Maresco Marisini, strijder tegen Indodiscriminatie
Door Peter Schumacher
Hij was geen Indo-Europeaan, maar hij schreef wel een toneelstuk dat fel ageerde tegen discriminatie van Indo’s in Nederlands-Indië. Maresco Marisini, zo heette de schrijver, publiceerde Blank en Bruin. Indisch toneelspel van rassenhaat in 1916. Toen het stuk later dat jaar voor het eerst in Nederland werd opgevoerd, speelde hij zelf de rol van de Indische KNIL-officier die voortdurend streed tegen discriminatie van zijn ‘rasgenoten’.
Maresco Marisini was het pseudoniem van Maurice Charles Louis t’Sas die rond 1880 in Semarang was geboren als zoon van de Nederlandse zakenman Edouard François Jean t’Sas (afkomstig uit Brabant) en de Italiaanse Pauline Engeline Tremio.[i] Zijn nieuwe naam – hij zal hem later voorgoed adopteren – kan worden geïnterpreteerd als Maleis-Italiaans. Maresco is de aanduiding voor een oude Portugese vorm van de Indonesische krontjongmuziek, en het Italiaansklinkende Marisini betekent als ‘mari sini’ zo veel als ‘kom hier’, of ‘moet je hier even kijken’. In de eerste betekenis wordt het (ook nu nog en niet zelden discriminerend) gebruikt als commando aan het adres van lager geplaatsten en bedienden. In het Italiaans heeft Marisini geen betekenis.
Stond Charles t’Sas vóór zijn dubbele toneeldebuut in 1916, in Indië ook al bekend voor zijn opstandigheid? Het kan, maar uit de fragmentarische biografie die ik over hem bezit, blijkt daar niets van. Zijn vader stuurde hem naar verschillende Europese handelsscholen. Dat werd keer op keer een mislukking. Uiteindelijk ging hij naar de KMA in Breda en werd hij officier in het Indische leger (KNIL). Daarnaast beheerde hij in Indië ook nog een aantal bioscopen. Hoe het idee bij hem is gerijpt om naar Nederland te gaan en daar door middel van een eigen geschreven toneelstuk het krachtig op te nemen voor de positie van de Indo-Europeaan, weten wij helaas niet.
Als hij een echte Indo was geweest kun je nog veronderstellen dat hij zich in zijn werk in Indië voortdurend door totoks vernederd voelde en aan die krenkingen lucht heeft willen geven door het schrijven van dit stuk en er vervolgens zelf het slachtoffer in te spelen. Het is ook mogelijk – zeker weten doe ik dat niet, want ik heb nergens een interview met hem gevonden – dat hij vanwege zijn Italiaanse uiterlijk af en toe voor Indo werd aangezien. Aan de andere kant moet hij beseft hebben dat hij qua uiterlijk in Indië niet als Indo werd herkend, want in Blank en Bruin laat hij totoks opmerken dat hij er helemaal niet als Indo uitziet. Kapitein Karel Molen – de dus door Marisini gespeelde hoofdfiguur – roept verontwaardigd dat dit wel degelijk het geval is en zegt trots te zijn dat zijn moeder Javaanse was en zijn vader Nederlander. Een derde mogelijkheid is dat hij van nature sociaal bewogen was – uit biografische gegevens blijkt dat hij een bewonderaar zou zijn van Multatuli – en wellicht getuige is geweest van discriminerend gedrag van hoge ambtenaren jegens Indo’s.
`Jij vuile dief!´
De dialogen in Blank en Bruin zijn vaak zeer heftig. Als een Hollandse BB-ambtenaar kapitein Molens Inlandse moeder beledigt, komt het tot een heus handgemeen. De door hem gehate ‘totoks’ zijn de controleur van Binnenlands Bestuur Cor Potters en zijn vriend assistent-resident Hamel. De plaats van handeling is de woning van Potters en de tijd is 1898. Het betreffende fragment:
Hamel tot Molen: “Zet een grote mond op tegen uw rasgenoten, waarover u altijd zo warm partij trekt, imponeer hen met uw geklets, met uw rollende ogen, bij hen hebt ukanssucces te behalen. Dit soort lui zullen voor u gaan rillen en beven, maar wij lachen om uw grote verbeelding, uw waanzin.”
