Op 21 december 1945 arriveerde de op dat moment 54-jarige mevrouw Johanna Catharina Uckerman-Tempelaars met het vliegtuig in Brisbane, Australië, om daar te herstellen van de door haar in oorlogstijd geleden ontberingen. Haar man, kapitein infanterie bij het Knil L.G.H. Uckerman, verbleef op dat moment nog in Indië.
Mevrouw Uckerman bleef uiteindelijk ruim een half jaar in Australië, alvorens met de ´Volendam´ naar Rotterdam te varen. Op verzoek van het Nederlandse Consulaat in Sydney schreef ze, op basis van haar in oorlogstijd bijgehouden aantekeningen, een verslag van haar ervaringen. In 18 dichtgetypte vellen probeerde ze afstand te nemen van de verschrikkelijke gebeurtenissen die zij meemaakte als Rode Kruisverpleegster in Ambon-stad, en haar latere internering op Ambon en Celebes.
De Java Post publiceert hier het verslag van mevrouw Uckerman van de eerste oorlogsweek, waarin de Japanners de aanval openden op Ambon, en eerst de Nederlanders, op 1 februari 1942, en enkele dagen later ook de Australiërs capituleerden:
Ervaringen van een Rode Kruisverpleegster gedurende haar internering op Ambon (Molukken)
Door J.C. Uckerman-Tempelaars
´In mijn functie van Rode Kruisverpleegster werd ik 16 januari 1942 door mijn chef van het Militair Hospitaal opgeroepen om daar dienst te doen. In het Militair Hospitaal werkte een Europese verpleegster – ook gediplomeerd – voorts wat Ambonese mantries en een kleine 20 Europese dames met elementaire kennis van verpleegkunde.
In dit hospitaal verpleegden wij twee piloten – een luitenant en een sergeant – die zich op 15 januari per parachute hadden gered. De luitenant had 2e en 3e graads verbranding aan armen, benen en gezicht, de sergeant gebroken been en armen, in beide benen ontelbare kogelgaatjes. Deze twee patiënten werden later per vliegtuig naar Soerabaja overgebracht. Er lag ook nog een piloot van Ternate en één die meevocht in Tarakan. Verder vele Australiërs, gewond bij een bardement op Ambon.
26 januari, om 7 uur ´s ochtends, ging ik naar huis van zware nachtdienst in het hospitaal. Bijna alle vrouwen en kinderen waren al naar het boskamp geëvacueerd; ´t was griezelig stil in de straten. Ik was onpasselijk van moeheid en honger.
Donderdag 29 januari. Middagdienst in het hospitaal van 1.30 tot 8.00 uur ´s avonds. Ik was nog geen uur thuis, toen er bericht kwam van het hospitaal: ´Verzoeke hedenavond nog terug te komen in het hospitaal. U bent geconsigneerd.´. Dit had ik al verwacht, mijn koffertje stond al klaar. Ik regelde vlug het een en ander en moest toen mijn huis in de steek laten. Mijn man was al reeds lang op zijn post. Alle helpsters waren opgeroepen, velen lagen reeds te slapen en bedden op de inheemse vrouwenzaal.
Vrijdag 30 januari. Wij waren – gaar van moeheid en zenuwen – al vroeg aan de slag. Voor een bad en ontbijt was geen tijd, want om 7 uur was er alarm. Na 5 minuten was het voorbij, maar om 7.45 uur wéér alarm. Zó kort na elkaar is nooit pluis, dachten wij, en inderdaad: de Jappen kwamen. Tot 9.45 hebben zij gebombardeerd en gemitrailleerd. Het was vreselijk. Ze cirkelden van het Halong Marinevliegveld naar het Laha vliegveld, steeds bommen werpend. Stenen vielen op onze daken. De patiënten lagen onder de bedden, overdekt met hun matras. Een kraamvrouw lag met een zoontje van 1,5 jaar en haar pasgeborene onder haar bed in een kamertje. Muren van zandzakken beschermen deze ziekenafdeling. Ik liep nog op de emper[i] tussen de zandzakken en de ziekenzalen, toen opeens een Japanse bommenwerper omlaag schoot, mitrailleerde en een zware bom wierp op het waterreservoir van Ambon, niet ver van het hospitaal. Ik rende in gebukte houding over de emper en liet mij in volle vaart vallen. Ik moest vallen, kon mij niet meer lopende houden. Alles schommelde en dreunde, scherven vlogen rond, ramen braken, plafonds barstten, en overal op de ziekenzalen viel kalk en glas. De Aussies gaven hun helmen aan zusters en andere patienten.
