Een van de meest bijzondere albums van de collectie ‘Foto zoekt familie’ van het Tropenmuseum is zonder twijfel album 1070, een album ‘met foto’s van zendelingen, de Baai van Tifoe en de bevolking op Boeroe’. De datering werd vastgesteld op 1905-1920. Mogelijk zijn het de oudst bekende foto´s van Boeroe, reden genoeg voor een reis in de tijd.
Op de eerste pagina zien we twee foto´s, één met als onderschrift ‘Prof. Denninger (Freiburg Expeditie), posthouder Bernhard, zend. Schut met echtgenoote’ en één met als onderschrift, ‘Zend. Jansen (…) 1915.’ Alle andere foto´s tonen ‘slechts’ afbeeldingen van het eiland en de lokale bewoners.

Professor Deninger, posthouder Bernhard, zendeling Schut met echtgenote.
Gelukkig geven deze twee onderschriften voldoende houvast. De zendelingen Johan A.F. Schut en A.H. Jansen werden naar het Molukse eiland Boeroe gezonden door de protestantse Utrechtse Zendingsvereniging. Schut woonde met zijn echtgenote in Tifoe van 1905-1920, Jansen met zijn echtgenote in Namlea, van 1911-1915.
De aanwezigheid van prof. Deninger duidt op de jaren 1906/1907 of 1912, bij gelegenheid van één van zijn beide expedities. Kan het zijn dat de eerste foto gemaakt moet zijn in 1912? Je zou zeggen van wel, zij het dat in dat jaar niet C.W.A.E. Bernhard posthouder (bestuurder) van Boeroe was, maar J.F.G. Hoffman. Rond 1915 werd Hoffman vervangen door de op dat moment op de Kei-eilanden gedetacheerde Bernhard. Mogelijk was Bernhard toen Deninger langskwam op bezoek bij zijn collega Hoffman, en werd het onderschrift in het album aangebracht op het moment dat Bernhard inmiddels posthouder van Boeroe was geworden.
Het waren moeilijke jaren voor de weinige Europeanen op Boeroe, een eiland half zo groot als Nederland. Naast enkele zendelingen in Namlea en Tifoe, de posthouder en misschien een enkele planter aan de noordkust (Beb Vuyk schreef Het hout van Bara over een copraplanter op Boeroe in de jaren ’30), waren er slechts Europese passanten: een wetenschapper als de Duitse professor Deninger, of expedities van KNIL-militairen die het Nederlandse gezag moesten handhaven. Slechts één keer per maand werd het eiland aangedaan door een postboot die dan aanmeerde in plaatsen als Oki en Tifoe. Het verblijf van de Europeanen kenmerkte zich door een groot isolement en vele ontberingen.

A.H. Jansen, 1915
Van Schut en Jansen weten we dat ze regelmatig last hadden van malaria en andere ziekten. Schut ging enkele malen naar Nederland voor herstel. Hij deed dan verslag van zijn werkzaamheden op het hoofdkantoor van de Utrechtse Zendingsvereniging, en pleitte daar voor meer ondersteuning. Boeroe was een mooi eiland, vond hij, maar het werk om de heidense bewoners te kerstenen was zwaar. De inlanders waren niet gewend aan een georganiseerd leven en verzaakten snel hun christelijke plichten. Ook Jansen had het moeilijk. In 1915, na vier jaar Boeroe, keerde hij door malaria geplaagd terug naar Nederland.
De wetenschap
Ook voor de wetenschap was Boeroe interessant. De Duitse geoloog Karl Deninger, werkzaam aan de universiteit van Freiburg (Baden), reisde in 1906 naar Boeroe om daar op zoek te gaan naar de Phitecantropus Erectus, de Javamens. Van inlanders had hij gehoord dat deze daar nog zelfs in leven zou zijn, als een soort Orang Pendek. Deze Javamens vond hij dus niet, maar wél schedelresten van een Zuidoost-Aziatische oervolk. Teruggekeerd in Duitsland besloot hij een tweede Molukken-expeditie te ondernemen, en dan niet alleen Boeroe maar ook Ceram aan te doen.
