De herinneringen van horeca-man Hendrik Tuinema
Afkomstig uit een Groningse horeca-familie, had Hendrik Tuinema (1920) niet anders voor ogen dan een toekomst in de horeca-sector. De oorlog kwam tussenbeide. Tot 1944 wist hij op vrije voeten te blijven, maar werd toen opgepakt in verband met zijn verzetsactiviteiten. Na een verblijf in Neuengamme ontsnapte hij tijdens een evacuatie nauwelijks aan de dood. Na de bevrijding, teruggekeerd in Groningen, wilde hij weg, ver weg…
In 2009 liet hij zijn levensverhaal optekenen door Alexandra Heering.
Door Alexandra Heering
Tuinema: “Ik kreeg de mogelijkheid om te praten met een van de heren Zeilinga, eigenaren van Hotel Des Indes in Batavia. Hun vader, directeur van de Javasche Bank, was ooit via een of andere schuld of faillissement aan het hotel blijven hangen.
Hij zei toen tegen zijn beide zoons: ‘Doen jullie dat maar, gaan jullie Des Indes maar runnen.’ Een van die zoons, Frits, was in Amsterdam en ik kreeg via via de hint: ‘Jij moet eens met hem gaan praten.’ ‘Maar wie is dat dan?’ vroeg ik toen. ‘Ik heb over jou verteld en hij kan je misschien wel gebruiken.’ Toen ben ik met hem gaan praten en dat klikte wel, dat is een volgend gesprek geworden, dat is een keuring geworden, dat zijn vooruitzichten geworden en toen dacht ik: ‘Dat ga ik doen, dan ben ik ten minste hier weg! Als ik eenmaal in Nederlands-Indië ben, dan zit ik vlak bij Australië.’ Want daar wilde ik naartoe. Dat was in die tijd helemaal in als emigrantenland. Daar moest ik wezen. Als ik maar eerst in Batavia zou zijn, dan kon ik wel weer verder. Naar Batavia ging ik als zaalchef. Tegenwoordig zouden we dat restaurantmanager of food and beverage manager noemen, maar toen heette het zo. ”
Wanneer kwam u aan in Batavia?
“Ik ben op 6 juni 1948 naar Batavia gegaan en daar ben ik maar kort geweest. De heer Frits Zeilinga zei: ‘Je moet even bij mij op kantoor komen.’ Hij had een heerlijk kantoor met airconditioning, ja, dat was toen heel bijzonder! Des Indes voerde intussen ook de directie over het Preanger Hotel in Bandoeng, West-Java, dat net gepacificeerd was. ‘Het Preanger Hotel is weer geopend en we hebben daar een goede man nodig, dus jij gaat daarnaartoe.’ Dat vond ik toen helemaal niet leuk, want ik had me gefocust op Batavia. Er waren daar allerlei bekenden die onder anderen in militaire dienst zaten en mensen die ik niet direct maar via via kende. Dan moest je naar die en die vragen, dan moest je die eens opzoeken enzovoorts. Ook zaten op dat moment de Kilima Hawaiians in Hotel Tanah Abang. Dat was een hele bekende Hawaïaanse groep, die tijdens de oorlog in Nederland zeer populair was en na de oorlog voor de NIWIN (Nationale Inspanning Welzijnsverzorging Indonesië) op tournee in Indië ging ter amusement van de militairen. Ik kende ze heel goed vanuit De Harmonie in Groningen, dus ik heb ze opgezocht, dat was verrassend en allemachtig aardig! En Alex de Haas, in die tijd een hele bekende cabaretier, conferencier, was daar ook. Maar ik moest dus na korte tijd uit Batavia vertrekken en naar Bandoeng afreizen.”
Het werd dus het Preanger Hotel in Bandoeng.