Vervolgens diepe stilte. Gehavend en dodelijk angstig kwamen velen te voorschijn, huilden van de ontzettende spanning. Toen weer van 11 tot 12 uur en van 1.20 tot 2.50 aldoor maar bombardementen. Op een groot grasveld op het hospitaalterrein lag een groot rood kruis op witte achtergrond. Alle olie in Ambon was onklaar gemaakt, elk moment verwachtte men de inval.
Een rooklucht; brand achter ons hospitaal. De wind was hierheen en de brandende olie tastte de dichtbevolkte kampongs aan van de baai tot het hospitaal..
Wij maakten ons ongerust – gingen kijken – en zagen één grote vuurzee. Vluchtende, huilende kampongbevolking met hun barang, zoveel zij konden dragen. Zouden wij moeten evacueren? Het begon te regenen, Goddank.
Zaterdag 31 Januari. ´s Morgens van 6 tot 9 uur in de schuilkelders. Bommen vielen weer vlak bij het hospitaal. Vervolgens een poosje stilte. De administrateur van het hospitaal ging de stad in voor proviand en kwam niet terug. De Jappen kwamen weer. We gingen maar niet meer de schuilkelder in, ondanks het mitrailleren. Een bommenregen om en boven ons. Dominee Van Leeuwen en pastoor Schuur, die ook geconsigneerd waren, trachtten velen te troosten want bijna alle zusters wisten hun man in de strijd. ´s Middags weer een ontzettende bomaanval. Ik was met enkele helpsters-verpleegsters aan de overzijde van de weg – het noodhospitaal – waar het zusterhuis was en ook patienten lagen. De helpsters brachten de lopende patienten naar het Militair Hospitaal, ik bleef achter met de patienten die onder hun bed lagen met matras over zich heen.
De inval – wij deden beter naar het hospitaal te gaan, de schuilkelder in. Iedereen sidderde bij het gebulder over het uitgestorven Ambon. Alles en iedereen was geëvacueerd naar het boskamp. Vlak daarop wankelde een jonge landstormer de schuilkelder binnen en zei: ´Oh zuster, ik word achtervolgd door mitrailleurs.´- hij was lijkwit en had bijna geen pols meer. Ik legde hem languit op de smalle bamboe bank, waarna hij al gauw bijkwam.
Tegen de avond zagen wij licht branden in het sanatorium tegen de berghelling – sinds de bomaanvallen was dat onbewoond – dus daar moesten de Jappen dan al zijn. Ook zagen wij al Jappen als silhouetten op de heuvel staan.
Zondag 1 februari. ´s Morgens om 6 uur zagen wij de Jappen de heuvels afdalen. Iedereen kleedde zich direct en speldde een groot rood kruis op de mouw. Al heel gauw stonden de Jappen bij de militaire apotheek. Ze zagen mij en wenkten mij om te komen, terwijl andere Jappen met hun geweren op ramen en deuren sloegen. Ik liep er heen, zogenaamd heel moedig – mijn rode kruisembleem op de mouw en rood kruisje op de sluier. Met gebaren gaven de Japs te kennen dat ik de deur van de apotheek moest openen. In het Engels zei ik geen sleutel te hebben, en dat ik de apotheker zou roepen. Ik weg. Of zij me begrepen hadden? Ik verwachtte elke seconde een schot in de rug, maar dat gebeurde niet. Intussen kwam een troep andere Jappen de hoofdingang binnen, vroegen wat ´t hier was. Antwoord: ´Hospitaal´. Het waren grote, flink doorvoede Jappen. De doktoren moesten hun revolver inleveren. Ze inspecteerden alles. Al heel gauw kwamen Japanse gewonden binnen, alles moest opzij, het beste was voor hen. De Europese zusters mochten niet bij de Japanse ziekenzalen komen. De grote hopitaalskeuken en operatiekamer namen zij in beslag. Onze patienten moesten het hospitaal uit naar de overzijde – het noodhospitaal – slechts de ernstigsten mochten blijven. Veel dode Jappen werden binnengebracht.
