met een uitval naar de Jakatraanse batterij. Deze mislukte, met zware Nederlandse verliezen; het hoofd van de gesneuvelde luitenant Abraham Jansz. werd in het zicht van de Nederlanders op een bamboe-staak gespietst. Mede vanwege gebrek aan munitie werd besloten Coen in de Molukken daar aanwezige schepen op te laten halen, en met de oostmoesson terug te komen. Door Bantam werd een leger naar Jakatra gestuurd om zowel Jakatra, de Engelsen als de Nederlanders te onderwerpen. De regent zag geen kans meer het fort te overmeesteren en nam het initiatief tot onderhandelingen, die ondanks Engelse tegenwerking resulteerden in een op 19 januari gesloten verdrag . In dit contract was een verbod tot het bouwen rond het fort opgenomen, wellicht ter verkrijging van een vrij schootsveld. Drie dagen later was Van den Broecke zo onvoorzichtig in te gaan op een uitnodiging voor een feest bij de regent, waar ook de Engelse admiraal Thomas Dale aanwezig was, en waar hij met zijn delegatie gevangen werd genomen. Pieter van Raey nam de leiding over, maar dacht het niet lang te kunnen uithouden. De Engelsen wilden echter het fort onbeschadigd in handen krijgen waarop de regent de onderhandelingen heropende, mede over een losprijs voor Van den Broecke. De Nederlanders gingen niet in op de voorwaarden van de vorst waarop Thomas Dale het heft in handen nam. De Nederlandse bezetting zag geen uitweg en ging accoord met een overgave die tevens een vrijgeleide onder Engelse bescherming zou inhouden .
De vorst van Bantam zag zich de buit ontgaan en stuurde een leger naar Jakatra, waardoor het de Engelsen niet lukte de Nederlanders uit het fort te evacueren. De Bantamse commandant nam Jakatra voor Bantam in bezit; Van den Broecke met de zijnen werden door de legeroverste naar Bantam gebracht. De Engelsen zochten nu steun bij de Nederlanders in het fort. Dezen wensten echter, gezien hun zwakke positie, nog steeds Jakatra te verlaten onder Engelse bescherming, conform het contract van 1 februari 1619. De Engelsen vreesden hierdoor de gunst van de vorst van Bantam te verliezen, braken het beleg op, en scheepten zich op hun vloot in.
Op 9 mei kwam het bericht dat Coen met een vloot onderweg was, en op 27 mei bracht een jacht de opdracht van Coen, dat de vorst van Bantam moest worden gelast zich afzijdig te houden. De vloot verscheen echter al de volgende dag voor Jakatra; de Bantamse vorst vreesde dat ook Bantam zou worden aangevallen en trok zijn krijgsvolk uit Jakatra terug, in hun kielzog alle inwoners met zich meevoerend.
Op 30 mei werd de aanval op Jakatra uitgevoerd waarbij geen weerstand werd ondervonden. Op 31 mei ging men voort de desa verder te verwoesten en de bolwerken te slechten, waarmee Jakatra ophield te bestaan.
Op de rede van Bantam wist Coen de gevangen Nederlanders vrij te krijgen: “De pangoran sprack seer schoon, zeyde niet anders dan vrede ende vrientschap met ons te begeeren.” Maar op 22 januari 1620 schreef Coen dat deze “nae der Mooren aert, gestadich practiserende hoe my best van cant soud mogen helpen (…) heeft de coninck van Jacatra (…) ontboden, dat hy de generael Coen soud doen ombrengen, hem belovende (…).”
Op 29 maart 1620 werd de tijding ontvangen dat in Londen beide Compagnieën hun geschillen hadden bijgelegd. De op 19 april in Straat Soenda gesignaleerde Engelse vloot werd door Coen tegemoet gevaren, om met saluutschoten de vrede te bezegelen. Direct daarna diende hij een verzoek tot ontslag in.
Direct na de verovering begonnen de Soendanezen, Javanen en Chinezen uit Bantam terug te keren naar hun stad. De wederopbouw en het nieuwe stadsleven konden beginnen.