“Ja, en ik mocht dat dan niet leuk vinden, maar ze hadden mij in die stad nodig en iedereen zei: ‘Je mag niet mopperen, het is daar een ideaal klimaat, het ligt op achthonderd meter hoogte.’ Bandoeng is het westelijk deel van Java, het mooiste land van de wereld, schitterend! Met zijn theetuinen op zo’n zestien- à zeventienhonderd meter, waar de zon overdag fel schijnt, ’s avonds de open haard aangaat en waar je ’s nachts onder een deken ligt. Ik ben een jaar zaalchef in het Preanger Hotel geweest! De hele staf van de 7 December Divisie zat daar. Die divisie was in 1945 naar Indië gezonden om de ‘rust, orde en veiligheid’ te herstellen. Er speelde zich in het Preanger Hotel veel sociaal verkeer af en al heel snel raakte ik bevriend met deze en gene.
Op vrijdagavond was er dinner dance. Elke zondagmiddag van twaalf tot twee trad het Hongaarse orkest van Robert Schwartzenberger op in de lobby, tijdens de Pait Musical, Maleis voor borrel. Een ‘muzikaal borreltje’ noemden wij dat. Het waren zeven muzikanten en als die speelden ging er een hoop drank in, niet te geloven! Hongaarse muziek kan heel opzwepend zijn. Op een gegeven ogenblik werd er door de gasten gelapt en dan speelden ze door tot drie uur, dan werd er opnieuw gelapt en dan speelden ze door tot vier uur, en zo hebben ze ook tot vijf uur gespeeld, niet te geloven, niet te geloven! Ik liep daar heel nuchter tussendoor als personeel. Gasten waren onder anderen planters die van boven kwamen om weer eens eventjes bij te tanken en zakenlieden die uit Batavia kwamen voor de handelshuizen Lindeteves, Jacoberg, Internatio, Geo Wehry & Co enzovoorts.”
Kwam u ook in Bandoeng oude bekenden tegen?
“Ik zal je een verhaal vertellen, het is een redelijk emotioneel verhaal:
Pait Musical in de lobby van het Preanger Hotel, dan zat het vol en iedereen vond het prachtig met de muziek, de borreltjes en de biertjes. Op een gegeven moment hoor ik ergens van achteren ‘Tuinema, Tuinema!’. Het bleken Groningers te zijn die daar aan een tafel zaten. Ze waren erachter gekomen wie ik was en dat ik uit Groningen kwam.
Na een hoop gelul, een hoop niks, waren we zo goed en zo gek niet, maar het Groningse volkslied moest worden gezongen. Dus te midden van al dat volk dat al wat borreltjes ophad stonden wij daar met een man/vrouw of acht ‘Rondom ain wondre stad’ te zingen. Naast mij staat een eerste luitenant, die ik verder niet kende. In de toon van dat moment zeg ik tegen hem: ‘Mijnheer, wat denkt u dat u het recht geeft om dit lied mee te zingen?’ ‘Nou, ik kom ook een beetje uit het noorden.’ ‘Maar het noorden is Groningen niet, waar komt u vandaan?’ Toen zei hij: ‘Ik kom uit Oosterend.’ Toen keek ik hem aan.
‘God, in Oosterend, ik heb een hele goede vriend gehad in Oosterend. Daar heb ik mee in het concentratiekamp gezeten in Duitsland en die is daar omgekomen.’ Toen keek hij mij aan en hij zei: ‘Wie was dat?’
Ik antwoordde: ‘Dat was Bruinsma.’ Toen zei hij: ‘Dat was mijn vader.’ Het is niet te geloven! Die vader was een rijksveldwachter en die was ook aan het einde van de oorlog opgepakt. En ja, die man is heel zielig aan zijn einde gekomen, aan boord van ons evacuatieschip, de Athen. En ik was erbij, toen hij z’n laatste adem uitblies van uitputting, alleen maar uitputting, op 2 mei 1945. Zijn moeder was samen met zijn zus al bij mij thuis in Groningen geweest om te informeren naar haar man.