Molen repliceert driftig: “Slaat die toon aan tegen uw soort, mijn soort is bij jullie beiden nog heilig; als ze stelen doen ze het uit armoede, uit een niet te onderdrukken verlangen iets te bezitten wat nooit in hun bereik liggen kan om iets meer te eten dan rijst met vis, maar dat jullie, jullie, grote heren, heren van de grote wereld stelen, dat jullie, door het gouvernement betaald, het nog besteelt, beliegt, dat is onvergelijkbaar, dat is…..
Potters vliegt op Molen af, wil hem bij zijn nek grijpen en roept: “Verdommeling, stelen, wie steelt?”
Molen pakt Potters bij zijn polsen, gooit hem op een stoel neer en roept: “Zeg mannetje, wil jij hier zitten en kalm blijven zo je niet hebben wil dat ik jou de nek omdraai.”
Hamel: “Raak hem niet aan, je verraadt je afkomst, sinjo, boewaja, uit jou spreekt al het vuils van je moeder, van die smerige inlandse….”
Molen, huilend van drift, vliegt Hamel aan: “Hier schavuit, geen woord meer, geen woord meer, versta je.” Dan grijpt Molen Hamel bij de keel en gooit hem op de schrijftafel. Potters komt Hamel te hulp en tracht Molen van Potters van zich af te houden. Molen gaat door: “Over mijn moeder wil jij ’t hebben, vuile dief!”. Dan duwt Molen Hamel weg en roept: “Jij weg, of ook jij wurg ik, gelijk ik deze schurk doen zal!”. Nicht Ida komt op het lawaai af en tracht tussen beiden te komen.
De rolverdeling in Blank en Bruin was verder: Alex Frank als controleur Cor Potters; Joh. Brandenburg jr. als Hamel en tevens regisseur; Julia Cuypers, tevens leidster van het gezelschap, als nicht Ida Vletters, en Marie Sasbach als Hilda Potters, echtgenote van Cor. Verder treedt er af en toe een Inlandse bediende in op, wiens identiteit niet wordt onthuld.
Positieve recensies
Blank en Bruin gaat op 26 november 1916 in de Tivoli Schouwburg in Rotterdam in première, waarna er tot het einde van het jaar nog 26 opvoeringen volgen in plaatsen door het hele land. De eerste recensies zijn zeker niet ongunstig. Een aantal toneelcritici stellen vast dat Marisini in zijn aanklacht tegen de discriminatie van de Indo-Europeaan de veel bekendere Indische toneelschrijver Jan Fabricius (ondermeer Dolle Hans en Totok en Indo) naar de kroon steekt.
Het toendertijd bekende weekblad Het Leven wijdt er een hele pagina aan, waarbij bovenstaande vechtfoto. Het blad schrijft:
“Naast de cyclus Indische toneelwerken van Fabricius, en vèr boven het Indische blijspel Tropenadel van Van Wermeskerken uit, komt thans een echte sinjo, de Indische schrijver Marisini, onze aandacht vragen voor een nieuw spel met de tendenz zijn Indische rasgenoten in bescherming te nemen. Aan een kritiek over een Rotterdamse voorstelling van Bernard Canter in Holland Express ontlenen wij deze regels:
“Is Marisini er in geslaagd van zijn werk een kunstwerk te maken? Niet geheel. Maar er is in dit stuk iets, dat tot het hart spreekt. Het is oprecht. Het is gemeend. En de blinde wraakzucht van den Indo is zeer goed getekend. Er wordt in dit stuk geschetst, hoe hogere Nederlands-Indische ambtenaren in Indië misbruik van gezag maken om spoedig rijk te worden.