Alles in rep en roer, bang, benauwd door de arrogantie van de overweldigers. Koelies moesten hun barang dragen, dreigend met de bajonet achter hun rug. Als de Jappen ons nodig hadden, riepen ze met een handgebaar, en commandeerden ons hun gewonden te wassen. Velen waren heel erg gewond, hun uniform stijf van het geronnen bloed.
Maandag 2 februari. Er werd nog gevochten. Wij horen bommen, kanonschoten, afweer, mitrailleurs. Wij aten droge rijst met een stukje zoute vis en dronken water, want brood, koffie of thee was er niet. Aan de overzijde van het Militaire Hospitaal, het noodhospitaal en slaapzaal voor de zusters; wij sliepen naast elkaar op veldbedden, twee rijen van negen bedden.
Naast onze zaal enige zaaltjes met onze zieken – Hollanders en Aussies. Dit noodhospitaal met vele lokalen was vroeger een volksschool en kantoren van de landbouw. Deze avond ging ik de nachtdienst in, in het Militaire Hospitaal, thans aan de Japs behorend, maar er was een afdeling waar onze zieken lagen, alsook een paar kraamvrouwen en Indonesische zieken. Tegen 8 uur ´s avonds ging ik erheen en moest de weg oversteken. Daar zag ik uit de richting Benteng (artillerie afdeling) een troep Jappen aankomen. Ongeveer 200 passeerden het Hospitaal, samen met onze Hollandse militairen als krijgsgevangenen: zonder hoed, zonder jas, in dagen niet geschoren, afgematte gezichten en verwilderde ogen. Ik moet wel even verwilderd hebben gekeken. Kon geen woord uitbrengen, en zíj ook niet. Dat was maar goed ook, want misschien mocht het niet, en hadden zij een por met een bajonet gekregen, arme jongens. Opeens zag ik tussen hen in een gewonde op een draagbaar door zes van onze militairen op de schouders gedragen. ´Stop!´, riep ik, ´Hier is het Hospitaal!´ Ze zetten de draagbaar neer, doch meteen stonden er drie Jappen met bajonet naast. Onze gewonden mochten het hospitaal niet binnen. Hij moest mee in de stoet. ´Houd u zich goed, zuster´, mompelden zij zachtjes. ´Sterkte, jongens´ riep ik. En de stoet van deze ongeveer 200 gevangenen werd besloten door weer ongeveer 200 andere Jappen met bajonet op het geweer. Voor een rij Japanners liep ik het militaire hospitaal binnen, tranen onderdrukkend. De nacht was ijselijk stil; geen bombardementen, geen mitrailleurs, geen afweer meer. Een helpster-verpleegster was bij mij – wij hadden niet te eten of te drinken dan alleen water. Af en toe gromde een Japanse verkenner.
Dinsdag 3 februari. Van de Japanners kwam de opdracht, dat ook onze ernstigste patienten het Militaire Hospitaal moesten verlaten. Wij brachten hen bij ons in het noodhospitaal. Onze chef komt ons wit katoenen lapjes brengen, met iets in het Japans erop geschreven; dit moeten wij op onze arm dragen, willen wij niet doodgeschoten worden. Al ruim 100 gewonde Jappen en nog meer doden, die onderweg bezweken, zijn binnen gebracht. De doden werden in een grote kuil, onder Japanse ceremonieën, verbrand op het erf van het hospitaal.
Woensdag 4 februari. In de stad worden onze huizen leeggeplunderd, stuk geslagen of aan de bevolking gegeven. Buiten zagen wij een enorme rij Jappen aankomen. Zouden zij opnieuw krijgsgevangenen hebben gemaakt? Ja, dit keer honderden Aussies. En onze Australische patiënten in het noodhospitaal liepen hun bed uit, stonden achter ons en staken hun hand op als groet aan hun landgenoten. Plotseling werd door de Japs 5 minuten rust gegeven. Glazen en emmers met drinkwater droegen wij aan om hen te laten drinken; ze waren zó bezweet! Wij hadden juist een grote pan chocolademelk gemaakt om onze hoger te stillen, ook dat deelden we uit. Wij waren gelukkig dit te mogen doen. Toen… voorwaarts. Ze hielden zich flink. Wat een hard vaarwel, wat een tranen onder ons vrouwen, maar dat zagen zij gelukkig niet. Hoe zou het met ónze mannen gesteld zijn? Hoe komen wij te weten of zij nog leven en waar zij heengebracht zijn? In de namiddag gejuich onder ons, bericht over onze mannen. Drie van onze doktoren kregen van de Japanse majoor Suzuki toestemming om de krijgsgevangenen te bezoeken zogenaamd voor ziekentransport, en zij vonden hen op Halong, ons marinevliegveld, in gewone huizen. Het bezoek ging natuurlijk onder Japanse bewaking. De doktoren vertelden onze mannen van de toestand in het hospitaal, terwijl de gevangenen, die hun vrouw in het hospitaal wisten – als verpleegster of als patiente – vlug een briefje schreven, dat heimelijk in de zakken van de doktoren verdween.
