Onze eerste dag in Nederland

Door Paul Baro

Nou, daar sta je dan aan de reling van de Johan van Oldenbarnevelt, enigszins beduusd van het grauwe uitzicht, te kijken over de kade van IJmuiden. Mensen in lange winterjassen zwaaien naar bekenden aan boord en andere mensen lopen druk heen en weer. We stappen via de loopbrug aan wal, waar verschillende mensen ons opwachten met bordjes waarop bestemmingen staan als Groningen, Breda, Valkenburg, etc.
‘Ajo, allemaal de koffers bij de chauffeur van de Valkenburg-bus afgeven en gauw de bus in’, zegt pa. Ma, mijn broers en ik geven daar snel gevolg aan, want we hebben het koud. Het is eind december 1957 en er waait een kille wind over de kade.

De Johan van Oldenbarnevelt op het Noordzeekanaal (ANP)

Vaarwel

Drie weken eerder gingen we in Jakarta aan boord om de reis naar Nederland te maken. Toen stonden we ook aan de reling, alleen keken we toen naar de tropisch warme kade van Tanjung Priok.
Het was zonnig en levendig aan wal. Heel wat fleurig geklede vrienden en familie zwaaiden naar de passagiers. Ook werden er serpentines naar elkaar gegooid om zo lang mogelijk met elkaar verbonden te zijn.
De stemming van de mensen aan boord en aan wal was gemengd. Sommige dames veegden tranen met een zakdoek weg. Anderen, voornamelijk de mannen hielden zich flink met grappen en macho opmerkingen. En ik? Ik was stil en dacht: dit is nu het definitieve afscheid van mijn geboorteland. Probeer dit moment te onthouden en de herinnering voor altijd te bewaren. Hier komen we nooit meer terug! Vaarwel mijn geliefd Java, vaarwel HBS en vrienden, vaarwel jeugd en alle mooie en minder mooie herinneringen.   

Brede broekspijpen

Pa, ma, mijn drie broers en ik zitten twee aan twee achter elkaar aan de rechter zijde van de bus. De bus zet zich in beweging, op weg naar Valkenburg aan de Geul in Limburg. Het is een lange, saaie rit waarbij ik vooral kijk naar hoe de jongelui gekleed zijn. Met name de lange broeken van de jongens zijn voor mij een belangrijk item. De jongens dragen overwegend donkere broeken met een niet te brede broekspijp. Daaroverheen een lange wollen jas en, om het af te maken, een sjaal om de nek.
Zelf heb ik enkele dagen geleden een paar wollen pantalons met brede pijpen moeten accepteren van de functionaris die belast was met de kledinguitgifte. ‘Nee, smallere pijpen hebben we niet en ja dat die broek jeukt, daar moet je maar aan wennen’. Ik voelde me voor aap lopen in die gekke broeken. Dat wordt er niet beter op nu ik zie hoe de jongelui hier gekleed gaan. Mijn jongere broers hebben er helemaal de pest in, want die moeten gekleed in ‘drollevangers’. Net als Dik Trom rondhuppelen. Ook geen lolletje hoor!

In pension

Repatrianten in de tuin van Hotel Walram Germania: Bolle Keimling, Dientje Schulz en Paul Baro

Pa en ma kijken zwijgend, enigszins bedrukt, voor zich uit. Bolle, mijn oudste broer, is de enige die opgewekt en nieuwsgierig de omgeving in zich opneemt. Na een paar uur dommelend te hebben doorgebracht, rijden we eindelijk Valkenburg (wat een dorp zeg!) binnen. De bus stopt voor hotel Walram Germania op het Walramplein. Tjonge, tjonge, dit is beslist geen Oranje Hotel in Surabaya, denk ik, en zwijg. De koffers worden in ontvangst genomen, en vervolgens gaat de meute naar de ‘lobby’ om te worden geregistreerd door de heer De la Hey, de hotellier in hoogst eigen persoon.
Na alle formaliteiten kunnen we naar de kamers op de tweede etage. Pa en ma slapen in de eerste kamer direct bij de trap en mijn broers en ik in de tweede kamer. Er staan twee stapelbedden, een tafeltje met twee stoelen, een kast en een wasbak. Het raam kijkt uit op een stroompje (dat later de Geul blijkt te zijn! Daar had ik mij tijdens de aardrijkskundeles in Indonesië toch wel een andere voorstelling van gemaakt. Aan de muur hangt het huisreglement. Elke etage heeft een toilet en een badkamer op de gang. Het toilet is altijd open, maar de badkamer zit op slot en wordt eens per week (!!) opengesteld. De sleutel dient te worden gehaald bij de receptie lezen wij in het reglement. Dat is wel even slikken. Van dagelijks twee of drie keer douchen in Indonesië naar eens per week douchen is een hele omschakeling voor ons. ‘Wah, dat is toch jorok (vies)’, zegt Bolle.
Dan begrijp ik pas de uitdrukking belanda kèpèt (ongewassen Hollander)!