Het is goed dat wij in Nederland door het toneel aanschouwelijk onderwijs in Indische toestanden krijgen. Wij kennen Indië veel te wenig. Nu ziet men, hoe in Indië huizen en kamers zijn ingericht, hoe men er zich kleedt. En hoe de psyche der mensen is. Men had werkelijk de illusie in de binnenlanden van Java in 1898 te zijn. Het spel der vier kunstenaars in dit werk is zeer te prijzen. Julia Cuypers en Marie Sasbach, Joh. Brandenburg en Alex Frank, gaven beschaafd, ingehouden en goed samenspel. Het was een uitmuntend kwartetwerk, men dacht werkelijk aan een kamermuziekuitvoering, zo speelde elk voor zichzelf en tevens ieder als deel van het geheel. Er ligt voor mevr. Cuypers een grote verdienste in, dat zijn geen ‘ster’ wilde zijn, slechts haar aandeel in het gehele werk met ernst en gevoel vervulde. Er was óók een solist. De auteur, die voor zich de rol van Karel Molen, kaptitein van het Indische leger, de hoofdfiguur van Blank en Bruin, had gevraagd. De heer Marisini heeft het er kranig afgebracht. Hij speelde zichzelf, maar dat zelf paste hier. Wel waren er fouten van onhandigheid, ietwat slordige uitspraak van de moedertaal, maar er stond daartegenover een goed voorkomen, overtuiging, warmte, hartstocht, kortom veel goeds.”
In het Rotterdams Nieuwsblad schrijft Henri Dekking:
“Wij leven in een tijd van Indische stukken, maar nog in géén is een Indo zóó flink en handelend voor zijn ras opgekomen. De heer Maresco Marisini slaat het record van den heer Fabricius die gistermiddag zelf ademloos zat toe te kijken. Dolle Hans is bij Kapitein Molen (de Sinjo-rol door den auteur zelf vervuld) vergeleken eenvoudig een zuigeling. Het nieuwste Sinjo-pleidooi werd met animo door alle medewerkenden vertoond, in het bijzonder door de temperamentvolle Julia Cuypers. De zaal was geheel bezet, het succes groot”.
Scherp protest in Den Haag
Met een dergelijk zienswijze blijkt niet iedereen het eens. Als Blank en Bruin al een aantal malen is opgevoerd komt het tijdens een voorstelling in Den Haag tot een ‘grote consternatie’ onder een deel van het publiek. Het Vaderland schrijft daar over:
“Zondagavond is, toen in den Princesse-Schouwburg te ’s Gravenhage Blank en Bruin werd opgevoerd, een relletje voorgevallen. Reeds in het eerste bedrijf gaven enige personen uit het publiek door mede spreken er blijk van het niet met de inhoud van het stuk eens te zijn. Nadat het scherm aan het eind van het eerste bedrijf viel, mengde zich onder het applaus een heftig gefluit op klaarblijkelijk door verscheidene personen tot dit doel meegebrachte fluitjes.
Een 40-tal personen, hoofdzakelijk Indischmannen, uitte op deze wijze hun grieven tegen het stuk. Grote consternatie. Een dame valt flauw en wordt weggedragen. Een lange mijnheer grijpt een der manifestanten bij de keel. Anderen houden een heftig debat over het rechtmatige, waar velen door applaus van hun instemming laten blijken, hun afkeuring door gefluit kenbaar maken. Daar verzoek om stilte niets baatte, werden de levenmakers door de politie uit de zaal verwijderd. Gedurende het verdere verloop van de avond bleef de politie in de zaal.”
In een ingezonden stuk in de Nieuwe Courant en overgenomen door het Algemeen Handelsblad van 17 december 1916 motiveren de betogers hun optreden. Zij protesteren tegen de opvoering van een stuk,
“omdat het door alle critici van naam vrijwel unaniem een draak genoemd is waarin het Nederlandse publiek op slechtst denkbare wijze wordt `voorgelicht´ omtrent Indische toestanden. Uit naam van al degenen, die sinds jaar en dag zich beijveren hier te lande meer kennis te verspreiden van de toestanden daarginds, protesteren wij tegen de opvoering van dit stuk, waarvan het walgelijkste wel dit is, dat de schrijver drie bedrijven lang zijn haat op de grofste wijze botviert, om aan het slot blank en bruin de handen theatraal in elkaar te doen leggen en den schijn aan te nemen alsof hij de associatie-idee omhelst! Uit naam van al die gouvernementsambtenaren, blank en bruin, die hun leven doorbrengen, ver van vrienden en bloedverwanten, vaak ook gescheiden van vrouw en kind, in dikwijls beklemmende eenzaamheid hun plicht doende en die even arm en eerlijk terugkeren als zij gingen, protesteren wij tegen de opvoering van dit schunnige stuk.”