In het najaar van 1910 arriveerde hij samen met de zoöloog E. Stresemann uit München en dr. O.D. Tauern, geograaf uit Freiburg, in Batavia. Om niet afhankelijk te zijn van lijndiensten hadden ze hun eigen boot gekocht. Het bleek een miskoop. Door allerlei oponthoud door mechanische pech arriveerden ze pas anderhalf jaar later, na eerst Ceram te hebben aangedaan, op Boeroe.
In januari 1912 ging hun boot in de baai van Tifoe voor anker. Na contact met de weinige blanken, posthouder Hoffman en zendeling Schut, bereidden zij zich voor op een tocht over het eiland. Goederen werden aan land gehesen en ter plaatse werden dragers en gidsen gehuurd. Besloten werd dat Stresemann met een aantal inlanders door het binnenland, langs het Wakalomeer, naar het noorden zou gaan, en dat Deninger de kustlijn zou volgen. Aan de noordkust zouden de mannen elkaar weer treffen.
In Bara aangekomen had Deninger nog tijd voor een korte trip naar het gebergte, vóór sprake was van de geplande ontmoeting. Stresemann bleek het Wakalomeer nauwkeurig te hebben onderzocht, en allerlei zoölogische en ethnografische gegevens te hebben verzameld. Samen trokken ze nu verder, en exploreerden de oostkant van het eiland, waaronder de omgeving van het dorp Oki.
Twee maanden na hun vertrek uit Tifoe keerden ze weer terug bij hun boot om met de meegebrachte relikwieën huiswaarts te reizen. De resident van Ambon, Raedt van Oldenbarnevelt, schreef hierover in 1915, licht gepikeerd:
“De expeditie keerde dankbaar en voldaan naar Europa terug. Zij had belangrijke cinematografische, fonografische en kleuren fotografische opnamen verricht in grote getale, waarmede zij nogal geheimzinnig was, en tevens etnografische en zoölogische verzamelingen aangelegd (vele tientallen kisten vol!), welke aan openbare musea (helaas, alleen van Duitsland!) zouden worden afgestaan. Sedert werd van deze expeditie niets meer vernomen.
Zo veel is zeker dat zij haar belangrijke resultaten grotendeels te danken heeft aan het welwillend optreden van het Bestuur, waarover de heren leden der expeditie dan ook vol lof waren, evenwel, zoals tot nu toe gebleken, alleen met de mond!”

Deninger, met enige van zijn assistenten, voor vertrek naar de binnenlanden van Boeroe. Foto:KITLV.
Van Oldenbarnevelts woorden waren gebaseerd op onkunde en misschien wel gespeend van gevoel voor realiteit. Deninger en Stresemann hadden medio 1913 wel degelijk een selectie foto´s opgezonden naar Amsterdam voor een tentoonstelling, in het Stedelijk Museum, ter gelegenheid van het veertigjarig jubileum van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap. In de catalogus van de tentoonstelling, onder het hoofd ‘Lijst van inzendingen’, vinden we ‘eene inzending van Prof. Dr. K. Deninger en den Heer E. Stresemann te Freiburg i/B. No. 306. Boeroe en Ceram, 55 landschapsbeelden en volkstypen, eigen opnamen gedurende de 2de Freiburger Molukken-expeditie, 1910-1912.’
Van Deninger weten we ook dat hij verzwakt terugkeerde van zijn expeditie. Hij had lange tijd nodig vóór hij zich weer bezig kon houden met het analyseren van al zijn aantekeningen.
De macht van Bapa Kompenie
Op Boeroe was het inmiddels onrustig geworden. Terwijl de bezoekers van het Stedelijk Museum in Amsterdam zich verwonderden over de bijzondere bewoners van dit eiland, lieten de geportretteerden weten er liever niet bij te horen. In april 1913 maakte een detachement militairen, onder leiding van kapitein Gerth van Wijk en bijgestaan door zendeling Schut in verband met zijn kennis van lokale talen, nog een uitgebreide patrouille over het eiland. Zonder enige problemen.