(bronnen te vinden in mijn dissertatie)
Sorry, er is iets fout gegaan. Mijn verhaal hoort onder: Indisch4ever zegt:
15 juni 2015 om 11:49 pm
Een bedachtzame, diplomatieke bestuurder?
Wat vonden de Bandanezen en de oorspronkelijke Jajakartanen daarvan ?
@R.L. Mertens
“De rechtbank(!) strafte het meisje met geseling. Door Coen geëist(!); een strenge geseling in het openbaar! En aldus is het geschied. De jonge Pieter werd ,op Coen’s voorspraak, onthoofd! – Zo’n persoon een volksheld? Mi. een psychopaat!”
U beoordeelt toen, met de blik van nu.
Hier kunt u zien wat destijds normaal was (in Nederland):
http://archief.ntr.nl/verreverwanten/afleveringen/serie_2/verre_verwanten_van_hans_klok_en_melita_van_der_mersch/willem_blaeu/1885.html
@R.L. Mertens
“De rechtbank(!) strafte het meisje met geseling. Door Coen geëist(!); een strenge geseling in het openbaar! En aldus is het geschied. De jonge Pieter werd ,op Coen’s voorspraak, onthoofd! – Zo’n persoon een volksheld? Mi. een psychopaat!”
Wat een geëmmer van Mertens! Hij heeft de klok niet eens horen luiden, maar wil zich in de discussie die ver boven zijn pet gaat mengen.
FYI, Tuan M., Het was de Raad van Indie, waarvan later zes leden werden ontslagen wegens corruptie, die beslissingen namen over het wel en wee van het onstuimige stel.
15-Jarige Pieter werd onthoofd om een andere wetsovertreding. Sara, dochter van een Japanse njai en Speckx, werd achter gesloten deuren gegeseld, als ’t althans gebeurd is. Ze trouwde later op Formosa met een Duitse dominee Gregorius Candidius, maar werd slechts 19 jaar oud.
Coen werd afgekraakt door een zekere Conrad Busken Huet, die zelf met een besmette naam zijn Indische jaren begon en behield. Cd Busken Huet werd naar Indië gestuurd met een geheime opdracht van de regering om daar de liberale pers te beteugelen.
Indo schrijver/journo LW Ritter voorzag in 1845 de historische feiten van . . . gefingeerde dialogen.
J. Slauerhoff ontdeed JP in het toneelstuk van heldenstatus en stelde hem voor als zeer geweldadig.
Naslagwerken
F. Valentijn, Oud en Nieuw Oost-Indiën 4-5 (Dordrecht/Amsterdam 1726) 285-286, 289-292.
W.L. Ritter, Nieuwe Indische verhalen en herinneringen uit vroegeren en lateren tijden, deel 1 (Batavia 1845) 3-51.
V.I. van de Wall, Vrouwen uit den Compagnie’s tijd (Amersfoort 1923) 49-60.
Jan Pietersz. Coen: bescheiden omtrent zijn bedrijf in Indië, H.T. Colenbrander ed., deel 5 (Den Haag 1933) 751.
C. Gerretson, Coens eerherstel (Amsterdam 1944) 58-98.
Generale missiven van gouverneurs-generaal en raden aan Heren XVII der Verenigde Oostindische Compagnie, W.Ph. Coolhaas e.a. ed., deel 1 (Den Haag 1960) 465 [Rijks Geschiedkundige Publicatiën 104].
W.Ph. Coolhaas, Het huis ‘De dubbele Arend’: het huis Keizersgracht 141, thans ‘Van Riebeeckhuis’ genaamd, nu daar een halve eeuw gearbeid is voor de culturele en economische betrekkingen met Zuid-Afrika (1973).
J. Slauerhoff, Jan Pietersz. Coen. Drama in elf taferelen (4de druk; Amsterdam 1986 [oorspr.1932] ) [met een inleiding door Ronald Brouwer].
L. P. van Putten, Gouverneurs-generaal van Nederlands-Indië, deel 1 (Rotterdam 2002) 54-59.
Adrienne Zuiderweg, ‘Sara en Pieter, een Bataviase liefdesaffaire’, ndische Letteren 22 (2007) 2-15.
