Onder de vlag van het Rode Kruis

Door Jan Somers

Dislocatie Britten in Soerabaja

Na terugkeer van evacuatie naar Batavia begon ik in Soerabaja als corveeër voor het Rode Kruis met huis voor huis lijken zoeken. Dat werk was niet zo fris en gebeurde wel eens rommelig. Een opmerking van onze oude Indonesische ploegbaas: “Jongens, een beetje rustig aan, dode mensen zijn ook mensen!” Begin december 1945 hadden de Brits-Indische troepen in Soerabaja een eind gemaakt aan de bersiap en ook de directe omgeving was onder hun controle. Ik werd nu geplaatst bij het Leger des Heilsziekenhuis en het Rooms Katholieke ziekenhuis aan de Reinierszboulevard om de rommel op te ruimen zodat beide ziekenhuizen weer in bedrijf konden worden genomen. De medische staf bestond aanvankelijk uit één arts, één verpleegster en een secretaresse van het Rode Kruis, maar er kwam al snel hulp van een groep jongens en meisjes van Pa van der Steur die bij deze ziekenhuizen waren ingedeeld voor een opleiding. Wij versierden onderdak in twee leegstaande woningen naast het ziekenhuis, huisraad regelden we uit geplunderde woningen in de buurt. Aangezien ik op dat moment ook niet beschikte over ouders werd ik eveneens gekenmerkt als ‘wees’, en volledig in de groep opgenomen. 

Een chirurg in onderbroek

Je moest zelf je werk uitvinden, we begonnen in de apotheek, de minst vieze plek. Grote flesjes bij grote flesjes, kleine bij kleine, kleur bij kleur. De inmiddels aangekomen apotheker kon daar natuurlijk niets mee, weggooien die handel.  Gelukkig gooiden we niets weg en kregen we hulp van een Japanse militair die scheikunde/farmacie-student bleek te zijn. Hij werd sleutelfiguur in het vertalen van Japanse opschriften en etiketten van medicijnen.
Ik kon bijrijder/gids worden op militaire ambulances met Sikh chauffeurs die onder de vlag van het Rode Kruis bij het Leger des Heilsziekenhuis werden gestationeerd, en heb van hun ook rijles gekregen. In de stadsranden kwamen nog wat rampokpartijen voor met doden en ernstige gewonden. Ik kan me nog een slachtoffer herinneren met een half doorgehakte nek. We durfden hem niet eens op de brancard te leggen, maar schoven hem met balé-balé en al in de ambulance. Meteen naar het Rooms Katholiek ziekenhuis waar de slechtste gevallen heen gingen. Ik kan mij de operatiekamer nog goed herinneren, in de hoek tussen twee gangen, de gangdeur meestal open vanwege de hitte. De chirurg gekleed in onderbroek met schort voor, twee  nonnen in volledig religieus tenue als operatie-assistenten. Bizar! Wat was het geweldig die gewonde man na enkele weken met een stijf ingezwachtelde nek/hals in de tuin te zien lopen! Een keer liepen we ’s nachts in het pikkedonker in een steegje in de Chinese wijk, de Sikh-chauffeur met zijn stengun in de aanslag, ik met een zaklantaarn zoekend langs de huizen. Ineens schoot de chauffeur zijn sten leeg, schrikken natuurlijk. In het licht van mijn lamp was een levensgroot godenbeeld opgedoken, met een zwaard boven zijn hoofd. Overal hoorden we nu mensen praten, lichten gingen aan.

