Mijn Javaanse grootmoeders (I)

Louis Doppert (1929) heeft zijn grootvaders niet gekend. Zij overleden lang voor zijn geboorte. Zijn veel jongere grootmoeders, Oma Mah en Oma Naomi, leefden echter tot na de Tweede Wereldoorlog. Zij vertelden hem van een ver verleden, van een wereld van sultans en paleizen, en van mystiek.

Door Louis Doppert

Grootmoeder Mah (1867-ca. 1948)

Zij groeide op in de Kraton Hadiningrat Surakarta, het ommuurde deel van de stad waar binnen zich het paleis van de Sunan bevindt. Mirah was geen prinses, maar met haar titel Radèn en haar grondbezit kunnen wij Radèn Mirahingsih  bestempelen als een Javaanse barones. Zij was ongeveer zestien jaar toen zij een relatie kreeg  met een veertig jaar oudere weduwnaar met kinderen, die  ouder waren dan zij. Hij heette Johan Wilhelm Doppert en was een zeer welgestelde landhuurder.[i] Johan Wilhelm werd geboren in 1827 en overleed in 1918.

Johan Wilhelm Doppert (midden achter) met zijn kinderen. Vermoedelijk gemaakt in 1917, ter gelegenheid van zijn 90-ste verjaardag. Helaas staat zijn vrouw Mirah/Mah niet op de foto. Van haar bestaat voor zover bekend geen afbeelding.

Johan Wilhelm Doppert (midden achter) met zijn kinderen. Vermoedelijk gemaakt in 1917, ter gelegenheid van zijn 90-ste verjaardag. Helaas staat zijn vrouw Mirah/Mah niet op de foto. Van haar bestaat voor zover bekend geen afbeelding.

Van  Mirah staan deze gegevens niet geregistreerd. Als ik uit mondelinge familie overlevering een schatting maak, dan is zij ca. 1867 geboren en gestorven in 1948.  

Er bestonden in de negentiende eeuw op Midden-Java vier kleine vorstendommen met een totale oppervlakte zo groot als die van de provincies Noord Brabant en Zuid-Holland tezamen. Ze vormden de rudimenten van het Keizerrijk Mataram, dat het grootste deel van het eiland besloeg met een invloedssfeer, die zich uitstrekte over de kustgebieden van talloze andere eilanden. De vier zogeheten ‘zelfbesturende’  vorsten waren in volgorde van aanzien: de Susuhunan (of Sunan, keizer) van Surakarta, de Sultan (koning) van Yogyakarta, Pangeran (prins) Mangkunegoro en Pangeran Paku Alam. De hoogste Nederlands- Indische bestuursambtenaren in die gewesten waren de residenten, die min of meer de rol van ambasadeurs vervulden.
De vorsten en hun familieleden verhuurden grote delen van het land aan Nederlanse officieren en burgelijke ambtenaren. De huurcontracten droegen de landhuurders over aan hun kinderen, die meestal van gemengd bloed waren. Er waren maar weinig Europese vrouwen, die bereid waren met een zeilschip naar Nederlands Oost-Indië te varen. Dit was de reden, dat de landhuurders relaties aangingen met Javaanse vrouwen. Degenen die tot welstand gekomen waren, huwden niet zelden leden van de vorstelijke families. De gemengdbloedige nakomelingen werden Indo-Europeanen of kortweg Indo’s genoemd. Thans gebruikt men de term Indisch-Nederlanders.[ii]
De plantages van de landhuurders waren vaak betrekkelijk klein. De produkten echter, zoals koffie, thee, tabak en zelfs suiker waren in die tijd de genotmiddelen van de welgestelden in Europa en brachten veel op. De situatie is min of meer te vergelijken met de huidige glastuinbouw in Holland. Een kleine lap grond, die dankzij grote zorg aan het gewas veel oplevert. Maar er is toch wel een essentieel verschil. De tuinders van nu kunnen gebruik maken van de adviezen van landbouwkundige instituten. Deze bestonden voor de landhuurders toen nog niet. Al waren ze concurrenten, noodgedwongen wisselden ze toch evaringen uit en gaven zodoende aan elkaar adviezen.
De families  trouwden ook vaak onder elkaar, waardoor er een verstrengeling ontstond van familie- en zakelijke belangen. Dat ging zover, dat men voor elkaar garant stond bij het sluiten van leningen. Aldus kon met een klein eigen kapitaal veel in het bedrijf worden geïnvesteerd.
Het wederzijdse hulpbetoon gold lange tijd als een succesformule.
Inmiddels was men ook in andere landen begonnen deze lucratieve produkten te verbouwen. In India, Australië, Brazilië en de Verenigde Staten werden respectievelijk thee, suiker, koffie en tabak geplant op veel grotere arealen dan op Java mogelijk was. Een aanzienlijke daling van het prijsniveau was hiervan het gevolg.

