Dit keer een bericht uit de Sumatra Post van februari 1930, onder de titel ‘Dierenliefhebber’. Voor de Raad van Justitie te Batavia stond terecht de heer J.F. Rhemrev, adjunct-controleur van de Pandhuisdienst, die in de Pasarstraat te Meester Cornelis een door een Inlandse agent opgepakte hond had bevrijd. De agent was opgeroepen als getuige.
President: „Bekent u schuld?”
Beklaagde: „In zoverre, ik wist niet, dat die vent van de politie was. Hij liep in burger. Eerst later maakte hij zich als zodanig bekend, Het gebeurde op 15 november. We zaten op de tennisbaan. Ik hoorde een hond janken. Toen ging ik kijken, Het beest werd half gestikt. Hij rochelde al. De hond lag op den grond te wentelen. Toen heb ik het beest bevrijd. Daarbij heb ik de agent een weinig verwond. De hond bloedde. Ik zeide hem het beest naar een bewoner in de Pasarstraat te brengen. Maar hij liep door. Toen greep ik feitelijk eerst in. De agent moet zich aan de bamboe, waaraan de strik zat, verwond hebben”.
„Dus de agent was niet in uniform?”
– „Neen. Later hoorde ik pas, dat hij aan zijn khaki jasje dienstknopen had. Verder droeg hij een kort vies broekje”.
Beklaagde is nooit veroordeeld geweest. Mr. De Loos: „Had hij ook geen wagen om het beest in te stoppen?
– „Neen”.
‘Niet snugger’
De agent werd nu voorgeroepen. Hij moest, aldus de president, zijn pet afzetten. Hij verklaarde wel tractement te genieten, maar niet uit de zak van beklaagde. De agent: „Ik had opdracht gekregen van den commissaris van de 7e Politiesectie om loslopende honden te vangen. Ik had een burgerpakkie aan, dat er vies uitzag. Het was al oud. Verder droeg ik een kort broekje en een hemd. Ik liep in de Pasarstraat en pikte een hond op. Nauwelijks was ik tien passen gevorderd of beklaagde kwam er aan en vroeg wat ik met de hond moest. Ik zei, dat ik opdracht had gekregen om honden te vangen. Beklaagde greep de bamboe en draaide die om. Ik zei, al maak je me dood. Ik laat de hond niet los, want het was ‘dienst’. De bamboe ging kapot. Ik verwondde me er aan. De hond raakte los. Ik zei, dat ik het er niet bij zou laten. Direct liep ik naar het sectiebureau en vertelde daar wat er gebeurd was. Mijn hand werd verbonden. Met den wachtcommandant ging ik toen naar de tennisbaan, waar we deze mijnheer aantroffen. De opziener sprak toen met hem.”
„Heb je proces-verbaal opgemaakt?”
– „Ik kan niet schrijven.”
De president las hem voor, wat hij eerder verklaard had. In die verklaring stond dat hij gezegd had, dat hij van de politie was.
Beklaagde interrumpeert hier met een vloek …. President: „Hé, hé, u heeft zich te onthouden van uitroepen!”
Getuige persisteerde bij die verklaring. Hij was misschien bodo, onnozel, maar dit was juist.
De eis
De officier van justitie vroeg ook nog het een en ander aan getuige. President: „Och, u kunt wel wat aan hem vragen, maar hij ziet er niet snugger uit. Vroeger was getuige op Glodok ook belast met de hondenvangerij”. Beklaagde zei desgevraagd, dat getuige zich pas bekend maakte, toen de hond reeds was losgemaakt. Er was nog een andere heer bij, die alles gehoord heeft. Maar deze werd niet opgeroepen.
De officier zei dat er in Meester Cornelis twee kinderen, die door honden gebeten waren, waren overleden. Het is natuurlijk wel een eng gezicht, zo’n gevangen hond te zien. Deze hond zal nog wel extra gejankt hebben, want hij passeerde het huis van zijn baas. Beklaagde moet echter geweten hebben, dat hij met een politieman te doen had. Misschien zijn beklaagde en getuige zenuwachtig geweest, maar de ondercommissaris was dat niet. En die verhoorde beklaagde later.
Hij vroeg f 50.— boete of 10 dagen hechtenis. Beklaagde hield vol niet geweten te hebben, dat het een politieagent was.”
Bijzonder is, dat in deze rechtzaak minder aandacht was voor de aard of omvang van het aangedane letsel, danwel de vraag of verdachte het ‘gezag’ niet had herkend.
De argumentatie voor een veroordeling lijkt dun. De hondenvanger zag er niet uit als een agent en had zich niet kunnen identificeren. Verder, een mogelijke getuige werd niet gehoord. Tenslotte is de vraag aan de orde waarom het woord van de ondercommissaris – die niet zenuwachtig was geweest – zwaarder zou moeten wegen dan dat van verdachte.
Van het vonnis werd, zoals zo vaak in de Indische dagbladpers, geen melding meer gemaakt. We mogen hier hopen op vrijspraak.
Gelukkig is er heel wat veranderd, sindsdien. De agenten zijn beter opgeleid en gekleed, en het is burgers toegestaan deze ambtenaren naar een deugdelijke identificatie te vragen. Als we de Jakarta Post mogen geloven, dan zijn tegenwoordig zelfs de loslopende honden beter af dan toen. Ze worden in Jakarta niet meer gedood, en ingeent tegen hondsdolheid.
x
De vreemde naam Rhemrev is blijkbaar het gevolg van een gewoonte buitenechtelijke kinderen de naam van de vader te geven, maar dan omgekeerd: dus Rhemrev wordt Vermeer.
In begin zeventiger jaren was mijn vrouw onder behandeling van een Haarlems gynaecoloog, die ook (was jarenlang tropenarts geweest) Rhemrev heette. Hij vertelde dat zelfde verhaal. Rhemrev was inderdaad het omgekeerde van Vermeer uit buitenechtelijk kind.
Wat Walter zegt klopt dus.
ik heb een rhemrev gekend die woonde in eind zeventiger jaren aan de catherine van renesse straat net voorbij kijkduin. Hij was een gepensioneerd arts dacht ik.
Ik had een goede vriend die edje rellum heette en als ik het goed heb was zijn vader een buitenechtelijk kind van mr muller.
Omdat er zo veel Vermeer’s bestaan, zijn er ook veel Rhemrev’s.
Aangezien ik de h mis zal het wel Vermehr moeten zijn.
Ik kende de naam Rhemrev van de Rhemrev rapport , over de wantoestanden mbt tot de koelies uitbuiting in Noord Sumatra.
Een andere theorie was dat Nederlandse mannen die zich schamen omdat ze naar den Oosten moesten ( schuldeisers, gezocht werden etc) hun naam achterstevoren schrijven.
Vaak van gehoord. Ook op een verkeerd moment een kind verwachten van een verkeerde persoon, fraude, familieruzie en veel onbegrijpelijke kleine (= grote) ongemakken.
Vermeer(deren). What’s in a name!