Toen een half jaar later opnieuw gepatrouilleerd werd, was echter sprake van verzet. Het Nieuws van de Dag voor Nederlands-Indië berichtte onder de titel ‘Onlusten op Boeroe’:
“Bij het binnentreden op 19 November van het gebied Wa Loea Atam (Zuid-Oost Boeroe), waarmee tot nu toe geen aanraking was verkregen, werd de spits der brigade van kapitein Gerth van Wijk plotseling door enige Alfoeren overvallen, waarbij een fuselier, Amatmenawi No. 75321, zwaar werd gewond door een lanssteek. Hij overleed later. Een fuselier, Tidin No. 68117 geheten, werd licht gewond door een geweerschot. Een achtergelaten voorlaadgeweer viel in onze handen.”
Gerth van Wijk besloot terug te trekken op Oki, en in Ambon versterking aan te vragen “om de in verzet zijnde stam in onderwerping te brengen.”
Volgens zendeling Schut te Tifoe was deze op niet meer te schatten dan 130 mannen, vrouwen en kinderen; volgens Gerth van Wijk was de sterkte evenwel, met mogelijke combinatie met andere stammen, op ongeveer 150 weerbare mannen te schatten.
De gevraagde troepen, twee brigades (“ongeveer 30 karabijnen”) onder leiding van luitenant De Jongh, werden onmiddellijk per s.s. Albatros naar Boeroe gezonden. De volgende maanden werd opnieuw intensief gepatrouilleerd. Aanvankelijk had men weinig succes, maar op 10 april 1914 werden enkele mannen ingerekend.
Over het ‘verzet op Boeroe’ verschenen regelmatig, maar met grote vertraging, berichten in de Indische pers. Meestal waren deze gebaseerd op het maandverslag van de resident van Ambon. De interesse in deze ‘opstand’ lijkt een verre echo van eerdere belangstelling in de onderwerping van de bevolking van Atjeh (1904) en Bali (1906), en toont een zekere verbazing over het feit dat er klaarblijkelijk nog steeds individuen rondliepen die niet begrepen wie de macht had.
Op 25 april 1914 schreef de Nieuwe Soerabaijasche Courant:
“Men herinnert zich wellicht, hoe in het laatst van 1913 het militaire detachement, dat de kapitein Gerth van Wijk bij diens exploiratietocht in Boeroe als dekking was toegevoegd, in het landschap Wa Loea onverwacht werd aangevallen, waarbij een fuselier werd gedood en een ander werd gewond. (…) Vanuit Mnamoek patrouilleerde men onophoudelijk zonder dat de leiders van het verzet zich meldden. Zoals gebleken is, wilden deze lieden zich wel onderwerpen aan de posthouder van Tifoe en aan de civiel gezaghebber, maar van aanrakingen met de militaire bevelhebber wilden ze niets weten, hoewel ze meermalen werden ontboden.
In het begin dezer maand had de heer Hoffman, posthouder te Tifoe, de hogerbedoelde leiders naar Oki opgeroepen, om hun onderwerping te aanvaarden. Aan deze oproep hebben zij gevolg gegeven. Ze waren te Oki waar de civiel gezaghebber, de heer Smit, een onderzoek instelde naar het voorgevallene.
Terwijl hij daarmee bezig was, marcheerde de patrouille onder luitenant De Jongh naar Oki, waar zij toevallig de langgezochte hoofden aantrof. Deze werden daarop gearresteerd en onder gewapende geleide naar Tifoe gezonden, waarna ze verder naar Amboina werden overgebracht, waar hun zaak zal worden onderzocht.
Twee van de gevangenen, genaamd Gebag Eringit en Gebag Maoet, moeten als de voornaamste leiders van het verzet worden beschouwd, zij en een paar andere gevangenen hebben daadwerkelijk deelgenomen aan de aanval op de patrouille Gerth van Wijk. Met enkele getuigen bracht het s.s. Van den Bosch de gevangenen over naar Ambon.
Wij zagen de gevangenen te Tifoe en hier aan boord.
Dat waren dan de ‘beruchte hoofden’, de ‘leiders van het verzet’. Armzalige gestalten, mager en schuftig. Een paar oude geweren van ‘bordpapier’ en wat lansen. Eén hunner, een oude heer met spillebenen, had een zeer aapachtig uiterlijk en een ontzettend vies hoofd, zeer bepaald met een hoge luizenindex.