Poliklinische zorg in de desa

Kembang Soerabaja

Toen half maart 1946 de Nederlandse mariniersbrigade de bescherming van de stad en de directe omgeving overnam van de Brits-Indiërs, vertrokken ook de Sikh’s, maar de militaire ambulances bleven achter en met een klein clubje gingen wij die rijden. De stad was rustig, maar ’s nachts was het wel eens een zenuwentoestand. Langzaam rijden, want als je werd aangehouden door een patrouille moest je zowat op de rem gaan staan om schieten te voorkomen. Ik denk dat die militairen net zo zenuwachtig waren als wij.
Van de mariniers hoorden we dat de gezondheidstoestand van desabewoners buiten Soerabaja tamelijk slecht was. Er werd besloten te proberen met een ambulance poliklinische hulp te verlenen in twee gebieden, voorbij Wonokromo en voorbij Goenoengsari. Ik weet niet van wie dit uitging, van het Rode kruis, het Leger des Heils of de katholieke missie, we gingen gewoon, op de bonnefooi, zonder enige voorbereiding. Een arts, een verpleegkundige, een mantri-verpleger die ook voor ons tolkte, en één van de chauffeurs. Terugkijkend weet ik niet of we wel verantwoord bezig waren, het was tenslotte voorbij de laatste mariniersstellingen, ‘vijandelijk’ gebied. Met de rode kruisen op de auto als enige ‘bescherming’.

Voor ons gevoel was het te rustig

De eerste plek waar we naar toe gingen was een onverharde weg, omzoomd met wat vervallen huisjes. Daarachter bush, niet denken aan wat zich daar zou kunnen ophouden. Doodstil, maar al snel kwamen kinderen nieuwsgierig kijken. Zij zagen er niet zo fris uit, vol uitslag en zweren. Wij zagen er kennelijk vertrouwenwekkend uit, zonder problemen lieten zij zich helpen, met snoepjes als beloning. Twee weken later op dezelfde plek hetzelfde beeld. Met één groot verschil: er kwamen nu moeders mee. Wat waren wij trots! De keer daarop ook opa’s en oma’s. Jonge mannen hebben we nooit gezien, waarschijnlijk hadden die zich aangesloten bij terugtrekkende pemoeda’s. Het was ons niet mogelijk iets te doen aan de duidelijke ondervoeding, het uitdelen van ons eigen eten was natuurlijk een druppel op een gloeiende plaat. Het ging behalve om de zwerende wonden vooral om framboesia. Deze besmettelijke ziekte is goed te genezen met Salversan-injecties (ook een geneesmiddel tegen syfilis). Het probleem hierbij was dat er na één injectie al verbetering intreedt waardoor men niet terugkwam voor de nodige tweede en derde injectie.

Inscheping Britten Soerabaja

De tweede plek was een desa waar we van de kepala-desa de voorgalerij van zijn huis mochten huren. Alleen heb ik hem nooit gezien, mogelijk wilde hij zich niet compromitteren met ons gezelschap, waarschijnlijk waren de pemoeda’s te dicht bij. Ook hier kregen wij eerst te maken met kinderen, later de moeders en opa en oma erbij. Of het nou aan onze aanwezigheid lag, of door een andere aanleiding, wij zagen heel langzaam het leven terugkeren in het dorp. Maar ook hier heb ik nooit jonge mannen gezien.
Zo ver buiten de stad voelden wij ons toch niet op ons gemak, voor ons gevoel was het te rustig. Een keer op de heenreis hadden we wat last van een haperende motor. Na het inrichten van de polikliniek reed ik, zoals afgesproken, weg naar een artilleriestelling van de mariniers waar voertuigmonteurs aanwezig waren. Het was een kleinigheid, een verstopte carburateur, en ik was na een half uur alweer terug. Er bleek paniek te zijn geweest. Vanwege een misverstand hadden ze niet begrepen dat ik weg zou rijden, er had in de tussentijd wel een overval kunnen plaatsvinden. Net of mijn aanwezigheid iets zou hebben uitgemaakt.