Donderdag 5 februari. Vandaag zijn er 23 Australische en Hollandse gewonden bij ons in het noodhospitaal binnengebracht, velen licht, enkele zwaar gewond. Wij waren blij ook onze en Australische gewonden te mogen verplegen. Nu eten zij mee van ons armoedje, want het eten is schaars; om 2 uur, soms 3 uur ´s middags, voor het eerst en dan is het nog maar droge rijst met wat sajoer, soms een beetje corned beef erbij. En de patienten gaan natuurlijk voor, doch telkens blijft er te weinig over voor ons. Dit voelen wij, we worden prikkelbaar en gaan er slecht uitzien; wij hebben ook nog onze zorgen over man, kinderen, verdere familie, huis en goed en moeten hard werken, weinig rust. De Jappen lopen overal zo maar binnen, ook op onze slaapzaal, elk moment van de dag en zelfs ´s nachts, tippen met de bajonet de klamboe op en belichten ons met hun lantaarn. We kunnen niet slapen van de angst.
Vrijdag 6 februari. Onze doktoren, een priester en een dominee mochten opnieuw naar de krijgsgevangenen en brachten weer briefjes voor ons mee; wíj hadden brieven voor onze mannen meegegegeven. De Hollandse krijgsgevangenen waren overgebracht naar een vuil Chinees hotel in de Chinese straat.
Maandag 9 februari. De Japanse majoor Suzuki nodigde mij met de helpsters (hulpverpleegsters) uit om deze avond bij hem te komen eten, omdat hij jarig was, en tevens als tegenprestatie voor de goede verpleging van hun gewonden. Ik sprak erover met onze chef hospitaal, die wij onder ons nog als chef beschouwen. Hij vond echter dat we de uitnodiging niet konden weigeren.
Dinsdag 10 februari. Vandaag mochten enkele zusters, waaronder ikzelf, met een soort paspoort om de arm gespeld, van majoor dr. Suzuki naar ons eigen huis om wat kleren op te halen. Maar oh, wat ontzettend zoals ik het daar aantrof! Onze mooie spullen gestolen; onze prachtige studie- en familieboeken, in elke kamer over de vloer verspreid en met urine en faeces bevuild. Geen kledingstuk meer over, noch van mij, noch van mijn man.
Wat kon ik meenemen? Wat ik nog wilde redden waren enkele bijzondere boeken en familieportretten, maar dat kon ik alleen niet dragen, en bovendien kreeg ik daarvoor geen kans meer omdat er Japanse soldaten binnenkwamen. Zij lieten hun tanden zien, sisten en richten hun bajonet op mijn borst. Ik toonde hun mijn arm, waarop het Japanse paspoort en daarboven het rode kruis; zij verstonden Engels noch Maleis. De geweren gingen weer omlaag, maar zij duwden mij meteen ruw het huis uit.
Alsof de duivel me op de hielen zat, rende ik door de enge stille straten weer terug naar het hospitaal.´
x
x
x
x
x
[i] Emper: veranda.
Dit zijn van die verhalen waarvan in Nederland niets bekend is. Waarschijnlijk ook geen belangstelling. Alleen moffenhoeren en gestolen fietsen zijn leuk.
Meer en meer lees ik hier verhalen, die nergens anders vermeld zijn.