Dat wist hij allemaal. Hij stelde ook vragen die ik niet kon beantwoorden. De zoon was dus eerste luitenant in Indië en die ontmoet ik in het Preanger Hotel. Krankzinnig! Ik heb het verhaal niet vaak verteld, want ik heb er altijd weer moeite mee.”
Hebben jullie rustig met elkaar kunnen praten?
“Ja, we zijn met z’n tweeën in een stil hoekje gekropen, ver van de lobby, en hebben allebei een potje zitten grienen. In de doos waarin ik foto’s bewaar zit ook een foto van zijn vader. We hebben elkaar de jaren daarop nog een enkele maal ontmoet, maar iedere ontmoeting zorgt voor een zekere emotie en je weet op een gegeven moment ook niet meer zo goed waar je het over moet hebben, een gesprek is dan toch heel moeilijk.”
U legde zich er uiteindelijk bij neer dat u voorlopig in Indië in het Preanger Hotel zou blijven?
“Ja, ik heb in Bandoeng een gouden tijd gehad! Ik kon daar goed aarden, goed met de bevolking overweg, het was heel geschikt en aardig volk. Ik sprak ook Maleis. Dat leerden we op de hotelschool omdat we als leerlingen een beetje voorbestemd waren om assistent-hofmeester te worden bij de stoomvaartmaatschappij Rotterdamsche Lloyd, die passagiers en vracht tussen Nederland en Nederlands-Indië vervoerde. Enkele schepen lagen aan wal in Rotterdam op 10 mei 1940 en het scheepvaartverkeer kwam als gevolg van de oorlog helemaal stil te liggen. Het Indonesische personeel kon niet meer vertrekken.
Mijnheer De Wijs, die verantwoordelijk voor hen was en heel goed Maleis sprak, heeft ons daarin lesgegeven. Daar komt bij dat Maleis niet zo moeilijk is en ik kwam al een heel eind met een woordenboek.
De tijd, dagen van de week, dat kon je daar allemaal wel uit halen. Een gesprek voeren is natuurlijk iets anders, maar je kon je verstaanbaar maken. ‘Kun je me hier even bij helpen’ bijvoorbeeld, dat ging heel goed. Het bedienend personeel was heel prettig om mee te werken. Ze waren aardig en deden alles. Je had de djongossen, de hotelbedienden, en boven hen stonden de mandoers. Dat waren een soort obers/kelners die het vak goed kenden. Er moest wat leiding en toezicht zijn en die gaven wij, de Europeanen. Naast mij waren de chef-kok, de general manager en de magazijnhulp, een oud-onderofficier van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger, in dienst. De magazijnhulp behoorde tot de mensen die voor het KNIL naar Indië zijn gegaan en daar op een gegeven moment dag met hun handje tegen het KNIL hebben gezegd. Ze bleven in Indië, meestal met een Indische vrouw, en hadden lokale werkcontracten.”
Hoe zag uw sociale leven eruit in Bandoeng?
“De gasten die op vrijdagavond aan het diner dansant kwamen, daar waren hele aardige mensen bij. Het echtpaar Schel bijvoorbeeld, hij zat bij Ruhaak, een technische handelsonderneming in Batavia en regelmatig kwam hij even met zijn vrouw een koude neus halen in Bandoeng. Met hen ben ik heel goed bevriend geraakt. Dan was er de familie Stücker, die voor Shell naar Indië was gekomen. Een man die ik ook goed gekend heb was sultan Hamid II van Pontianak. Pontianak ligt aan de westkust van Borneo. Hij was een moedige man, die toen hij van de Japanners niet geïnterneerd behoefde te worden, zei: ‘Ik ben Nederlander, dus als jullie de Nederlanders interneren, moeten jullie mij ook interneren.’ Hij heeft al die tijd in jappenkampen gezeten. Hij was onder andere kamerheer in buitengewone dienst van hare majesteit de koningin.