Het Handelsblad voegt daar nog aan toe: “De politie heeft het manuscript laten opvragen, ten einde te beoordelen of een verbod ter verdere opvoering raadzaam is. Naar men ons uit Den Haag meldt is Blank en Bruin ook gisteravond gespeeld, doch nu deed zich geen enkele incident voor. De politie vond in den inhoud van het stuk geen reden tot verbod.”
De integriteit van het ambtenarencorps
Maresco Marisini gaat in op de kritiek en stuurt een wederwoord naar de redactie van de Nieuwe Courant. Deze weigert het, omdat zij van oordeel is dat “een polemiek met deze heer volkomen onvruchtbaar is”. De tekst van Marisini’s verdediging is helaas niet bewaard gebleven.
De criticaster en oud hoofdredacteur van het Soerabajasch Handelsblad M. van Geuns krijgt daarentegen wel alle ruimte om nog eens flink uit te halen. In het Algemeen Handelsblad, dat Blank en Bruin in eerste instantie zeer goed had ontvangen, schrijft hij:
“Het blijkt dat de vertoning van het toneelspel Blank en Bruin van Maresco Marisini in Indische kringen enige beweging heeft veroorzaakt. Deze heeft zich, behalve in ingezonden stukken, geuit in een demonstratie van Indologische studenten, Indische bestuursambtenaren en gepensioneerde B.B.-mannen tijdens een der voorstellingen. Ik meen in het openbaar belang te handelen door te getuigen dat deze demonstratie gerechtvaardigd was.”
Na enkele inleidende beschietingen gaat Van Geuns over op de patriottische toer en betoogt:
“Geen koloniale mogendheid bezit meer rechtschapen en meer toegewijde bestuursambtenaren dan wij. Ik heb gelegenheid gehad op dit gebied praktische vergelijkingen te maken en het doet mijn patriottisch hart goed te kunnen verklaren, dat onze nationale karaktereigenschappen een opmerkelijke geschiktheid meebrengen voor de beschavings- en ontwikkelingsarbeid in de tropen. De integriteit van ons korps ambtenaren van het binnenlands bestuur staat volstrekt vast. Ik heb wel eens B.B.-mannen moeten aanspreken wegens een tekort aan beleid; een enkelen keer ook wegens onrecht, gepleegd jegens een ambtenaar lager in rang; maar tegen malversaties heb ik nimmer te velde behoeven te trekken. Figuren zoals de assistent-resident en de controleur in Blank en Bruin kent Indië niet. De schrijver heeft ze blijkbaar zo uitgebeeld, omdat hij die in elk toneelwerk onmisbare karaktertegenstellingen nodig had.
Wie onze koloniën kent die weet onder welke moeilijk omstandigheden de bestuursambtenaren, vooral die op de Buitenbezittingen hun taak vervullen, wie onder de bekoring is geweest van het idealisme van een controleur die zijn scheppende, ordenende, opbeurende krachten aller wegen in het hem toevertrouwde gebied wil doen inwerken op de achterlijke inlandse samenleving — die ergert zich aan de gedrochtelijke uitbeelding van de beide B.B.-mannen in Marisini’s stuk.”
Maar Van Geuns is nog niet klaar: “Ingewijden vinden tenslotte wel de juiste kwalificatie voor de ten tonele gevoerde dwaasheden — daarvoor ligt het melodramatische te dik op het stuk – maar van de honderd toeschouwers zijn er zeker tachtig voor wie Indië weinig meer is dan een land met palmen, apen, krokodillen en tijgers. Deze tachtig vertegenwoordigen het `Nederlands Publiek´. Dat publiek, met zijn onuitroeibare romantische neigingen, klapt in de handen als daar op de toneelplanken twee dragers van het gezag, dat zijn hoogste belichaming vindt in de Koningin, als onwaardigen worden vernederd. Dit is ergerlijk en een krachtig protest hier tegen is plicht.”
Pas in maart 1917, als de discussie rond het stuk is overgewaaid, staat het in Frascati in Amsterdam. De toneelrecensent van Het Volk (SDAP) schrijft er, enigszins in retrospectief, over: ”Bij deze eerste Amsterdamse wederopvoering kan worden volstaan met te getuigen, dat de overtuigde warmte, waarmee het stuk geschreven is en waarmee de schrijver de hoofdrol vertolkt, aangenaam aandoet en zeker ook de voornaamste faktor is voor de luide toejuichingen die de vertoning verwierf. (…) Ware de verdere opvoering minder stumperig dan het geval was, het succes zou zeker nog groter zijn.” De krant herinnert haar lezers er nog even aan dat zij het in het conflict over het stuk dat in december speelde nadrukkelijk voor de schrijver heeft opgenomen.