Waterige soep

Omstreeks zes uur kondigt een stem op de intercom op de gang aan dat we beneden worden verwacht voor het avondeten. We nemen plaats aan een lange tafel waar het eten wordt opgediend. Het voorgerecht bestaat uit een waterige groentesoep gevolgd door het hoofdgerecht: gekookte aardappels, rauwe andijvie bestrooid met uiensnippers en azijn, bruine vleesjus en één gehaktbal. We mogen aardappels en groente bijhalen, maar helaas geen extra gehaktbal. Als nagerecht krijgen we pudding. Al met al beslist niet slecht, vinden we. Maar pa krijgt rond een uur of tien wel weer trek. Jammer dat er geen tukang sate te vinden is op straat! Overigens vinden pa en ma daar later een oplossing voor in de vorm van een elektrische kookplaat. Deze gebruiken we illegaal op de kamer om overdag eten te koken en dat ’s avonds op te warmen.

Vermoeid na deze eerste kennismaking met ons vaderland, waar we veel feiten van weten, maar nooit eerder geweest zijn, gaan we redelijk vroeg naar bed. De eerste dag van ons nieuwe bestaan zit erop.

x

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in de Nieuwsbrief van het Indisch Herinneringscentrum, 14 juli 2012.

Dit bericht werd geplaatst in 4. Nederlands-Indië overzee en getagged met , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

16 reacties op Onze eerste dag in Nederland

  1. Ton Iken zegt:

    Het verhaal heeft herinneringen bij mij opgeroepen. Ook wij (grootmoeder, moeder en 5 zoons) kwamen met de Johan van Oldenbarnevelt naar Nederland. Alleen was dat al in de zomer van 1951 en wij werden vanuit de haven van Amsterdam naar pension De Moor aan de Prinsengracht in Amsterdam gebracht. De fijne details zijn mij niet bijgebleven, maar de beschreven eerste indrukken van Nederland en ons pension komen wel overeen met die in het verhaal van Paul Baro. Eind 1951 werden wij overgeplaatst naar Hotel Splendid in Scheveningen.
    De mensen van ons pension in Amsterdam waren heel plezierig en vriendelijk, dat in tegenstelling tot onze gastheer in Scheveningen die er duidelijk op uit was om aan ons te verdienen.
    Ook wij namen enige tijd een kookplaat in gebruik om nog enigzins een soort Indisch eten te kunnen klaarmaken. Het aanbod van de daarvoor benodigde ingrediënten was echter minimaal in 1951/52. Omdat ons – boven verwachting- al in 1952 een woning in de Moerwijk in Den Haag werd toegewezen, kon mijn grootmoeder spoedig al haar culinaire improvisatietalenten (die zij onder andere bij tante Truus in de gaarkeuken in Bandoeng had opgedaan), aanwenden om een Hollands-Indische keuken op te zetten. Terugkijkend is het eigenlijk niet te geloven welke vlucht de invoer van tropische produkten sedert de vijftiger jaren heeft genomen.
    Paul Baro bedankt voor het oproepen van de herinneringen aan die eerste kennismaking met Nederland.

    • Paul Baro zegt:

      Beste Ton,
      Het doet mij goed dat het artikel herinneringen bij jou heeft opgeroepen. Het delen van een stuk verleden en emotie voelt gewoon goed kan ik je verzekeren.