De eerste keer dat ik hem zag was ik nog maar kort in Bandoeng. Mijn baas kwam bij me en zei: ‘Tuinema, ik heb net een telefoontje gehad van het hoofdkwartier, de sultan van Pontianak komt even een borrel drinken dus kijk erop toe dat dat goed gaat.’ Ik ging meteen op de stoep van het hotel aan de Grote Postweg staan wachten, want in mijn fantasie zag ik al een stoet met draagstoel en gesluierde vrouwen aankomen. Maar er gebeurde niks. Toen kwam mijn baas achter me staan, tikte op mijn schouder en vroeg: ‘Tuinema, wat ben je aan het doen?’ ‘Ik sta op die sultan te wachten.’ ‘Die zit daar,’ zei mijn baas. Hij zat allang met zijn staf in de lobby. Hij bleek luitenant-kolonel te zijn van het KNIL en droeg een uniform. Nou ja, dat was voor mij natuurlijk een desillusie. Gewoon een hoge officier.
Zij zaten wat te borrelen en besloten dat ze wilden blijven lunchen, rijsttafelen. Nou, dat kon. Ik wist wat ik moest doen dus de rijsttafel werd klaargemaakt, in de eetzaal werd gedekt, drie aan elke kant.
Tijdens de lunch stond ik een beetje verlegen op een afstand toe te kijken want het was allemaal nieuw voor mij. Al etende wenkte de sultan mij plotseling. Dus ik vraag snel aan iemand hoe ik hem moest aanspreken. ‘Wat blieft u, hoogheid?’ vraag ik hem. ‘Ik ben gewend om bij mijn rijsttafel wat tjabé rawit te eten.’ ‘Zeker, hoogheid,’ antwoordde ik. ‘Wilt u daarvoor zorgen?’ vroeg hij. ‘Zeker, hoogheid!’ Ik snelde naar de keuken en zei: ‘Chef, die sultan is gewend om bij zijn rijsttafel ik-weet-niet-meer-wat-hij-zei te eten. Weet jij wat hij bedoelt?’ ‘Ja, hoe moet ik dat nou weten?’ zei de chef, een echte Amsterdammer. ‘Als jij het niet weet, dan weet ik het ook niet!’ zei ik in paniek. ‘Het eindigt op iets van “i”.’ ‘Ja, dat weet ik niet, dat is er niet,’ zei de chef. O, dat is de oplossing, dacht ik. Het is er niet! Dus ik ging terug naar de sultan: ‘Hoogheid, het spijt me, maar het is er niet.’
Toen keek hij mij zo aan en vroeg: ‘Wat is er niet?’ ‘Dat waar u om vroeg, hoogheid.’ ‘En waar vroeg ik dan om?’ Oei! Later zijn we de beste vrienden geworden. Hij zag wel dat ik nieuw was en hij zou me wel even te grazen nemen. Tjabé rawit is een hele kleine Spaanse peper. Daar kwam ik uiteindelijk vrij snel achter en de chef zei later: ‘Proef maar eens.’ Nou, dat is sambal maar dan tien keer sterker.”
Waarom bent u niet langer dan een jaar in Bandoeng gebleven?
“Na een jaar wist ik dat ik niet wilde blijven. De toestand in Nederlands-Indië was zo labiel. Er had net een BFO-conferentie (Bijzonder Federaal Overleg) plaatsgevonden, waarvan Hamid de voorzitter was geweest. Het was in de tijd dat Indonesië opgedeeld zou worden in deelstaten en de soevereiniteitsoverdracht bood geen toekomst. Als de politieke toestand stabiel was geweest, was ik er graag gebleven, maar ik zag de toekomst van Nederlands-Indië somber in. Je las er in alle kranten over, er werd over gesproken, niemand wist wat er precies ging gebeuren, maar dat de Indonesiërs het uiteindelijk zelf voor het zeggen zouden krijgen, dat stond vast. Nederland kon het op deze manier niet volhouden. Zeker niet met landen als India, Amerika en Australië, die Nederland eruit wilden hebben, wat moest dat kleine land daar. De hele pers was tegen ons.