Soerabaja kwam weer tot leven

Niet alleen in de beschermde gordel rond de stad keerde het normale leven terug, ook in Soerabaja zelf was dit duidelijk het geval. Vooral in de binnenstad en de benedenstad. In Darmo, de woonwijken waar onze ziekenhuizen waren, bleven de huizen nog lang leeg. Hier was tijdens de bersiap en de slag om Soerabaja het Darmokamp, eerst onder bescherming van de Gurkha’s, maar de bewoners waren door de terugtrekkende pemoeda’s als gijzelaars meegevoerd. Pas vanaf juni kwamen deze gevangenen druppelsgewijs weer uit Midden-Java terug door bemiddeling van het Rode Kruis. De toename van het ziekenhuisbezoek was echter niet onopgemerkt gebleven, met als gevolg een wildgroei van kaki lima’s en warungs in de bermen van de eens zo statige Reinierszboulevard. En elkaar om klandizie bestrijdende betjaks. De Krangganbioscoop vertoonde de nieuwste Amerikaanse films. Het was een beetje ver om er met de betjak naar toe te gaan, maar de verpleegsters brachten we met de ambulance. Soerabaja begon weer tot leven te komen.

x

Dit bericht werd geplaatst in 3. Bersiap en Merdeka, 1945-1949 en getagged met , , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

39 reacties op Onder de vlag van het Rode Kruis

  1. Eppeson Marawasin zegt:

    Wie schrijft die blijft. Weer een prachtig verhaal meneer Somers. Zeer levendig geschreven.Je gaat mee in het verhaal. Jongensavontuur. Ondanks het leed. Herinneringen van één die HET heeft meegemaakt. Als ware een bladzijde uit de mémoires van … Mooi!

  2. Louis Pauselius zegt:

    Heel goed beschreven. Ik zat bij de groep die tijdens de bersiap in Surabaya op 14 November 1945 naar het binnenland werd afgevoerd. Kwam na 7 maanden terug via een hele omweg, trein naar Djokja, vliegtuig naar Semarang en met LST naar Surabaya. De bioscopen draaiden alweer en Surabaya kwam weer tot leven. Er werd weer gedanst in Hellendoorn en zelfs in de Simpang Soos waar die moordpartij had plaats gehad alsof daar niets gebeurd was. De onwetendheid kwam doordat niemand ging praten over de bersiap tijd of het kampleven. Men zocht naar een baantje en de kinderen gingen weer naar school en dat was meer belangrijk, Bijna 40 jaar later kwamen allerlei boeken of verhalen naar boven over deze woelige en gevaarlijke periode.
    Louis Pauselius

    • Jan A. Somers zegt:

      Op 10 november 1945, de eerste dag van de slag om Soerabaja, ben ik door Gurkha’s bevrijd uit de Werfstraatgevangenis. Zwervend door het havengebied hoorden we van Engelse matrozen dat de meeste Europese vrouwen en kinderen naar Singapore zouden zijn geëvacueerd. Ik kon met de Princess Beatrix (van de Maatschappij Zeeland onder Engelse vlag) mee naar Singapore, maar het schip bleek niet verder te gaan dan Batavia waar ik, na een nacht op een Nederlands hospitaalschip (Van Heutsz?, Op ten Noord?), in opvangkamp Struiswijk terecht kwam. Uit contact met mijn zieke vader in Singapore bleek dat mijn moeder en zus niet met andere evacués in Singapore waren terecht gekomen. Wat moet je dan in een kamp in Batavia? Mijn leeftijd upgraden naar 18 jaar en als corveeër bij het Rode Kruis terug naar Soerabaja. Alleen al de vlucht met een Dakota was een avontuur! Na een minuut of tien terug naar het vliegveld, motorpech. De aankomst in Soerabaja was heel bijzonder, de piloot liet in een rondvlucht alle verwoestingen in de stad zien. Mijn moeder en zus bleken uit de wijk Darmo met onze voormalige buren als gijzelaars te zijn afgevoerd, hun schamele bezittingen waren geplunderd.
      Half juni 1946 kwamen mijn moeder en zus vrij door bemiddeling van het Rode Kruis en werden naar Semarang gebracht. Mijn vader was wat opgeknapt en wist naar Soerabaja te komen met de gedachte dat ze wellicht naar hier zouden worden overgebracht. De jongelui van Pa van der Steur organiseerden een lekker etentje, Jan bleek een vader te hebben!
      Na een paar dagen kwam het eerste transportschip met evacués uit Semarang aan. Met de Rode Kruisploeg kon ik meteen aan boord, maar mijn moeder en zus waren er niet bij. Volgens hun informatie was ik in de Simpangclub vermoord, zij hadden dus niets meer in Soerabaja te zoeken. Mijn vader had inmiddels bij het Rode Kruis gehoord dat ze gekozen hadden voor Singapore. Maar Singapore puilde uit van de vluchtelingen zodat ze niet verder kwamen dan Batavia.