Mirah nam haar intrek in het statige verdiepingshuis van Johan Wilhelm Doppert. Het huis in de stad keek uit op een rivier, de Kali Pépé.
De relatie had een probleem. Om de Inlander economisch te beschermen was er in 1870 een wet uitgevaardigd volgens welke Nederlanders geen grond mochten bezitten. Als Mirah wettig met Johan Wilhelm trouwde, dan werd zij Nederlandse en verloor het recht op grondbezit. Johan Wilhelm besloot daarom niet te trouwen, maar wel alle kinderen uit de relatie te erkennen. De kinderen droegen dan zijn naam en kregen de Nederlandse nationaliteit. Hoewel zij dus niet volgens de wet zijn vrouw was, schonk Johan Wilhelm haar de juwelen die pasten bij een status van echtgenote.

Economische malaise

Doppert nam Mirah en hun twee dochters Albertine Mathilde en Emilia Ferdinanda vaak mee, als hij voor zaken naar de grote stad Semarang moest.
Emilia Ferdinanda, tante Melie voor haar vele neefjes en nichtjes, vertelde graag over ‘toen vroeger’:

Het dorp Oengaran, met op de achtergrond de Goenoeng Oengaran

Het dorp Oengaran, met op de achtergrond de Goenoeng Oengaran

“Ik had in de hitte van de middag de hele tijd geslapen en werd pas wakker toen de koets stilstond bij een desa (dorp). Het was laat in de middag.
Er werden verse paarden ingespannen. Wij kregen pakjes rijst met toespijzen uit de warung (klein restaurant) bij de wisselplaats. De drie ruiters, die ons hadden begeleid namen afscheid. Zij werden vervangen door een escorte van zes man. Wij waren nauwelijks klaar met eten en drinken of we vertrokken al. Niet lang daarna werd er weer gestopt. Het begon al te schemeren en ik zag nog juist het rode tipje van de zon verdwijnen achter de Gunung (berg) Ungaran. Er schitterden een paar vroege sterren aan de hemel. Het escorte gewapende ruiters ontstak toen zijn fakkels. Het was zo een mooi gezicht al die dansende flambouwen. Ik heb niet meer geslapen.”

Aan het eind van de 19de eeuw voltrok zich een catastrofe. Een langdurige economische recessie deed zijn intrede. Het systeem van wederzijdse garanties stortte als een kaartenhuis in elkaar. Men kon de financiële toezeggingen niet meer waar maken. Het werd een grote ‘slachting’. Slechts enkele landhuurders hadden zich kunnen handhaven; dat waren o.a. Dézentjé en Weijnschenk.
Dit was het einde van de ‘plantage aristocratie’.

Ook Johan Wilhelm ging failliet. Mijn vader, Mirahs oudste zoon Johan August, werd in figuurlijke zin op een balé-balé (bambu bed) geboren, dat wil zeggen in grote armoede.
Aangezien Mirah niet wettelijk met Johan Wilhelm was getrouwd werd er geen beslag gelegd op haar bezittingen. Zij had dus Johan Wilhelm kunnen verlaten. Dat heeft zij dus niet gedaan. Zij was hem trouw zonder met hem getrouwd te zijn.
Zij verkocht al haar juwelen en ook die van de kinderen. Dat ging volgens Tante Melie niet zonder tranen. Met de opbrengst konden de koetsen en de paarden worden behouden.
Zo kon Johan Wilhelm een verhuurbedrijf van rijtuigen beginnen. Onder zijn klanten bevonden zich veel vooraanstaande lieden, die eveneens door de malaise waren getroffen en geen eigen koets meer konden onderhouden.

Gelukkig waren er ook nog wat inkomsten uit Mirahs  grondbezit; net genoeg om te overleven.
Zij ging een handel beginnen in kaïns. De doeken waren binnen de kratonmuren gebatikt door haar nichten en vriendinnen. De klanten schiepen er een genoegen in te vertellen, dat zij een kaïn droegen, die vervaardigd was door een adellijke dame. (Voor een goed begrip: Een sarong is een kokerrok, die door vouwen passend wordt gemaakt; het is een huisdracht. Een kaïn is een wikkelrok en wordt gedragen bij meer formele gelegenheden.)
Het is zeer waarschijnlijk dat de reeds lang volwassen kinderen uit Johan Wilhelms huwelijk het jonge gezin van hun oude vader financieel hebben gesteund.