In die tijd vond ook de tweede politionele actie van het Nederlandse leger plaats. Uit solidariteit met de republikeinen in Indië, sloten India, Pakistan en Maleisië hun luchtruim voor Nederlandse vliegtuigen. Er strandden hierdoor zes KLM-bemanningen in Batavia. De KLM zei tegen hen: ‘Gaan jullie maar naar Bandoeng toe, want het is hier veel te warm en morgen kun je toch nog niet vertrekken.’ Er kwamen in het Preanger Hotel drie complete bemanningen, ongeveer zesendertig man, uit de Constellation-toestellen logeren. De andere drie bemanningen zaten schuin tegenover ons in Hotel Homan. Deze mensen zouden noodgedwongen Kerstmis en oud en nieuw bij ons vieren, terwijl ze erop hadden gerekend tegen die tijd weer thuis te zijn. Ik heb me daarom over hen ontfermd.
Een bemanning bestond uit een gezagvoerder, een co-piloot en navigator, twee boordwerktuigkundigen, twee boordtelegrafisten, twee stewards en één stewardess. Ze verveelden zich natuurlijk rot rond de feestdagen; wat moesten ze de hele dag doen? Nu waren er nogal wat NIWIN-artiesten die naar Indonesië werden gestuurd voor de ontspanning van overzeese troepen. Het is me gelukt om met een aantal artiesten te praten en ik heb ze gevraagd voor de bemanning en de andere gasten op te treden. Dat was een groot succes!
Het werd goed ontvangen en ze waren er erg blij mee. Dat ik me zo over die mensen had ontfermd, is later ook tot de KLM doorgedrongen.”
Hoe kwamen deze mensen uiteindelijk terug naar Nederland?
“Op een gegeven moment heeft de KLM de Mauritiusroute geopend. Van Schiphol via Caïro naar Mauritius en over de Indische Oceaan rechtstreeks naar Batavia. Dat was zo’n vijftien tot zeventien uur vliegen, een geweldige onderneming! Er konden één of twee passagiers mee, een heleboel post en voor de rest zat het vliegtuig afgeladen met kerosine. De kunst voor de gezagvoerders was om het point of no return te bepalen: het punt waarop je weet ‘ik haal het wel of ik haal het niet’. Dan moet het vliegtuig terug of vliegt het door naar de eindbestemming. Het is de KLM gelukt om op die manier de luchtverbinding weer tot stand te brengen. Ik geloof dat toen een voor een die Constellations via Mauritius weer teruggevlogen zijn, precieze details weet ik niet meer. Na zes weken is de boycot voor dat luchtruim opgeheven en kon er weer gewoon, via de oude Indiëroute, worden gevlogen. Mensen konden terug naar huis.
Gezagsvoerder Tom Rijers, met wie ik in die Bandoengse tijd een goede relatie had opgebouwd, vloog ook een keer de Mauritiusroute en deed dat tot zijn grote tevredenheid in iets meer dan vijftien uur, een recordtijd! Een beetje wind mee, zo gaat dat dan. Maar hij had de Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon Lovink aan boord en vroeg hem dus beleefd: ‘Ik lig wat voor op schema, vindt u het goed als ik wat eerder op Kemajoran aankom?’ Toen zei Lovink: ‘Nee, dat kan niet, want ik word ontvangen door vliegtuigen die mij op het laatste stuk tot het vliegveld gaan begeleiden.’ Nou ja, toen is Tom maar rondjes gaan vliegen om op schematijd aan te komen. Dat was heel jammer voor hem want hij vond het natuurlijk prachtig dat hij een record had gevestigd. Vanaf Sumatra kwamen de jagers hem inderdaad tegemoet en ze draaiden om om hem verder te begeleiden. Intussen was het duidelijk dat Nederland de soevereiniteit over Nederlands-Indië zou overdragen aan Indonesië.”