      • C.W. Rietveld zegt:

        Volgens mij is mijn grootvader Geradus Hendrikus Rietveld (werkte bij de ANIEM) ook bevrijd uit de Werfstraat Gevangenis, dacht door de Gurkha’s, maar naar later bleek was dat door de Britten o.l.v. de Nederlander Jack Boer. Mijn Grootvader was toen al ca. 47 jaar oud.

  3. hansdekoning zegt:

    Ik ben veel jonger van februari 1938, maar de sfeer van deze verhalen appelleert. Ooit hoop ik mijn geheugen weer zo ver bij elkaar te hebben, dat ik hier over mijn kampverhalen (Brastagi en Aek Pamienke in Noord-Sumatra) en over onze bevrijding vertellen kan.

    • Bep nienkemper zegt:

      Hallo Hans, ik heb het boek van Mischa de Vreede gelezen, zij was ongeveer van uw leeftijd en zat in kamp Aek Pamienke, het boek heet “Waar ik mee leef” (uit de bieb geleend), misschien helpt dat met je geheugen, vriendelijke groet, Bep

  4. Elza Somers-Baart zegt:

    Wat een ontroerend verhaal, zoveel heb je meegemaakt en maak je mij, je schoonzuster en je neven en nichten er deelgenoot van. Wat een groot geheugen heb je om dit alles zo zonder rancune te kunnen schrijven. Dank je wel ,Jan

    • Ed Vos zegt:

      Pak Jan heeft het vermogen om naast een goede verteltrant de zaken ook holistisch te bekijken, soms met cynisme en ook met humor (en zelfspot), en vooral zonder rancune, zoals het een goede wetenschapper betaamt en zonder geweeklaag en geknars der tanden, want daar word ik niet goed van 😉 Daarvoor mijn respect.

  5. j.w.hoegen. zegt:

    Eind augustus gingen we met de trein van Semarang naar Soerabaja, pulang jah?
    28 oktober naar de haven.
    Volgens oudere Indonesiers waren de jongelui mata gelap gemaakt door de Jap.
    Gaat u a.u.b. weg van hier.

  6. Aelle zegt:

    Onder de vlag van het rode kruis, een toepasselijke titel voor het essay van deze talentvolle verteller. Heb er intens van genoten en zal ’t nog een paar keer overlezen.
    Desalniettemin, zoals velen, net als ik, nog steeds worstelen met het verleden, zoek ik soms in spreuken en gezegdes een antwoord dat ik vandaag weer eens vond in de woorden van Nobelprijswinnaar voor Literatuur Willam C. Faulkner, (Geboren als Falkner, zonder u)
    Anderen, met name toenmalig senator Obama, gingen mij voor, weliswaar er een eigen draai aan gevend in zijn speech tijdens zijn campagne in Philadelphia, met ‘The past isn’t dead and buried. In fact, it isn’t even past.’
    Faulkner schreef: “The past is never dead. In fact, It’s not even past”. Uit Requiem for a Nun Act 1,
    Scene 3, 1951
    Een waarheid als een koe.”Het verleden is niet dood of nooit gestorven. Feitelijk, het is nog niet eens voorbij.”
    Nog niet!