Die mensen zullen misschien wel schuldig zijn, zeker. Maar grote hemel, als onze tegenstanders nooit gevaarlijker worden dan deze half wilde wezens die meer dom dan te vrezen zijn, wel, dan gaat het nogal. Als dit volkje ook maar enig begrip had van de macht van de Westerling, ze zouden zeer gewillige onderdanen zijn van ‘Bapa Kompenie’.”
Het blad toonde echter ook gevoel voor rechtvaardigheid, en kwam met een praktische oplossing:
“A propos, is het eigenlijk wel in de haak dat lieden, die zich na oproeping komen onderwerpen bij de civiel gezaghebber, daarna door een patrouille worden ingerekend? Ze zijn zó dom, zó vies en zó armzalig, die leiders van het verzet. Laat hun eens een oorlogsschip zien, geef hun wat groene zeep en schurftzalf, en laat hen lopen. Eén les zal wel voldoende zijn.”
Over het waarom van de verzetshouding worden we niet veel wijzer, zij het dat geschreven werd dat de Waloea’s ‘veronderstelden’ dat zij belasting moesten betalen en herendiensten verrichten. Er werd niet bij geschreven dat deze veronderstelling nergens op was gebaseerd.
De Grote Oorlog
Terwijl de rust op Boeroe was weergekeerd, en de door malaria geplaagde zendelingen Schut en Jansen hun godsdienstlessen voortzetten, brak in Europa de Eerste Wereldoorlog uit. Voor professor Karl Deninger met fataal gevolg. De 36-jarige Duitse wetenschapper, nauwelijks hersteld van zijn tropenzwakten, werd opgeroepen voor militaire dienst. Het verhaal lijkt hier een beetje op dat van de roman Der Zauberberg van Thomas Mann, waarin de hoofdpersoon zeven jaar lang in een sanatorium in Zwitserland verblijft om te herstellen van tuberculose. Nét als hij weer beter is, wordt hij naar de loopgraven in Noord-Frankrijk gestuurd om daar roemloos te kreperen.
Deninger werd als reserve Oberleutnant ingezet in Frankrijk, waar hij in september 1914 bij Fricourt een zware schotverwonding oploopt aan arm en long. Na een lang herstel in Duitsland keerde hij terug aan het front. Op 15 december 1917 werd hij in Noord-Italië door een granaatinslag gedood.
In de Geologische Rundschau (juli 1918) schreef zijn collega Wilckens een ‘In Memoriam’, waaruit blijkt dat Deninger in Freiburg een echtgenote achterliet.
Het album
We keren nu terug naar het album, en kijken nog een keer naar die eerste foto waarop het wereldlijk en geestelijk gezag, samen met de wetenschap, in 1912 een kopje thee drinkt in Tifoe. Voor Deninger – zo weten we nu – was het zijn laatste expeditie, Schut en echtgenote zien we een beetje rillerig van de koorts, en van postmeester Bernhard weten we dat hij net een nieuwe standplaats had met nog een lange carriere voor de boeg.
Wie deze foto heeft gemaakt? We weten het niet. Het zou posthouder Hoffman geweest kunnen zijn, maar waarschijnlijker nog de Duitser Stresemann. Wat opvalt aan de andere foto´s, is dat ze twee formaten hebben: grote, waarop veel groepsfoto´s van inlanders, en kleinere van – voornamelijk – landschappen. Gelet op wat we nu weten van Deninger en zijn collega´s, en hun interesses, is het niet ondenkbaar dat we hier te maken hebben met expeditiefoto´s van de ‘Zweite Freiburger Molukken-Expedition’, en dat sommige daarvan misschien wel in 1913 aan de wand van het Stedelijk Museum hebben gehangen.
Misschien dat Deninger een setje kopieën naar posthouder Hoffman heeft gestuurd, en dat deze – als aandenken aan zijn Tifoe-periode – de foto´s in een album heeft geplakt toen hij in 1915 vertrok om plaats te maken voor zijn opvolger Bernhard.
We weten het niet. Met het verhaal erbij kijken we echter op een andere manier naar de foto´s. Zijn dit afbeeldingen van de opstandige Waloea´s? Staat de ‘oude heer met spillebenen’ over wie de Nieuwe Soerabaijasche Courant schreef erbij? Wisten zij wel van De Grote Oorlog?
x

De Baai van Tifoe, Boeroe

De ‘Anna Johana’
x