Had u ideeën over uw toekomstige carrière en woonplaats?
“‘Wat zal ik doen?’ dacht ik in die tijd. Australië stond nog steeds op mijn programma. Toen kwam de directie van de KNILM (Koninklijke Nederlandsch-Indische Luchtvaartmaatschappij) naar het Preanger Hotel om met mij te praten. ‘Luister eens, wil je bij de KLM komen? We hebben een goede baan voor je.’ Nou, kort en goed, ik kon in dienst bij de KLM. De soevereiniteitsoverdracht was pas in december maar vooruitlopend daarop zou, zodra die soevereiniteitsoverdracht een feit was, Indonesië zijn eigen luchtvaartmaatschappij krijgen. De KNILM kon dus niet meer bestaan en werd opgedeeld in KLM Intercontinentaal en Garuda Indonesian Airways. Tot dan toe wikkelde de KNILM de zaken van KLM Intercontinentaal af en dat moest de KLM nu zelf gaan doen. Garuda Indonesian Airways had zijn eigen civiele dienst en er kwam ook een nieuwe, zelfstandige civiele dienst voor de KLM. De civiele dienst zorgt voor de schoonmaak en bevoorrading van vliegtuigen, bepaalt wat er gegeten gaat worden op de verschillende trajecten van de vlucht, maakt schema’s en zorgt ervoor dat vliegtuigen op tussenstops weer worden bevoorraad. De KLM had een chef nodig voor zijn civiele dienst.
Die baan sprak mij aan, want ik dacht: ‘Als ik naar de KLM ga ben ik niet meer met Nederlands-Indië getrouwd, en als het hier fout gaat kan ik overal naartoe, dan ben ik world wide onder de pannen!’ Dat leek mij heel veilig. Dus in september 1949 ging ik naar Batavia.”
Hoe verliep uw afscheid van het Preanger Hotel?
“Ik had een heel leuk afscheid in het Preanger, het klinkt een beetje pedant en zo bedoel ik het niet, maar het ging iedereen aan het hart dat ik vertrok. Dat vonden ze helemaal niet fijn. Ik zou ’s morgens heel vroeg met de auto van Bandoeng naar Batavia rijden en daar stonden alle djongossen in twee rijen, mooie gesteven witte pakken door de eetzaal, door de lobby, over de stoep tot de auto om mij uit te zwaaien. Vind je dat niet prachtig? Enig! Hier is een foto: Tuinema en zijn brigade! Mandoers, djongossen en de katjongs. Katjongs waren de hulpjes die bijvoorbeeld een bordje aan een stok met een naam erop geschreven vasthielden. Er zat dan een fietsbelletje aan en daarmee kondigden zij aan voor wie er telefoon was. Met dat hele team runde ik de eetzaal en de bar.”
Wat waardeerde uw team zo in u?
“Weet ik veel. Ik kon het goed met hen vinden. In de koloniale tijd was het dikwijls zo dat een grote mijnheer stond te bevelen en een grote mond had. En ja god, ik heb helemaal niet staan schreeuwen, gewoon.”
Kunt u omschrijven wat uw werkzaamheden bij de KLM in Batavia waren?
“Naast de civiele dienst hoorde bij mijn baan ook het management van Hotel Transaera. Omdat alle passagiers die van Batavia (en later Jakarta) naar Nederland vertrokken, twee dagen van tevoren in de stad moesten zijn voor controle van tickets, papieren, inentingen, visa et cetera, was het voor de KLM van belang een eigen hotel te hebben. Het vroegere Hotel Daendels werd door de KLM voor tien jaar gehuurd en was omgedoopt tot Transaera.