    • Ed Vos zegt:

      Het vorig jaar kocht ik een boek over Nederlandse architectuur in Indie: The past in the present, het verleden in het heden, Masa Lalu dalam Masa Kini.
      Iemand schreef ooit eens: het heden krijgt het verleden waar het om vraagt 😉

      • Aelle zegt:

        ~ Pijn en verdriet toont men alleen als ‘kostbare schatten’ aan VRIENDEN. ~
        Afrikaans spreekwoord

  7. Ed Vos zegt:

    ~ Pijn en verdriet toont men alleen als ‘kostbare schatten’ aan VRIENDEN. ~

    Wat mij betreft wordt deze spreuk weersproken al lezende op internet….vooral op internet.

  8. Wouter Hobe zegt:

    Eind September 1945 vetrokken wij vanuit Batavia met de Oranje naar Sourabaja om passagiers op te pikken. Er werd hard gevochten in de stad dat konden wij op de rede horen. Er kwam niemand aan boord en de Oranje maakte rechtsomkeert om door straat Sunda naar Australie te varen. Klopt dat met die toestand in Surabaja?

  9. Jan A. Somers zegt:

    Van de aanwezigheid van de Oranje op de rede van Soerabaja weet ik niets af. Dat er niemand aan boord kwam lijkt mij logisch, hoe zou dat gebeurd moeten zijn? Op 19 september was het vlagincident bij het Oranjehotel; op 29(?) september werden de Japanse wapenarsenalen door de pemoeda’s veroverd. In de nacht van 30 september op 1 oktober verloor Shibata het contact met zijn troepen doordat de telefoonlijnen waren doorgesneden. Japanners werden gevangen genomen, hun wapens en voertuigen in beslag genomen. Het vliegveld en de luchtmachtbasis werden door de opstandelingen bezet. Op 1 oktober gaf Iwabe zich over met zijn hoofdkwartier en de daar aanwezige wapens in het voormalige HVA-gebouw. Later op de dag werd het hoofdkwartier van de Kenpeitai bestormd en na een bloedig gevecht veroverd. Op 2 oktober drongen ongeveer 700 Indonesiërs het hoofdkwartier van de marine binnen, waar Shibata zich bevond. Op dezelfde dag werd de Japanse bewaking van het Oranjehotel overgenomen door de pemoeda’s. Tussen 15 oktober 1945, bloody Monday, en 20 oktober werden (indo)Europese mannen en jongens opgepakt en na bloedige confrontaties met de PRI en gepeupel in de Simpangclub overgebracht naar de Van de Werfstraatgevangenis (Kalisosok). Voor de hoofdpoort van deze gevangenis had zich een opgewonden menigte met bamboesperen, knuppels en kapmessen verzameld waar de nu aan hun lot overgelaten gevangenen doorheen moesten zien te komen. Het juiste aantal doden en gewonden onder de gevangen genomen (indo)Europese mannen is nooit vastgesteld, naar ruwe schatting ging het om tussen de vijftig en tweehonderd doden in de Simpangclub, en ca veertig doden bij de gevangenis. In deze periode zouden in Soerabaja zo’n zeshonderd Nederlanders zijn vermoord alsmede ongeveer driehonderd Chinezen en Arabieren, en ongeveer honderdvijftig Japanse gevangenen. Op 25 oktober landden 4000 man, voornamelijk Mahratta’s, van de 49e Indian Infantery Brigade van de 23e Indian Division onder brigade-generaal A.W.S. Mallaby in Soerabaja.

    • Wouter Hobé zegt:

      6 July 2021. Ik ben nu 88 jaar oud. Ik heb net het boek Merdeka gelezen. Ik ben God dankbaar dat ik alles heb misgelopen door van Tjimahi en Bandoeng naar Batavia te reisen met mijn vader en broer. Overnacht in Batavia in een hotel op de grond geslapen achter een muurtje op de galery om al het geschiet te overleven. De volgende morgen met Gurkhha bescherming naar Priok om daar mijn moeder te ontmoeten die al eerder uit het Tjideng kamp was gekomen om samen met de Oranje naar Australia te gaan. Ik was toen 13 jaar. Zoals al eerder werd opgemerkt: Het verleden is nog zo heden ! En dat is niet te begrijpen door mensen die het niet hebben meegemaakt. Ik ga gewoon door, als maar door. God zij geprezen!!! As. November 60 jaar getrouwd!