      • Toby de Brouwer zegt:

        Ik word altijd zo triest van deze verhalen. Ik heb nooit in een contractpensioen gezeten, mijn zuster wel met 5 kinderen! Maar als je dan tiener bent en je krijgt een broek die
        helemaal niet bij die tijd past, dan voel je je rot…Ik kan me dat gevoel zo goed indenken en dan 1 x per week douchen en de sleutel moeten vragen… wat een tijd toen….

  2. Walter zegt:

    Ik was 16 toen ik Nederland aankwam in de Zomer van 1948, vol verwachting. Na de “Cruise” op de Oranje, waar je 3 eerste klas maaltijden per dag kreeg viel het pension eten een beetje af, maar we kwamen nooit te kort. Ik miste een maaltijd door een storm in de Rode Zee toen ik zeeziek werd. Op het ship was er altijd wat te doen. Morgen gymnastiek, dektennis en verschijdene andere kompetities. We werden in “Noordweg aan Zee” ondergebracht, tussen de duinen en het strand, wat een avontuur. Toen de school begon werden we naar Scheveningen verhuist. De plaatselijke school, de Johan de Witt was een 50% Indo HBS. De plus-four, die we in Egypte kregen begon er net uit te gaan, maar was wel lekker warm. Our all Indo softbal team won het plaatselijke tournament en werd uitgenodigt voor het nationaal tournament en kwam op de tweede plaats. De eerste plaats was voor de gymnastiek school in Den Haag, ook een Indo team. Op het pension wasten we ons dagelijks en er was ook een badkamer. Ik waste op een keer een van mijn kleren in de wasbak en liet het water per ongeluk doorlopen. De overstroming die volgde lande gelukkerwijs in de badkamer beneden. De afgebrokkelde zoldering in de badkamer werd betaald door de verzekering. Ik zat op kamers met Jim ?, die een klas hoger zat op de HBS. Hij leerde mij tekenen, zwart op wit, gezichten, met een doesel. Ik doe het nog steeds, maar nu in Acrylic. We hadden vaak dansjes in het pension. Een keer reden we met een groep om het Ijselmeer. We verhuisden verschijdene keren van de ene apartment naar een ander en gingen een keer per week naar de publieke badkamer tot we onze eigen apartment kregen aangewezen in Zuiderpark, Den Haag.
    Op de HBS was het de gewoonte gedurende lunch om te bridgen. Ik ben nog steeds bevriend met Dori Lefebre, helaas woon ik in Florida maar hij in Californie. Het softball team is nu verspreid, Holland, de US en Australie.

    • Ælle zegt:

      Ik zocht een plekje voor Hans en zijn geweldig ontroerend weekendtas – en gitaarverhaal. Uiteindelijk vond ik deze super geschikt om hier te plaatsen.
      Zijn verhaal is getiteld ‘Bittere rijst’, dat verscholen achter een lichtblauwe balk lag uit de serie Tabee Indië, Nationaal Archief, anno 1961, welke ik toch eruit heb kunnen wurmen met de muis.
      Ik vraag me af hoe ’t hem verder is vergaan.

      Bittere rijst
      1961, Den Haag

      Na een zeereis van ruim drie weken vanuit Surabaya arriveerde ik in Vlissingen. De lucht was grauw, er was geen zon, de bomen waren kaal, er lag een witte dunne laag sneeuw op de terreinen en het was stervenskoud. De rijst smaakte mij figuurlijk bitter.

      Daar stond ik op het dek te wachten. Ineens stond ze voor mijn snufferd: mijn zus. Ze was precies een jaar eerder met het schip de Zuiderkruis naar Nederland vertrokken.

      ‘Hans’, je wordt opgevangen door Tante E.’ Ik voelde de grond onder me wegzakken, maar hield me groot. Het oude spookbeeld over mijn tante fladderde door mijn hersens. Wij waren immers door haar op straat gezet, toen in dat laatste kamp te Surabaya. Ze had niet eens de moeite genomen om te wachten tot we opgehaald werden.