Al tijdens deze Amsterdamse opvoeringen is de ideologische discussie verstomd. Maar het blijft zuur dat Marisini´s weerwoord nooit is kunnen verschijnen. Hij speelt de jaren daarop nog in een aantal toneelstukken, waaronder Salomé, in de rol van Tegellius.
Marisini vertrekt naar Londen
In 1919 vertrekt Marisini ‘wegens familieomstandigheden’, zoals in biografische gegevens staat te lezen, naar Londen.[ii] Zijn belangstelling voor de cinema en voor acteren bracht hem er toe om in een handvol films (toen nog zonder geluid) op te treden. In 1922 speelt hij in The Red Circle de leider van een in New York opererende Italiaanse criminele bende. Het is een film, gebaseerd op een Sherlock Holmes-verhaal van Canon Doyle. Uit The Red Circle blijkt dat Marisini niet terugschrok voor een knokpartijtje.
Andere films waarin hij speelde zijn The Wife whom God forgot (1920), My Lord Conceit (1921), Carmen, in de rol van Escamilo, The Four Fathers (opgenomen in Noord-Afrika) , The Broken Road en The White Shadow uit 1924. Die laatste film werd in 2010 ontdekt bij een verzamelaar in Nieuw Zeeland. Het bleek de eerste film te zijn van Alfred Hitchcock, waarvan filmhistorici wel wisten dat Hitchcock het had willen verfilmen, maar, zo veronderstelden zij, daar nooit toe gekomen was. De bijrol die Marisini daarin speelt is meteen ook het einde van zijn kortstondige filmcarrière.
Een paar jaar eerder, in 1920, was Marisini in Londen getrouwd met de Britse Edith Black. Uit de de trouwacte blijkt dat hij zijn pseudoniem inmiddels als zijn nieuwe, officiële naam had geadopteerd. Het echtpaar krijgt na een jaar een dochter Mignon Marisini. Moeder Edith sterft in 1924, 32 jaar oud. Mignon wordt verder groot gebracht en opgevoed door de familie Black.
In 1926, twee jaar na Edith’s dood, trouwt Marisini met Marian Brimley. Het huwelijk blijft kinderloos. Zij sterft in 1937 op 40-jarige leeftijd. Marisini is dan al tegen de zestig.
Naast toneelschrijver en acteur is Marisini ook musicus. Hij bespeelt de cello. In februari 1924, ruim een half jaar voor Edith’s dood, vaart hij op een passagiersschip naar Canada als lid van het scheepsorkest. Op het formulier dat hij voor de Canadese Immigratiedienst moet invullen antwoordt hij op de vraag tot welk ras hij behoort met ‘Italian’. Na zijn carriere als acteur, verdient hij nu de kost als musicus.
In de oorlog verleent hij de naar Londen uitgeweken Nederlandse regering nog enige hand en spandiensten. Zo tolkt hij regelmatig als Indonesiërs, meestal schepelingen, consulaire hulp nodig hebben. Hij raakt ernstig gewond bij een Duitse raketaanval en besluit Londen te verlaten. Marisini, die met ‘Marco Charles Maris’ zich andermaal van een nieuw pseudoniem heeft voorzien, vestigt zich in een redelijk chic appartement in de Merton Mansions in Morden, een stadje dat toen nog deel uitmaakte van het graafschap Surrey, maar in de jaren ’70 van de vorige eeuw tot Greater Londen (SW 20) is gaan behoren. Morden is het meest zuidelijk eindstation van de Londense ondergrondse Northern Line.
De erfenis van t´Sas
In juni 1948, 32 jaar na de opvoering van zijn omstreden toneelstuk, sterft Charles t’Sas, alias Maresco Marisini alias Marco Charles Maris, als een vergeten man aan Angina Pectoris. Volgens zijn officiële overlijdensactie is hij dan 71 jaar, maar andere bronnen spreken van 67 jaar. Volgens die zelfde acte is hij op dat moment ‘export merchant’. Hij wordt in Morden begraven. Er zijn geen aanwijzingen dat zijn dan inmiddels getrouwde dochter Mignon bij zijn begrafenis aanwezig was. De band tussen die twee is nooit erg sterk geweest.