In het hotel had ik een assistent-manager, die voor de dagelijkse zaken zorgde. Dankzij hem hoefde ik me niet onmiddellijk met alles te bemoeien, maar ik moest wel goed weten hoe de zaak liep en waarom het zo liep en niet anders. Voorts kwam ik geregeld op het vliegveld, Kemajoran, om bij de aankomst van vliegtuigen te kijken of de ploegen paraat stonden, de voorraad goed eruit werd gehaald, de juiste hoeveelheden weer aan boord werden gebracht en dergelijke. Dat doe je niet zelf maar dat moet wel kloppen, je moet erbij zijn en even kijken of iedereen er is. Ik hield kantoor in het hotel en had regelmatig contact met Schiphol. Af en toe kwamen er KLM-collega’s langs om bijvoorbeeld de menu’s te bespreken. Die moesten voldoende gevarieerd en lekker zijn.
De baan was interessant en betaalde goed, maar in het begin heeft het wel de nodige wrijvingen gegeven. De baas van de civiele dienst van de KNILM vond het niet zo nodig dat er nog iemand bij kwam, die kon het allemaal wel in z’n eentje en ik werd een beetje genegeerd. Maar het ging er niet om of hij het zelf wel kon, het ging erom dat het politiek noodzakelijk was dat de boel uit elkaar gehouden werd: het één Indonesisch en het ander Nederlands. Dat is vrij snel in goede banen geleid en daarmee verbeterd. Op 26 december 1949 werd Batavia Jakarta, de soevereiniteitsoverdracht was een feit.”
x
Hendrik Tuinema zou nog tot januari 1951 in Jakarta blijven. Zijn volgende standplaats – ook voor de KLM – werd Karachi, in Pakistan.
Andere delen van het levensverhaal van Tuinema zijn te lezen op de website van Alexandra Heering: www.levensinterview.nl
Veel dank Hendrik Tuinema, ik heb zelf ook in een pracht Hotel gewerkt toen ik in 1957 alleen als 20 jarige jongen naar Amerika emigreerde, het was het “Miramar Hotel” in Montecito bij Santa Barbara, Californie. Het is een fascinerend bestaan. Dit Hotel was het oudste Resort Hotel in de Staat sinds 1928, wat naar Amerikaanse begrippen oud is. Ik bezocht Hotel Des Indes in 1946 en vond het toch enorm voortvarend, toen al. Zelf was in in 1936 in Sukabumi geboren, vroeger spelden ze het Soekaboemi. Nooit de kans gekregen je Preanger Hotel te bezoeken. Ben je nog wel eens naar Dago Heuvel gegaan? Wat een prachtig gebied ook wat klimaat betreft.
Veel dank voor je Bio,
Rob Fermin, in het verre land.
Veel kan ik over dit artikel niet melden dan dat H. Tuinema een positieve instelling had. Iemand die niet bij de pakken gaat neerzitten
Overigens was die Kilima Hawaiians geen Hawaiiaanse band, maar en onvervalste Nederlandse band, dacht ik zo. Hun muziek riep associaties op met wuivende rieten rokjes en een zacht golvende zee. Een reden dat veel Nederlanders naar Hawai vertrokken, en voor velen ook iets indisch had. In ieder geval werd ik in de huiskamer daarmee “doodgesmeten”, terwijl mijn voorkeur toch uitging naar The Beatles en the Stones. Vergeten we ook niet Tjo de Fretes, de Ambonese steelgitarist.
Over het muziekleven in Batavia, maar nu gaat het over jazz – was een boek verschenen die ik ook bij de Slegte zag:
Allard J. M. Möller – Batavia, a swinging town!. Dansorkesten en jazzbands in Batavia, 1922-1949
Nah….hij schrijft dan ook ‘een hele bekende Hawaïaanse groep, die tijdens de oorlog in Nederland zeer populair was’ …….