Een aangrijpend verhaal, weer lees ik iets over mijn jeugd. Ja ik was nog erg jong toen ik met mijn moeder in het kamp Tjimahi was geinterneerd. Ik heb nog steeds mijn rugzakje met mijn nummer er op. Mijn moeder is zeer slecht behandeld. Had helaas geen goed woord over voor het Rode kruis, wij hebben in Tjimahi nooit iets gekregen van het Rode Kruis. Ja ook wij mochten bij komen in Australie voor een half jaar. Mijn vader ging weer terug naar Indonesie om te helpen bij de opbouw voor de Shell. Ik heb nog steeds de brieven van mijn ouders aan elkaar vlak na de oorlog. Het haast niet voor te stellen, zoals mijn moeder schreef niet meer wist of zij van mijn vader nog kon houden. Gelukkig was dat wel het geval. Wat ik moet doen met alle kleine briefjes en andere dingen weet ik niet, want ach wat weten mijn kinderen er over te vertellen. Zoals ik eerder las, hebben wij nog nooit enige genoeg doening of excuus mogen ontvangen, en ja mijn ouders zeiden, 2 bommen waren niet genoeg.
Jan van Joolen
Dit in sterke tegenstelling hoe de Japse geinterneerden hier in Australia het zo goed hadden…
Las een boek geschreven door een professor aan de universiteit van de Gold Coast alhier…
Zij zelf is een Japanse… en onderzocht het wel en wee van deze ge-interneerden hier in Australia..
Belachelijk weelderig werden ze behandeld…volop voedsel; ze hadden het recht van staken in de kampen… De Jap dronk haast geen melk…daar wisten de vrouwen wel raad mee..schoonheids baden in melk….
De Japse geinterneerden uit Nederlands Indie werden hier ook naartoe verscheept… en zij mochten hier ook vrijelijk hun beklag uiten bij de authoriteiten over de slechte behandeling aan boord…. kregen geen deken etc…
En dan maar ook niet schromen om Australische bewakers dodelijk verwonden bij een uitbraak van het kampement in Cowra…
http://en.wikipedia.org/wiki/Cowra_breakout
Ik probeer nog steeds datzelfde boek terug te vinden op het net…
Anton, er is kennelijk een film over die outbreak gemaakt. Kijk eens op deze site
http://www.bookworld.com.au/video/cowra-breakout-the-2-disc/23322348/?gclid=CPLflfXa8bICFZBUpgodxxkA1w
Anton, ben niet zeker of mijn tweede antwoord is overgekomen. Nogmaals zoek op Internet Explorer onder COWRA BREAKOUT. groeten, Jan
@Jan Heerma, bedankt, dat wist ik niet dat ze een film over Cowra gemaakt hadden..
Ik zelf had bij toeval zo maar onderweg dat kamp bezocht in Cowra.. zodoende werd mijn kennis over Indie en Australia vergroot.
Maar dat boek geschreven door die professor heb ik nog niet op de internet gevonden, mogelijk zal ik het bij de bieb alhier moeten terug zoeken; want daar had ik het vandaan geleend, jaren geleden.
Er zijn er bij die zich niet tevreden hebben uitgelaten over de miniserie Cowra breakout, terwijl
daarentegen het boek “Die Like a Carp! Cowra escape”, geschreven door Harry Gordon, uitgegeven in 1978 ( ISBN 0726932434) beter is gewaardeerd.
Onderstaande link met foto’s en anecdotes evenals een krantenknipsel van de Sunday Telegraph uit 1944. lijkt me nuttig.
http://www.anzacday.org.au/history/ww2/anecdotes/cowra.html
Een citaat over oorlog gelezen;
Er zijn veel manieren om te doden. Men kan iemand een mes in zijn buik steken, iemand het brood uit de mond stoten, iemand die ziek is niet behandelen, iemand in een krot stoppen, iemand zich dood laten werken, oorlog voeren enzovoort. Het merendeel van deze methoden is in ons land niet verboden.
~ Bertolt Brecht
Duits – Oostenrijks schrijver 1898-1956
Het boek waar ik naar refereer :
“Unwanted Aliens”: Japanese Internment in Australia, Brisbane, UQ Press, 1996
“Using a wide range of primary and secondary sources,
Yuriko Nagata documents the experiences of two groups of
Japanese nationals and people of Japanese origin who were
interned in Australian camps between 1939 and 1947, The first
group, “overseas internees”, was held on behalf of other Allied
Governments and came from the Dutch East Indies, New Caledonia,
the New Hebrides, the Solomon Islands and New Zealand”
Boek review :
http://ehis.ebscohost.com/ehost/pdfviewer/pdfviewer?vid=3&hid=26&sid=ee24054e-dbb0-4c0c-b3a4-fe2e1ce4d491%40sessionmgr11
door Dr Yuriko Nagata; The University of Queensland – School of languages & Comparative Studies
http://www.slccs.uq.edu.au/index.html?page=18102