Jur van Goor, ‘Sara Specx en de reputatie van Jan Pieterszoon Coen’, in:
Marieke Bloembergen en Remco Raben red., Het koloniale beschavingsoffensief. Wegen naar het nieuwe Indië 1890-1950 (Leiden 2009) 143-169.
Met dank aan Taco Tichelaar,
Er waren twee soorten raden, vijf of zes gewone en minstens drie buitengewone. (Vanaf 1619 maakten ook de gouverneurs van Molukken, Ambon, Banda, de Coromandel en Taiwan deel uit van het college als buitengewoon lid.) Bij stemming moesten minstens zeven raden aanwezig zijn in Batavia. De gewone raden waren sinds 1646 zes in getal en hadden een besluitvormende stem: de G-G, de directeur-generaal van de handel en vier raden die gingen over handel, het leger, de vloot, en justitie. Het aantal “extra-ordinaris” raden was onbepaald, minstens drie, mogelijk vijf; zij hadden alleen een raadgevende stem en waren meestal in opleiding of gedetacheerd in de buitengebieden.
Wanneer dit boek ook in het Engles te verkrijgen is , zullen veel Indonesiers dit willen lezen en wellicht in the USA .
De geschiedenis boeit mij , maar ik heb twee vragen. Is dit een boek voor algemene consumptie of zuiver gericht op geschiedkundige experts– droog & uiterst gedetailleerd.? Het is moeiljk te beoordelen uit de bovenstaande, beknopte beschrijving. De tweede vraag valt ietwat makkelijker te beantwoorden: Wat voor man was Coen? Het is jammer dat er zo weinig bekend is over zijn prive leven. Wij moeten aannemenen dat hij een man van zijn tijd was en dat zijn opinies over handel met vreemde volken alleen maar beoordeeld kunnen worden van een dergelijk standpunt. Jammer.
Als Coen in de twintigste eeuw geleefd had, had hij zeer zeker niet een Nobel prijs verdiend, maar dat geld voor vele “groote mannen (en vrouwen )” uit het verleden.
Het ligt voor de hand dat een Engelse vertaling in Indonesie gretig gelezen zou worden. Het is nu eenmaal zeer populair om al het kwaad van heden aan de voeten te leggen van voor ouders, en vooral aan indringers van buiten.
Hier in Canada, waar ik woon , wordt dit dagelijks besproken in de kranten. De indaanse bevolking leeft in zekere zin nog steeds met een stenen tijd perks mentaliteit dat het uiterst moeilijk vindt zich aan te passen aan een Westerse beschaving. Waartoe dient onderwijs? Dit is weliswaar een extreme situatie van aanpassings problemen
Het is jammer genoeg onmogelijk te klok terug te zetten en mijn inziens is het nuttiger een betere toekomst te zoeken dan de euvels van het verleden herhaaldelijk weer naar boven zeulen. Een begrip voor het verleden is daarentegen 100% beter dan verzwijgen en vergeten. De toekomstige reacties op dit boek zullen hoogst interessant zijn.
Het boek lijkt mij in iedergeval zo belangrijk dat het zonder vertaling ook wel veel aandacht zal krijgen. Modern Indonesie heeft veel te danken aan Coen.
Een interessante VOCsite met gegevens van opvarenden (toets familienaam in) die eeuwen geleden naar warme landen zijn gevaren. Van onze families gingen er zeven mannen. De meesten gingen niet veel later dood. Twee kwamen terug en een bleef achter en van de ander is niets bekend.
http://vocopvarenden.nationaalarchief.nl/default.aspx
Ik wist niet dat ze al waren begonnen met de uitgave. Ik heb ze bezig gezien met de digitalisering van de monsterrollen in de Sociale Werkplaats in Delft, tegenover ons vorige huis. Ik dacht dat ze toen bezig waren met de Kamer Middelburg. Stuk voor stuk namen en bijzonderheden uittypen. Na een cursus oude handschriften lezen. De genoemde uitgave betreft zo’n 655.000 personen in de periode 1700-1794. Nog veel werk aan de winkel!
“Immers, zo redeneerde hij(Coen), volgens het natuurrecht, moeten overeenkomsten worden nagekomen: pacta sunt servanda. Alsof de sultans, de pangerans en de orang kaja’s allen Hugo de Groot op hun nachtkastje hadden liggen.”