      Mijn zus en ik stapten in een van de klaarstaande bussen en reden weg. Het zal ongeveer tegen negen uur ‘s avonds zijn geweest, toen we in Den Haag arriveerden. Mijn oom deed open, gaf me een hand en bracht me naar de huiskamer. Daar zat mijn tante – ik herkende haar meteen, breeduit op haar troon. Ik zag een TV (voor het eerst van mijn leven) en een meisje van mijn leeftijd op een andere stoel. En toen ik een kachel zag branden, voelde ik iets van de kou uit mijn lijf wegtrekken.

      Ik kreeg meteen een preek. Tante wierp mij voor de voeten dat zij mijn moeder op haar sterfbed had beloofd voor me te zorgen. Dit hoorde ik voor het eerst – waar was zij dan al die jaren geweest? Mijn oom en nicht zeiden niets. Direct na de preek bracht mijn oom me naar een stervenskoud kamertje. Hij liet me met kleren en al in bed kruipen, wenste me welterusten en trok de deur dicht. Ineens was ik klaarwakker.

      Het was teveel voor me en ik begon stil te huilen. Alles tolde door mijn hoofd, mijn verlangen naar troost van mijn pleegouders, weg van wat ik toen beschouwde als mijn thuis en nu weer terug naar af, bij haar. Na een uurtje of wat kwam mijn oom binnen. Hij vermoedde dat ik kapot was van verdriet, op zijn manier troostte hij mij door een extra deken over me heen te leggen en ging de kamer weer uit. Even later viel ik in slaap.

      Een sprong in de tijd, mijn eenentwintigste verjaardag. Ik stond op, kleedde me aan en stapte de huiskamer in. Ik zei mijn tante gedag. Ze begon spontaan te huilen, maar ik draaide me om en vertrok met mijn weekendtas en gitaar.

      Nu nog weet ik niet waarom ze huilde. Waren het krokodillentranen? Ze gaf me nog een tientje mee. Ik beschouwde het maar als rente van al mijn weeklonen in de avonduren en vakanties bij Ruteck’s en tevens de maandelijkse toelage van Fl. 92,10 van het Weduwen en Wezen Pensioenfonds, die ik aan mijn tante heb moeten afstaan. aan mijn tante als bijdrage in mijn levensonderhoud.

      Op het adres van mijn tante heb ik onderdak gekregen, maar dat is dan ook alles. Want de liefde had ik in Surabaya al gekregen en achtergelaten.

      • Jan A. Somers zegt:

        Dit hoort bij mij in het vakje prachtige Indische verhalen. Mijn moeder en de buurvrouw hadden al ten tijde van de slag in de Javazee de afspraak gemaakt dat bij overlijden van de een, de ander de zorg voor de kinderen zou overnemen. Mijn Zeeuws meisje heeft een keer aan onze nog kleine kinderen gevraagd bij wie ze in huis zouden willen als wij zouden overlijden. Spontaan werden eenstemmig een tante en oom genoemd.

      • Ælle zegt:

        Eerder schreef Hans zijn verhaal in de serie Tabee Indië. Deze keer niet verscholen achter de balk die achteraf lichtgrijs (cool grey) blijkt te zijn; niet lichtblauw, zoals ik me verkeken heb op de kleur, maar technisch gezien toch ook weer niet. Enfin.

        Aan boord van de Waterman
        Van Surabaja naar Vlissingen
        In 1960 vertrok ik op 17-jarige leeftijd uit Surabaja naar Nederland. Hoe mijn nieuwe, Hollandse leven er uit zou komen te zien, wist ik nog niet – nu kan ik zeggen dat ik het niet over zou willen doen. Maar aan mijn zeereis koester ik mooie herinneringen.

        Aan boord werkte een ketelbinkie uit Enschede en met hem raakte ik snel bevriend. Hij was van mijn leeftijd en hij had waarschijnlijk ook heimwee naar huis. Het was zijn eerste reis en het klikte tussen ons, hoewel hij mijn eerste Hollandse (Tukkerse) vriend was. Het valt wel mee met die Hollanders, dacht ik toen nog.