Mignon emigreert met man William Atkinson en dochter Pauline in 1949 naar Australië waar zij nog drie kinderen krijgen. Ook andere leden van de familie Black volgen. Een van hen, een kleinzoon van Edith’s broer, Martin Black, raakt bij zijn onderzoek naar de Black-stamboom zo gefascineerd door het leven van ‘oom’ Maresco, dat hij Ria van der Zandt (een ook in Australië wonend ver Nederlands familielid) in 2011 vraagt Blank en Bruin in het Engels te vertalen. Een kopie van die vertaling is in dank aanvaard door de Nationale Bibliotheek van Australië. In het Engels is het nooit opgevoerd, maar als leesstuk is het in 2007 in gecomprimeerde vorm nog enkele malen gepresenteerd op de jaarlijkse Haagse Pasar Malam Besar.
Hieruit blijkt dat de Indo-gemeenschap in Nederland deze verloren zoon, die bijna een eeuw geleden zo moedig, fel en publiek te keer ging tegen de vernedering van Indo’s, nog steeds niet helemaal is vergeten.
x
Naschrift
Toen Gerald t’Sas uit Vught het bovenstaande artikel over het toneelstuk van Maresco Marisini onder ogen kreeg wist hij meteen dat het hier zijn grootvader betrof. Gerald’s vader, Geoffrey Paul (geboren 1910), was namelijk het vierde kind van Charles t’Sas (later Marisini) en Malvina Krijgsman, die in 1902 in Bandoeng met elkaar waren getrouwd. In 1915 voer het hele gezin bestaande uit drie zonen en een dochter (een 5de kind was in 1912 jong overleden) per boot naar Nederland. Volgens Gerald t’Sas , die een jaar na de dood van zijn grootvader (Morden, 1948) was geboren, was het huwelijk van zijn grootouders al slecht toen zij vertrokken. Zij scheidden twee jaar later. Gerald weet te melden dat Charles nog voor hij en zijn gezin uit Indië vertrokken was begonnen aan het schrijven van het toneelstuk Blank en Bruin.
Wat hem tot het schrijven van het stuk heeft gebracht weet ook Gerald niet. Er is geen enkele aanwijzing dat Charles last had van grote sociale bewogenheid ten aanzien van koloniale toestanden. In tegendeel, Charles leed in Indië een kleurrijk leven, waarbij het hem en zijn gezin ogenschijnlijk aan niets ontbrak. Het gezin woonde lange tijd in een prachtig koloniaal huis in Soerabaja, op de hoek van de Goebeng Boulevard en Embong tegenover de gouverneurswoning.
Een paar staaltjes van het ‘optreden’ van Charles – ook wel Chas of Sasje genoemd – vinden we terug in Indische en Australische kranten. Om met het laatste te beginnen, Charles maakt in 1908 als bariton zanger een toernee door Australië, waar hij zich presenteerde als de Belgische baron Marisini. Verder is bekend zijn bijna geslaagde poging om de Soesoehoenan (sultan) van Soerakarta zo ver te krijgen een aantal kratondanseressen beschikbaar te stellen voor een première in een bioscoop in Madioen die door Charles werd gerund.
Verder haalde het verhaal de plaatselijke pers nog hoe Charles in de haven van Soerabaja bij het overspringen op een andere boot te water raakte. Hij kon worden gered, maar nadat hij met succes was gereanimeerd miste hij een gouden horloge plus dito ketting, ring en tabaksdoos.
Toen Charles’ vrolijke vrienden in Indië in 1917 vernamen dat hun ‘Sasje’ onder de naam Maresco Marisini een ‘anti-blank’ toneelstuk had geschreven waarin hij zelf ook nog speelde, namen ze hem andermaal niet serieus. In een artikeltje in het Nieuwsblad voor Nederlands-Indië van 28 februari 1917 memoreerden zij onder de kop Doopceel Gelicht een twistgesprek dat hun vriend eens voerde met de oprichter van de Indische Partij, Ernst Douwes Dekker (kortweg DD genoemd, een achterneef van Multatuli). Het gelijkheidsbeginsel tussen blank en bruin, dat DD krachtig bepleitte, verwierp Sasje radicaal, “want wie moet er dan mijn tuin onderhouden”.