====================================================================
Ze kennen geen Hugo de Groot , maar wel hun eigen adat en eer .
Er is een oud Indonesische gezegde:
Tidak menjilat ludah kembali ( dewoordelijke tekst weet ik niet meer), betekent ongeveer je gaat je eigen spuug niet terug likken.
Iets wat je zegt trekt je niet terug.
En over de Belanda’s kennen we ook de gezegde :
Seperti Belanda minta tanah.
Lijkt op Belanda die grond (voor een factorij) wilde hebben.
Eerst was het een stuk grod voor hun lodji , daarna versterk(illegaal,tegen de overeenkomst) , en later werd het een vesting ( Kasteel Batavia).
Natuurrecht is geen uitvinding van Hugo de Groot. Natuurrecht wordt gezien als de waarden die elk mens waar en wanneer ook koestert. En is ook de basis van het adatrecht. Ongeschreven recht. En in Indonesië weten ze bijvoorbeeld ook drommels goed dat afspraken moeten worden nagekomen. Daar hoef je het Romeins recht met pacta sunt servanda helemaal niet voor te kennen, het spreekt vanzelf. Daar hoef je Hugo de Groot niet voor te kennen. Hugo de Groot zag de waarde van dit ongeschreven recht voor de ontwikkeling van het volkenrecht. Hij heeft wel de bestaande kennis over het natuurrecht ingebracht bij de eerste ontwikkelingen van het moderne volkenrecht. Dat waren zaken waar we het toch al over eens waren. Zelf heb ik als bijvak Germaans recht gedaan, vond ik leuker dan Romeins recht. Juist omdat het ongeschreven recht was waarmee ook recht werd gesproken. Onder de oude eik! Met allerlei gebaren en rituelen die beter begrijpbaar waren dan knappe juridische termen.
@Somers; ‘Natuurrecht etc…..afspraken moeten worden nagekomen etc…’
Coen’s afspraken waren wurgcontracten om de verkoop van notenmuskaat etc. Contracten voor de inlanders; met uitgeknepen prijzen, met verkoop verbod aan derden etc. Zo ging het in de hele archipel; gewapende handel. Met bestraffingen tot aan totale uitroeiing van de bevolking. In het geval Banda, sprak men zelfs bij de VOC leiding te Holland hun afkeuring uit.
U denkt toch niet dat Nederlands Indië is gevormd door edele VOC motieven/ afspraken/contracten met die Inlanders/hoofden/sultans/radja’s; verdeel en heers. Sprak ene minister niet onlangs over die VOC mentaliteit? ‘Natuurrecht wordt gezien als de waarde die elk mens waar en wanneer ook koestert’. Nou die Nederlandse mens koesterde zijn eigen waarde. Ook daar in de Oost. Niet luisteren…dan maar voelen! Waarom verbloemen?
Zo sprak de heer Mertens. Rest mij een eerbiedig zwijgen.
Ha heren Mertens en Somers, heb al een tijd de Post niet bekeken, maar ben blij u beiden hier weer aan te treffen, hopelijk in goede gezondheid. Ik lees toevallig een Engels boek over de specerijentochten: Nathaniels Nutmeg. Daarin wordt diep in eigen Britse boezem getast. Ook de Spanjaarden en Portugezen passeren de revu, maar de Hollanders en Coen spannen de kroon waar het gaat om onbeschoftheid en wreedheden. Altijd verfrissend om de buitenlandse literatuur op zoiets na te slaan.
Altijd leuk om van de andere kant het kantelen van meningen te zien. Michiel de Ruyter is onze zeeheld, en Jean Bart de grote Franse zeerover. In de Franse geschiedenisboekjes is het precies andersom. Ik denk dat onze voorouders, van welke nationaliteit dan ook, af en toe tamelijk ruig te keer gingen. Van Vollenhoven schreef over het wordend Europese volkenrecht (15e eeuw?): een recht voor zelfstandige, onafhankelijke, misschien vechtgrage, maar zeker vrij tuchteloze knapen, die zich eigen baas voelen. Zou je over de vroegere Inlandse vorsten ook niet zo iets kunnen schrijven?