        Met de hoofdwerktuigkundige (HWTK) had ik ook een bijzondere band. Hij was al op leeftijd, was vrij gezet en kaal geschoren en zweette als een otter. In zijn vrije uurtjes kwam hij met zijn flesje bier te voorschijn, riep ketelbinkie en mij en dan gingen we met ons drieën op het achterdek zitten. Na een paar flesjes kwamen zijn ‘sterke verhalen’ los. Waar hij allemaal geweest was, wat hij had gedaan, hoe hij uit alle havenkroegen ter wereld wegens knokpartijen eruit geknikkerd werd, etc. Dan natuurlijk ook nog zijn wandelgangen naar de plaatselijke lokalen van plezier. Voor ketelbinkie en mij was dat natuurlijk groot avontuur, ja dat zagen we beiden wel zitten, zo’n leventje. En vooral ik, die zo graag later ook wilde varen net als mijn broer Cor had gedaan.

        We naderden de Middellandse Zee en daar begon ik iets van kou te voelen. De zeewind voelde fris aan en ik had een probleem: ik had enkel T-shirts en tropenbloesjes bij me en een nylon jackie zonder voering. Dat jack was natuurlijk alleen geschikt voor tropische temperaturen. Daar moest je je enkel behoeden voor de nattigheid op je lijf en niet tegen de kou.

        En zo voeren we verder, iedere zeemijl bracht het schip dichterbij Nederland en de kou. Ik besloot dan ook niet meer tijdens mijn vrije uren aan dek te verblijven en ik zocht ketelbinkie in zijn kajuit op of we gingen beiden op visite in het domein van de HWTK. Daar was het zalig warm en de HTWK liet ons, als het werk het toeliet, kennismaken met de machinekamer compleet voorzien van allerlei termen waar ik nog nooit van had gehoord. ‘Snap je het een beetje, bruin apie?’ vroeg hij geduldig als ik weer eens met grote nietszeggende ogen en open mond zat te luisteren.

        Het is jammer dat ik geen contact heb gehouden met ketelbinkie. Tijdens de uren die we samen doorbrachten, vergat ik mijn heimwee naar pa en ma, naar vrienden en Surabaja en mijn vrije leventje.

        Op 29 december 1960 kwam de haven van Vlissingen in zicht en een uurtje of wat later waren we afgemeerd. Vol spanning stond ik te wachten op wat er komen zou. Waar zou ik terechtkomen? Een weeshuis? Een opvanghuis? Een gezin? Ik had natuurlijk van de andere passagiers iets opgevangen over contractpensions voor de repatrianten, spijtoptanten, bruintjes, apen, pisangvreters, chocoladepoppen of hoe men ons dan ook noemde. Maar ik wist nog steeds van niets, totaal niets.

      • Jan A. Somers zegt:

        Mijn eerste dagen waren in een opvanghuis in Warmond. Daar heb ik van de kok, die ik een beetje hielp, ook vissen geleerd. Heb het één uur uitgehouden, daarna nooit meer gevist. Was bang rijp te worden voor opname in de GGZ.

  3. koppieop zegt:

    Hallo Paul.

    Met “genoegen” je vertelling gelezen. Persoonlijk is onze opvang in Nederland heel goed verlopen, en daar heb ik dan ook niets over te vertellen. Wél wil ik je, zomaar, een korte overdenking laten lezen uit het deel van mijn levensverhaal, het einde van mijn tijd in Indië, waar ik in 1931 was geboren. De euvele moed hiertoe haal ik uit jouw reactie aan Ton Iken, de prettige sensatie om met anderen gedachten te delen aan een verleden dat wij, in zekere zin, samen hebben beleefd,

    …..Die mooie dag in juli 1947 trok de opeengepakte kracht van de sleepboten ons langzaam weg van de kade. Vanaf de achterplecht leek het door mijn halfgesloten ogen alsof niet het schip, maar de haven van Batavia zich aan het verwijderen was. Ik nam afscheid met een simpel “tot ziens“, omdat een “adieu” gewoon niet in mij opkwam. Wie kon toen vermoeden in hoe korte tijd Insulinde, ons Nederlands Oost-Indië, de onafhankelijke natie Indonesië zou worden? De Nederlandse troepen waren gearriveerd, en de vijandelijkheden spitsten zich toe. De “politionele acties” –wat een naïef eufemisme voor gewapende onderdrukking van een verzet!- hebben we nét niet meegemaakt: de eerste werd de dag na ons vertrek uitgevoerd. Maar mijn ouders en zusje Rita hebben na hun terugkomst een zeer bewogen tijd meegemaakt voordat zij zich gedwongen zagen, hun geboorteland te verlaten.