Op grond van dit soort verhalen is kleinzoon Gerald er dan ook van overtuigd dat Blank en Bruin de zoveelste grap van zijn merkwaardige grootvader was. Een soort van ‘late roeping’ kan evenwel ook niet worden uitgesloten, maar daar zijn, zoals gezegd, ook geen aanwijzingen voor.
Er leeft nog één t’Sas die Charles ooit heeft ontmoet. Het is de 91-jarige zoon van Henri, een halfbroer van Charles vader en in zijn tijd een bekend schrijver van boeken en toneelstukken. Deze Berry herinnert hem van een bezoekje dat Charles kort naar de Tweede Wereldoorlog aan zijn ouders in Brabant bracht. Berry’s schrijvende vader Henri had geen hoge dunk van Charles’ Blank en Bruin, herinnert Berry zich. De ouders van Gerarld, dus Charles jongste zoon Geoffrey Paul en vrouw, hebben hun (schoon)vader nog eens in Londen opgezocht en waren ook aanwezig op zijn begrafenis in 1948.
Tenslotte meldt Gerald nog dat de moeder van Charles niet Premio maar Paulina Tremio heette. Uit een reactie op het artikel blijkt dat zij eerder een Indisch meisje dan een Italiaanse was. Zowel Paulina als haar vader werden in Indië geboren. Haar grootvader, Pieter Tremio, kwam wel uit Italië en trouwde een Indisch meisje Vodegel. De man die zich later Maresco Marisini noemde was dus voor 1/8 Italiaans en daarnaast – wel degelijk – een beetje van Nederlands-Indische bloede.
x
[i] Maurice Charles Louis t’Sas wordt soms wel verward met een halfbroer van zijn vader, ‘oom’ Henri t’Sas, in die jaren ’20 en ’30 ook zeer actief was als schrijver van boeken en blijspelen. Deze t’Sas publiceert veelal onder het pseudoniem Willy Wood. De lichtvoetige romannetjes spelen meestal in Nederland en Europa. Wellicht geïnspireerd door de felheid van zijn neef Charles maakt hij één keer een uitstapje naar Indië. In de De Blanke Inlander beschrijft Willy Wood de desertie van een Nederlandse militair die niet tegen inlanders wil vechten, een soort Poncke Princen avant la lettre. Henri t’Sas was een veelschrijver; voor het familieblad De Nieuwe Eeuw schreef hij meer dan duizend verhalen. In de laatste jaren van zijn leven, hij stierf in 1966, had Henri t’Sas een vaste verhalenrubriek in De Gazet van Antwerpen.
[ii] Mogelijk had zijn vertrek te maken met een eerdere relatie. In de jaren ’30 duikt opeens een ongeveer 20-jarige zoon van hem op in Londen. Meer informatie over dit kind (droeg hij de naam van zijn vader? Zo ja welke?) heb ik niet kunnen achterhalen.
Bronnen
De hierboven genoemde neef van Marisini in Australië, Martin Black, met wie ik uitgebreid heb gemaild, heeft voor dit artikel zeer nuttige bijdragen geleverd. Vooral over Marisini’s Londense tijd, waaronder de trouwfoto, heb ik zo een beter beeld kunnen krijgen. Op zijn beurt was Martin weer erkentelijk voor een aantal bij hem nog niet bekende gegevens over zijn bijzondere Nederlandse oom.
Na publicatie van het artikel stonden verschillende constateringen weer op de helling door de aanvullingen van Gerald t’Sas. Dankzij hem zijn we weer iets dichter bij de waarheid gekomen. Helaas blijft ook nu nog een aantal vragen onbeantwoord. Marisini blijft in zekere zin een mysterie.
Molen repliceert driftig: “Slaat die toon aan tegen uw soort, mijn soort is bij jullie beiden nog heilig; als ze stelen doen ze het uit armoede, uit een niet te onderdrukken verlangen iets te bezitten wat nooit in hun bereik liggen kan om iets meer te eten dan rijst met vis, maar dat jullie, jullie, grote heren, heren van de grote wereld stelen, dat jullie, door het gouvernement betaald, het nog besteelt, beliegt, dat is onvergelijkbaar, dat is…..