  10. Aelle zegt:

    Ik lees ergens in de Volkskrant naar aanleiding van de Rawagedeh moorden (Gelezen in Boekje-pienter.nl dat -‘De actie was frappant omdat ze niet werd uitgevoerd door de beroepsmilitairen van KNIL of KST maar door dienstplichtigen van de Expeditionaire Macht. Ze werden Tentara Soesoe genoemd, “het leger van melkmuilen”, dat normaliter vriendelijk was tegenover de lokale bevolking.’) commentaar van een lezer die verbouwereerd verwijst naar de moorden in ‘de Simpak club in Surabaia’. Kan iemand hierover uitwijden, aub? De heer Jan A. Somers gebruikt hierboven de term ‘Simpangclub’.

    Ik lees ook het volgende verhaal over de Simpang Club.
    Brothers Piet and Bob Meelhuysen were arrested by the Indonesian pemuda.
    Piet: “They were boys, heavily armed with rifles and Japanese samurai swords that were bigger than they were. We were taken to the Simpang Club, which was full of men and boys. We had to crouch down and not look up. There was horrible screaming coming from behind us. Many people were murdered. It was the first time in my life that I was really scared. It was an indescribable fear.”

    http://www.verzetsmuseum.org/tweede-wereldoorlog/en/kingdomofthenetherlands/thedutcheastindies,liberation_and_bersiap/stories

  11. a.zwaap zegt:

    Mijn naam is Alfred Zwaap geboren in 1938 in Surabaia. Tot de Japanse bezetting gewoond aan de Bengawanstaar. Na de invasie van de Japanners ben ik met mijn moeder en broer naar een afgesloten wijk aan de Reinierszboulevard gebracht. Van daaruit naar het Gedangang kamp in Semarang en later in het Halmaheirakamp ondergebracht. Na de bevrijding eerst “bewaakt” door de Japanners en later door de Gurkha’s. In juni overgebracht naar een huis in Surabaia ergens in Darmo.
    In november 1945 in convooi naar de haven van Soerabaia gebracht en toen verscheept naar Singapore.
    Daarna naar Holland verhuisd. In maart 1949 weer terug naar Soerabaia, waar mijn vader via Engeland weer ging werken bij de elect. mij. ANIEM. Toen gewoond aan de Coenboulevard nu Djalan Raya Dr Sutomo. In juli 1950 weer naar Holland waar ik in Hilversum op het Gymnasium naar school ben gegaan. Allen die mij nog kennen: Gegroet!

    • Noel Hoolboom zegt:

      Ik ben veel jonger, geboren in 1948 in Surabaia. T.a.v. Alfred Zwaap: mijn vader werkte, als jong ingenieur, ook voor de ANIEM in Surabaia en wij hebben ook een tijdje in het huis gewoond op de Dj. Raya Dr Sutomo-hoogstwaarschijnlijk hetzelfde huis. In 1956 naar NL en daarna naar Peru, ook weer voor de ANIEM/Maintz & Co. Aardig detail wellicht: het tegelplateau dat in het ANIEM kantoor hing, hangt nu-nog-in de tegelgalerij bij de Porseleyne Fles in Delft. Ik woon in Delft.

    • C.W. Rietveld zegt:

      Jij hebt vast mijn grootouders en mijn vader gekend. Die woonden ook aan de Coenboulevard en mijn Grootvader werkte ook bij de ANIEM. Zij woonden in een huis dat in een brochure is gtoon met als onderschrift: Alles Electrisch! Hun namen zijn G.H. Rietveld, G.Th. Rietveld-Poos en C.F.W. Rietveld. Zij hebben alle kampen overleefd, maar er is mij niet zo veel over verteld. Wel heb ik een video band, waarop filmopnamen van het gezin, de omgeving, vrienden en kennissen zijn gemaakt uit de tijd in voor de internering.
      Groeten van C.W. Rietveld