Suikeronderneming Tjoekir

Johan August Doppert trouwde met Mathilde Frederika Beem. Zij kregen vijf kinderen; vier zonen en een dochter. In 1929 werd ik, Louis, geboren als jongste kind van het echtpaar. Mijn vader was toen negenendertig jaar oud. Hij was boekhouder op de suikeronderneming Tjoekir. Het gezin waar ik deel van uitmaakte woonde in een grote villa. In de tuin rond het huis hebben mijn broers leren fietsen; zij hoefden daar niet de openbare weg voor op. In de garage stond een Amerikaanse Oakland.

Maalfeest suikerfabriek Tjoekir. Linksonder, met hoed,  Johan August Doppert.

Maalfeest suikerfabriek Tjoekir. Linksonder, met hoed, Johan August Doppert.

1929 Was ook het jaar waarin een langdurige economische depressie was begonnen. De onderneming had mijn vader in afwachting op betere tijden graag willen houden, maar men heeft hem in 1934 toch moeten ontslaan. Hij kreeg bij zijn ontslag een jaar salaris mee.

Heel lang geleden had mijn grootmoeder Mirah een huis laten bouwen op eigendomsgrond. Tot op één meter hoogte was het huis van steen en daar boven was het opgetrokken uit gevlochten bamboe. Het huis had een gewoon pannendak. Hoewel ’s morgens de zonnestralen werden buitengesloten  steeg in het huis toch  de temperatuur. ’s Avonds echter kon ondanks gesloten ramen en deuren de warmte door de kieren in de gevlochten bambu ontsnappen naar de koele buitenlucht. Het huis ‘ademde’ . Bij een aardbeving stortte het huis niet in. Het gaf elastisch mee met de aardschokken. Volgens Europese normen was het geen fraaie woning, maar het was wel doelmatig geconstrueerd voor de specifieke Indische omstandigheden.
Als kind heb ik er vaak gelogeerd tijdens de verlofdagen van mijn vader. Ik voelde er altijd een gezellige geborgenheid.

Na vele jaren comfort en beschutting geboden te hebben aan mijn grootmoeder Mirah, kocht Pap, mijn vader, de woning van zijn moeder. De bijbehorende grond kon hij echter niet kopen, omdat hij zoals eerder vermeld als Nederlander geen grond mocht bezitten. Zijn moeder Mirah was niet volgens de wet met zijn vader getrouwd; zij bleef dus Indonesische (Inlandse) met het recht op grondbezit.
De oude woning liet hij afbreken, waarna ze vervangen werd door twee moderne huizen. Wanneer ze werden opgeleverd weet ik niet.

Van de twee huizen was de één bijna twee keer zo groot als de ander. In het kleine huis ging tante Melie,een oudere zuster van Pap wonen. Zij was ongetrouwd en gepensioneerd als chef telefoniste.
Ons gezin betrok het grotere huis. Ik geloof dat er een snufje art deco in de bouwstijl was verwerkt. De ramen waren voorzien van kleurige glas-in-lood ruiten. Rond het terras aan de voorzijde was een driekwart meter hoog en twintig centimeter breed muurtje gebouwd. Wij gebruikten het als een onroerend zitmeubel. Direct daarachter respectievelijk de zit- en de eetkamer met daaraan grenzend aan de rechterzijde drie slaapkamers. Een overdekte open galerij verbond het hoofdgebouw met de rij bijgebouwen en de garage. Het was een mooi en knus huis, maar wel een maatje kleiner dan de villa in Tjoekir.

De noodzaak van een tolk

Nu Mirah wat ouder was geworden werd zij Mah genoemd door haar kinderen, kleinkinderen en goede vrienden van mijn ouders.
Mijn grootmoeder Mah was een beetje groter en had een iets lichtere huidskleur dan de meeste Javaanse vrouwen. Ik vermoed, dat zij Chinese voorouders had. Zoals toen in de vorstenlanden gebruikelijk was droeg zij donkere kleding. Een kaïn met donkerbruin gebatikte patronen; daarboven een kebaya (jasje) met kleurige bloemen op een donkere achtergrond. De kebaya werd gesloten door drie gouden spelden, die met een kettinkje met elkaar waren verbonden. In haar kondé (haarwrong) stak een gouden speld met een diamantje. Als Mah naar de pasar wilde liet Mam haar vergezellen door één van de bedienden, die Mah’s kleinoden moest bewaken.
Mah kwam bij ons inwonen. Hiertoe werd de garage betegeld en opnieuw wit geschilderd, zodat de afwerking in niets verschilde van de andere woonvertrekken.

Als ik de kamer van Mah binnenliep, kwam mij de geur van melatie (jasmijn) tegemoet. Om de dag  kocht zij een handvol van deze witte bloemetjes, die zij op het bed en tussen de kleren strooide. Ik vond het leuk om bij mijn grootmoeder te spelen. Kruipend op mijn knieën liet ik mijn blikken auto door haar kamer rondrijden. Na enige tijd wenkte zij naar mij om bij haar te komen. Zwijgend stopte zij mij een pepermuntje in de mond. Ik bedankte niet en zei ook niets. Mah sprak uitsluitend Javaans tegen mij. Maar ik verstond en sprak geen Javaans. Van mijn ouders had ik Nederlands geleerd en met de bedienden sprak ik wat Pasar-Maleis doorspekt met Nederlandse woorden.