    Groet,

    Dick Bär

  4. David zegt:

    Wellicht is dit interessant voor jullie:
    http://www.geschiedenis24.nl/nieuws/2012/september/luxueuze-overtocht-naar-Indie.html
    Deze keer zijn we opzoek naar egodocumenten van mensen aan boord van de M.S. Oldenbarnevelt. Onze voorkeur gaat uit naar egodocumenten van mensen die in tegenstelling wat de beelden laten zien juist verbleven op de 2e en 3e klasse.

    We zien uw reacties graag tegemoet op redactie.anderetijd@ntr.nl

  5. HenkAnthonijsz zegt:

    Ja, dit roept herinneringen op.
    Mijn vrouw, dochter en ik (toen 32 jaar) kwamen op 30 januari 1958 met de boot “Himalaya”in Rotterdam aan. Mistig dat het was. Op de kade werden we allemaal doorgelicht (röntgen) vóór we de gereed staande bussen in mochten stappen. Waar zouden we naar toe gebracht worden?
    Aan boord had ik nog een grap gemaakt door te zeggen: “in Holland zal ik wel door de Koningin worden ontvangen want ik ben Indonesië uitgewezen”.
    Een brief van Kementerian Kehakiman Indonesia: ditjatat, bahwa tuan diharuskan segera meninggalkan Indonesia.
    In de nacht van 30 op 31 januari 1958 werden we naar het legerkamp Budel gebracht.
    Wie stond daar op de trappen van de eetzaal? Hare Majesteit Koningin Juliana!
    In de ochtend van 31 januari werden we al vroeg gewekt en werden we in de eetzaal verwacht waar de Koningin al stond om gezamenlijk met ons te ontbijten.
    Ze wilde niet bediend worden en zij ging met een plateau in de hand in de rij staan voor haar ontbijt, ging toen tussen de repatrianten zitten aan een lange tafel. Knoopte met velen een gesprek aan en liet haar adjudant aantekeningen maken van de gesprekken die ze gevoerd had.
    Het was 31 januari 1958, de verjaardag van haar dochter Beatrix, het Wilhelmus werd gezongen!
    Die dag vergeet ik nooit! Dat was 54 jaar geleden!
    ONZE AANKOMST EN KENNISMAKING MET NEDERLAND!

    >
    \

    • Vera Hager zegt:

      Hallo Henk Anthonijsz, Wij kwamen in Budel op dezelfde tijd als jij en jouw familie. Wij, mijn man en 5 kinderen verlieten Indonesie op de boot “Roma”, een Italiaans schip dat van Australia kwam. In Genua moesten we de trein naar Holland nemen, waar wij eventueel in Budel terecht kwamen, dezelfde tijd dat jij en jouw familie arriveerden . Onze baggage was who knows where. En ja, we hadden “breakfast” met de Koningin. En ze heeft ook met ons gesproken, wat een hele grote eer was voor ons.

  6. Hallo Paul wij de familie Nazloomian zaten in dezelfde boot,bus en pension.Ikzelf was pas 4 jaar maar misschien zegt je onze familienaam wel iets!!

  7. ik ben een Nederlander.En ik moet eerlijk zeggen dat ik mij daarvoor schaam.Wat hebben wij jullie allemaal aangedaan en niet alleen jullie denk even aan de voc tijd en de slavenhandel .Ja ik schaam mij diep.

  8. Edgar Ingram zegt:

    WIJ ZIJN GEVLUCHT NAAR NEDERLAND MET EEN BETALINGEN VAN VESCHILLENDE MENSEN OM AAN BOORD TE KOMEN VAN HET VRACHTBOOT MS SUMATRA MET EEN REIS DAT 47 DAGEN HEEFT GEDUURDT MET ALLEEN EEN PAAR KLEDING AAN ONS LICHAAM ..EEN HUIS ACHTER GELATEN MET EEN KAST VOL 2.50 GULDEN NEDERLANDS INDISCH BANKBILJETTEN DIE ALLEEN GEHALVEERDT WAREN VAN WAARDE

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s