    • Pieter van Helden en Trudy van der Haer zegt:

      Dit is een reactie op het verhaal van Alfred Zwaap. En een vraag. Mijn man, Pieter van Helden, is in juli 1939 geboren in Soerabaja. Woonde aan de Brantasstraat 41. Met zijn moeder en zijn oudere broer werd hij eerst in Soerabaja (waar weet ik niet) geinterneerd. Later kwam hij, net als u, terecht in Gedangan en vandaar in Halmaheira, waar hij werd bevrijd. Mijn man heeft een aantal jaren geleden een herseninfarct gehad, kan zich heel weinig herinneren en voor onze kinderen ben ik nu op zoek naar gegevens en verhalen uit de indische tijd. Een verhaal dat hij vroeger vertelde, was over het liedje ‘Vader Jacob’ dat zondags klonk van de kerk in Gedangan. Is dat iets wat u zich herinnert? Trudy van der Haer

      • Jan A. Somers zegt:

        Mogelijk is uw man in Soerabaja in het vrouwenkamp geweest, in Darmo, langs de Reinierszboulevard.

    • Mijn naam is Peter van der Starre, geboren 1949 in Tegal (Java). Mijn vader, Piet van der Starre, werkte na de oorlog bij de ANIEM. Hij is inmiddels overleden. Mijn moeder had het vaak over een fam Zwaap, wellicht uw vader. Ik ben begonnen om eens te achterhalen waar we allemaal gewoond hebben (o.a. Pontianak en Surabaya). Ik zou graag willen weten waar ik dat zou kunnen vinden. Is er van de ANIEM nog een archief over met dergelijke gegevens.
      Mijn vader heeft in het kamp gezeten, maar ik weet niet waar. Hij was als burger opgepakt, is daar een archief over te vinden? Ik zou u of iemand anders zeer erkentelijk zijn als ik wat meer hierover te weten zou kunnen komen. Alvast zeer bedankt.

      • buitenzorg zegt:

        De ANIEM was een vitaal bedrijf voor zowel Ned-Indië als Indonesië. Ik neem aan dat het gewoon in Indonesische handen is overgegaan, inclusief het archief. Voor info over burgerinterneringen kun je je het beste wenden tot het NRK in Den Haag.
        Woonadressen van Europeanen zijn in veel gevallen nog te achterhalen door raadpleging van adressenboeken (voor 1942), na te slaan op http://www.kit.nl/erfgoed. Daarin echter slechts – helaas – woonplaatsen en geen straten.
        Verder is http://kranten.kb.nl een goede bron. Jammer alleen dat je achternaam ook een bijvoeglijk naamwoord is. Maakt het iets tijdroverder om te zoeken…

    • Heeft u misschien Pieter Dijk gekend? Hij is overleden op 1 mei 1944 in het kamp Gedangang, hij was toen 76 jaar, Op onderstaande site staat een foto van hem.
      http://www.hetverhaalbewaard.nl/persoon/37485/pieter-dijk/

  12. Gabriëlle de Waard zegt:

    Dit verhaal en soortgelijke verhalen ken ik, ook over Pa van der Steur… Mijn moeder was een van die Rode Kruisverpleegsters. Door haar patiënten liefkozend ‘Alsteetje’ genoemd. En tussen de bedrijven door proberen medicijnen e.d. te pakken zien te krijgen tijdens gevaarlijke tochten in jeeps met haar haar onder een petje, zittend naast iemand met een stengun…

    • Pierre de la Croix zegt:

      Gabriëlle de Waard zegt 6 juli 2021 om 12:35 am ……..

      U wekt mijn nieuwsgierigheid, mevrouw De Waard: Waar komt die koosnaam “Alsteetje” vandaan? Ik zou eerder aan “Floortje” van Florence Nightinggale hebben gedacht.