@HKeppy. Zijn er ook Indonesische auteurs/historici die over Coen (vHeutz) hebben geschreven? Opvallend; bij een bezoek aan Singapore zag ik de beeltenis van Raffles in volle glorie.
In Jakarta; geen JPCoen en vHeutz. In Amsterdam is het vHeutz monument gewijzigd in Nederland-Indië monument(zonder het borstbeeld van vHeutz=indertijd in de gracht gesmeten/onvindbaar) Kwaad geweten? JPCoen beeld staat nog in Hoorn. Wel met een aanvullende(?)/ gewijzigde onderschrift.
Echter; Beiden hebben voor Nederland nogal wat/voordeel betekent. Dat gaat/ging uiteraard ten koste van die anderen. Cruyf zou zeggen; elk nadeel heeft ook zijn voordeel. Dat voordeel; daar gaat het toch om? En het klopt(te)!.
@ Ron.
http://www.transsurabaya.com/2013/06/peluncuran-dan-diskusi-buku-climates-of-meaning-monuments-of-coen-daendels-and-van-heutsz/
http://hum.leiden.edu/history/cosmopolis/alumni/johny-a-khusyairi.html
Over Daendels :De Toean Besar Guntur zijn er veel artikelen geschreven.
Berucht van de dodenweg .
In Indonesia, there still exists a statue of his shown to be in interaction with a Sundanese prince.
(Eigenlijk in de hoedanigheid als de Regent van Sumedang= Bekend als Pangeran Kornel )
* Bijna elke artikel of boeken die over Perang Aceh gaat, komt je de naam van Van Heutz tegen.
* Geldt ook over de verhalen (al dan niet aangedikt ) over de expeditie leger van Sultan Agung van Mataram(II) die Batavia belegerde, of de moeizame relatie met Bantam .
Het verbaasd me ook dat er weinig boeken waren geschreven (?)waar de persoon JPC,VH of Daendels de hoofdrol spelen.
http://rolshop.co/news/detailbuku/RBN444213
“Het verbaasd me ook dat er weinig boeken waren geschreven (?)waar de persoon JPC” Over JPC bestaat o.a. H.T.Colenbrander (red.), Jan Pietersz. Coen, Bescheiden omtrent zijn bedrijf in Indië. Uitgegeven door het KITLV, 1919-1953. Zeven(!) delen. Ligt in de KB gewoon in de boekenkast van de grote leeszaal. Gelukkig is dat een stofarme omgeving.
Jammer genoeg wordt in deze verhalen over Atjeh praktisch geen aandacht besteed aan Snouck Hurgronje. Hij was het die vaststelde dat de contacten met de sultan niet werkten. Het was slechts een ceremoniële positie. Je moest bij de religieuze leiders zijn, en dat werkte wel.
Geen idee of er iets wezenlijks over Coen en Van Heutsz is geschreven door Indonesiërs. Cruyff hangt trouwens wel bij mij aan de muur.
Jan A. Somers zegt:
9 juli 2015 om 12:06 pm
Jammer genoeg wordt in deze verhalen over Atjeh praktisch geen aandacht besteed aan Snouck Hurgronje
=====================================
Het gaat of Indonesiers iets hadden geschreven over Coen(de stedenbouwer of de slachter van Banda ) , Van Heutz ( Pacificator van Achin), Daendels : De Toean Besar Guntur.
Over Snouck Hurgronje werd veel geschreven m.b.t de Aceh Oorlog(en).
Hij is de “serigala dalam pakaian domba” (de grote boze wolf in schaapskleren) , de NEP Moslim a.k.a Hadji Abdoel Gaffur , met zijn 2 Sundanese moslim vrouwen en ik dacht 4 kinderen .
Ik was hier per ongeluk off topic, en sluit dus af. Meer lezen over Snouck Hurgronje! Zijn privéleven interesseert me eigenlijk niet, waar het mij om ging is dat na de opvolging van zijn adviezen het in Atjeh ineens rustiger werd.
Ter leering ende vermaeck .
http://www.academia.edu/10078776/Climates_of_Meaning