Een persoon die weet waar hij vandaan komt, en voor zijn “inlandse” deel i.c. zijn moeder opkomt.
Goed gesproken.
Mooi verhaal.
,
Als verzamelaar van Indische boeken kocht ik op een rommelmarkt Blank en Bruin, hopende inderdaad het boven vermelde boek gevonden te hebben.Wijlen krontong zanger Guus Becker had het vaak over de komedie stamboel met dezelfde titel.Ik blij. Bij het doorbladeren las ik op een blz.47: “Aardig meisje met krulhaar”, zoo luidde het, “moet geen zwarten man trouwen”.
Bleek een roman te zijn over een Engels meisje in de ban van een (Brits) Indiër, geschreven door Pamela Wynne uit de Society Reeks (jaren ’20-’30?). Adoehhh.
Oproep aan Peter S.; Nog meer van zulke Items!
Ik heb aanwijzingen dat Charles Louis ’t Sas ook een gemengde afkomst had door zijn moeder, die geen Italiaanse was. Zij en haar vader waren in Indië geboren en opgegroeid. Haar opa Pieter Tremio zou uit Sequisomo (Italië??) komen. En oma Tremio-Vodegel was te Indië geboren, 1770 of eerder. Aan moederszijde had ze een Chinese oma. Een zus van moeder ’t Sas-Tremio was de grootmoeder van Archibald Bogaardt, burgemeester van Batavia en Rijswijk
Je ziet meer dat er een groep verwitte indo-europeanen was. Zij wisten zelf niet -want nooit verteld aan hun- dat ze ook een inlandse afkomst hadden of men wilde het niet weten en zo wisten de kinderen het ook niet. Voorbeelden hiervan zijn Adriaan van Dis en Wieteke van Dort.
Wist Charles Louis van zijn gemengde afkomst?
Maar wat je ook zag dat totoks die opgroeiden te Indië in de Nederlandse gemeenschap zich verbonden met de meerderheid, die indo was of als totok geworteld in die cultuur. Ze voelden zich meer verbonden met de Indo-europese versie van Nederlandse cultuur dan met de Hollandse versie ervan, van het land aan de Noordzee. Een voorbeeld was de schrijfster Maria Dermout.
Een ander totokvoorbeeld kan zijn Edgar du Perron, die ook altijd hoorde dat er geen inlandse voormoeders waren, maar het schijnt dat hij op het eind van zijn leven wel uit betrouwbare bron vernam van een mogelijke inlandse afkomst, aan het begin van de lijn al bij de stamvader du Perron en -moeder.
Volgens Dr Gunning werd van bevoegde zijde verzekerd dat 90% van de Europeanen in Indie Indo’s waren
Volgens Dr J Th Kok werd deze hoge cijfers min of meer bevestigd door zijn zegslieden
Opmerking , hier moet men ook rekening houden met totoks die daar geboren zijn .
Zo te zien zijn er veel Indo’s vooral blanke indo’s die vaak niet weten dat ze een Indo nakomelingen zijn .
wat interessant, ik ben bezig met een stamboomonderzoek en ben erg geïnteresseerd in uw bronnen/aanwijzingen over de stamboom van familie Tremio. Kunt u hierop reageren? mvgr, Jean-Paul Tremio
Met interesse gelezen. Ik ben een kleinzoon van Henri t’Sas, een halfbroer van Maurice waarover het een en ander is geschreven. Berry t’Sas is vorig jaar (2012) december overleden. Mijn vader, Guido t’Sas (journalist), is de enige nog levende van deze generatie. Ik ga hem in elk geval dit artikel doorsturen.
In dagblad ‘De Tijd’ van 26 oktober 1917 vond ik een uitspraak van de rechter waarin Maresco Marisini failliet werd verklaard. Zijn stuk ‘Blank en Bruin’ is tot 1939 met zekere regelmaat opgevoerd.
zie ‘Delpher’:
http://kranten.delpher.nl/nl/view/index?query=%22Maresco+Marisini%22&coll=ddd&image=ddd%3A010555288%3Ampeg21%3Aa0107&page=1&maxperpage=10&cql%5B%5D=(date+_gte_+01-01-1800)&cql%5B%5D=(date+_lte_+31-12-1950)&cql%5B%5D=(content+exact+%22Maresco+Marisini%22)#image