      • Gabriëlle de Waard zegt:

        Mijn moeder heette in die tijd Loes van Alsté. Patiënten vonden haar een “lief zusje”…
        Ze werkte onder meer samen met Wim Hendriks, arts, op uiteenlopende locaties.
        Zij heeft de eerste gelegenheid te baat genomen om terug te gaan en zich te herenigen met haar Indische moeder, dat was januari ’46 met het Rode Kruis.
        Al die verhalen…

      • Gabriëlle de Waard zegt:

        Dat van die onbetrouwbare stenguns hoorde ik ook van mijn vader, die bij het KNIL zat.

    • Jan A. Somers zegt:

      Tja, die stengun. In de begintijd hadden we niet veel te doen. Ik op een (gevonden) fiets, met een Sikh voor me op de stang, Door de wijk rijden en verwilderde honden schieten. En ‘s-nachts in de Chinese wijk. Ik met mijn lantaarn zoekend naar het opgegeven adres. Ineens geratel uit de sten naast mij. In mijn lichtschijn een woeste man met een zwaard boven zijn hoofd zwaaiend. Een of andere god! Zenuwen!. In de ambulance ‘s-nachts moest je ook op tijd op je rem staan voor een patrouille. Ze schoten al snel, net zo zenuwachtig als wij.
      Ik had in die tijd ook geen ouders, en werd dus als gelijke opgenomen in die club Steurtjes. Totdat mijn vader uit het krijgsgevangenenkamp Singapore naar Soerabaja kwam om ook te zoeken naar mijn moeder en zus. Jan had toch een vader!!! Daar maakten ze een feestje van, met lekker eten. Wat een tijd!!! Staat in mijn hoofd gebeiteld.

      • Pierre de la Croix zegt:

        Tja …. wild west in Soerabaja!

        Met een stengun op honden schieten, gezeten voorop de stang van de dienstfiets van een Sikh. Ik probeer het mij voor te stellen. Het vooroorlogse Regiment Wielrijders zou jaloers zijn op die nieuwe gevechtstactiek.

        Die stens waren zo onbetrouwbaar als de pest. Brits haastwerk, gemaakt voor de enorme hoeveelheden buit gemaakte munitie van Rommel’s Afrika Korps. Bij ieder schokje kon zo’n ding zo maar afgaan. Richten kon je er ook niet mee. Gemaakt om lekker te sproeien en dan raak je altijd wel wat. Arme honden ……

      • Jan A. Somers zegt:

        “Bij ieder schokje kon zo’n ding zo maar afgaan.” Ze werden per kilo verkocht. Als die per ongeluk op de grond viel werd het hele magazijn leeggeschoten. “Gemaakt om lekker te sproeien” Vandaar dat het aantal Indonesische slachtoffers vele malen groter was dan het aantal Brits-Indische slachtoffers. Moet je ook niet zo stom zijn om mata gelap op schietende Britse militairen af te lopen.
        Met de ambulance hebben we een keer een marinier na zo’n ongeluk op moeten halen. Had spannend voor de meisjes zijn sten in de jeep gegooid. Was niet zo’n goed idee.

      • Pierre de la Croix zegt:

        Somers 1144 am: “….. een marinier na zo’n ongeluk op moeten halen. Had spannend voor de meisjes zijn sten in de jeep gegooid. Was niet zo’n goed idee”.

        Het zeevolk had niet zo veel op met de intelligentie van mariniers. Ze werden “torren” of “bokkepoten” genoemd. Aan boord pisten ze altijd tegen de wind in. Geen idee wat het verschil was tussen lij en loef.

    • Jan A. Somers zegt:

      “Mijn moeder was een van die Rode Kruisverpleegsters.” Ik ken nog maar weinig namen. De meisjes Loekie Mauwer en Tiny Soesman. En Frits (….?), met wie ik een slaapkamer deelde.

      • Gabriëlle de Waard zegt:

        Wendela van Tuyll, Wim Hendriks… Veel namen weet ik ook niet, alles uit verhalen van de eerste hand.
        Moeder trok ook veel op met ‘de jongens’ die een beetje aan hun lot werden overgelaten. Vond zij.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s