Hebben de nauwkeurige lezertjes gezien om welke jaartallen dit verhaal gaat? Mij is wel eens verteld dat het toen een hevige oorlog was! citaat: “Op vrijdagavond was er dinner dance. Elke zondagmiddag van twaalf tot twee trad het Hongaarse orkest van Robert Schwartzenberger op in de lobby, tijdens de Pait Musical,” Nog een citaat: “Ik zou ’s morgens heel vroeg met de auto van Bandoeng naar Batavia rijden en daar stonden alle djongossen in twee rijen, mooie gesteven witte pakken door de eetzaal, door de lobby, over de stoep tot de auto om mij uit te zwaaien.” Dat waren nog eens tijden!
En Godzijdank dat die tijden voorgoed voorbij waren! De koloniale tijd waar de witte medemensen op de een of andere manier hoger stonden t.o.v. hun bruine broeders. Verwerpelijk!
Heer Tuinema, weet U wie de assistent manager in Transaera was indertijd? Mijn vader heeft er namelijk gewerkt in die jaren
GSD van Leersum
@ Van Leersum ,dit artikel is van 2013 ,dus + 9 jaar geleden en de heer Tuinema is van 1920 ,zou nu dus 102 jaar oud zijn .
Ach heer Bert Siap, wie weet leeft de heer Tuinema nog. Honderd en twee is niet meer zo ongebruikelijk vandaag de dag. De hamvraag in deze is misschien meer of de heer Tuinema nog trouw de postings op JP volgt.
Ik ben in ieder geval blij dat de heer Van Leersum G.S.D. toch zijn oproepje heeft gedaan, want zo ben ik op een stukje levensverhaal gekomen met nogal wat herkenningspunten (Bandoeng, sultan Hamid), die ik anders voor eeuwig zou hebben gemist.
@Ach heer Bert Siap ,wie weet leeft de heer Tuinema nog “” ….Nou dat kunnen we makkelijk nakijken effe Googelen en zie >>> “” Medeoprichter Golden Tulip Hotels Hendrik Tuinema overleden op 10 september 2018 “” Toch nog 98 jaar geworden ,doe ik hem waarschijnlijk niet na !
Ja sorry maar uw Hamvraag was “” Of de heer Tuinema nog trouw de postings op JP volgt ?”” Nou ik denk het dus niet .
Bert Siap zegt 4 maart 2022 om 1:09 am: “Ja sorry maar uw Hamvraag was “” Of de heer Tuinema nog trouw de postings op JP volgt ?”” Nou ik denk het dus niet”.
Nou heer Bert Siap …. wellicht (ik weet het dus niet zeker) doet hij dat vanaf zijn wolkje. We kunnen over wat er gebeurt na de dood toch niets uitsluiten. De één zegt “je komt in de hemel”, de ander “je komt in de hel” en een derde “je komt weer terug en, afhankelijk van hoe je jouw vorige leven hebt geleefd, als een garnaal óf een steenrijke Russische oligarch”.
“De een zegt “je komt in de hemel”, de ander “je komt in de hel”
Ik heb de indruk gekregen dat men denkt dat alle Indo’s op Java Post en I4E naar beneden kijken en niet naar boven als ze dood gaan.
A. Olive zegt 4 maart 2022 om 9:53 pm: ““De een zegt “je komt in de hemel”, de ander “je komt in de hel”. Ik heb de indruk gekregen dat men denkt dat alle Indo’s op Java Post en I4E naar beneden kijken en niet naar boven als ze dood gaan”.
Interessante observatie heer Olive, maar waarom zou “men” dat denken?
Wie een “normale” dood sterft en b.v. niet op de vlucht wordt dood geschoten zal toch op haar/zijn rug liggen en derhalve naar boven kijken, ongeacht of die Indo op JP en I4E is, of niet.
Ik had het niet over het lichaam maar over de ziel die naar beneden kijkt.
Ik heb raporten gelezen op deze site van Indo geraamten die zich omdraaien in hun graf.
Maar dat is weer wat anders.