De officiële taal is het Indonesisch, maar op Midden-Java wordt Javaans gesproken. Het Javaans en het Indonesisch zijn verwante talen, maar zij verschillen meer van elkaar dan het Duits en het Nederlands. Het Pasar (Markt)- Maleis is een zeer vereenvoudigde vorm van het Indonesisch. Het is een handelstaal, die vanwege zijn eenvoud  vooral wordt gesproken door buitenlanders. Dat zijn niet alleen Nederlanders maar ook Indische Nederlanders.

Achteraf beschouwd geloof ik dat Mah wel degelijk het Pasar-Maleis kon spreken. Het kan zijn, dat het niet gepast werd gevonden om deze taal te gebruiken in een gesprek met een kleinzoon. Er werd een sluiproute gevonden. Mijn moeder vroeg aan Tjoetji, de wasvrouw, om als tolk op te treden en het Javaans van Mah te vertalen in Pasar-Maleis. Daar was Tjoetji heel geschikt voor, want zij kende na een tijd bij ons gewerkt te hebben ook de veel gebruikte Nederlandse woorden.
Mah zat op haar stoel, ik had de kleermakerszit aangenomen en Tjoetji zat op haar voetzolen.
Het lukte om zo met mijn grootmoeder te communiceren.

Het leven in Solo

Inmiddels was ik zes jaar geworden en ging naar een school, die mijn moeder voor mij had uitgezocht. Het was de Lagere School met den Bijbel. Elke zaterdag kregen de leerlingen een psalm of gezang mee naar huis. Het waren maar korte versjes van vier regels, die ze op Maandag uit het hoofd en staande voor de klas moesten voordragen. In plaats van mijn best te doen om zo een versje gloedvol te declameren, had ik mij gespecialiseerd in de snelheid van opzeggen. Achteraf gezien erg oneerbiedig. Maar mijn moeder was trots op deze prestatie. Als er zondag bezoek was, werd ik naar de voorgalerij geroepen om mijn vaardigheid te demonstreren. Na het applaus te hebben aangehoord kreeg ik voor deze bijzondere vorm van podiumkunst als honorarium vijf stuivers uitgekeerd. Ik ging direct naar Mah toe. Zij spaarde namelijk voor mij. De nikkelen stuivers en de koperen centen waren toen allebei van een gat voorzien. Zij reeg de verschillende munten aan een apart koord. Ik overhandigde Mah mijn verdiensten van de avond. Zij nam de vijf stuivers in ontvangst, reeg er vier aan een koord en gaf mij een stuiver terug, die ik naar believen kon besteden. Het leek alsof zij hiermee wilde zeggen: Je moet hard werken en sparen, maar niet vergeten plezier te maken.

Leden van de familie Doppert op het terras voor het huis in Solo

Leden van de familie Doppert op het terras voor het huis in Solo

Wij hielden ervan om te genieten van de koele avondlucht en de veelbezongen sterrenhemel.
Op het terras, ‘platje’ werd het in het oude Indië genoemd, stond een tafel met aan weerszijden de twee stoelen voor Mam en Pap. Op de tafel stond een asbak met daarnaast een versgestopte pijp en een borrelglaasje. De laatste zou de komende avonden een prominente rol gaan spelen.
Het was in  Indië gebruikelijk, dat in de sociëteiten de soosbedienden de jenever met ‘kop’ in de glaasjes schonken. Het was sociaal volledig geaccepteerd om het glas op de tafel te laten staan en de kop er af te slurpen alvorens men het glas optilde.
Pap wou proberen om ook een glas jenever met kop te schenken. Mijn zus Maud en ik hadden plaatsgenomen  op het muurtje, het onroerend zitmeubel, om deze poging van Pap te aanschouwen.
Mis!!! Een druppel te veel ingeschonken.
Wij moesten vierentwintig uur geduld hebben om een hernieuwde poging van Pap te zien. Hij dronk namelijk niet meer dan één glaasje per dag. Toen Pap na een week het kunstje onder de knie had, vonden wij het niet meer spannend om er naar te kijken.

Wij hoorden de grendel van het ijzeren tuinhek verschuiven gevolgd door het piepen van de scharnieren. Vanaf het muurtje kon ik in het schemerdonker vier vrouwen zien binnen komen. Het moest familie van Mah zijn, want klanten voor de kaïns kwamen altijd overdag.
Vrijwel geluidloos begaven zij zich in de richting van Mah’s verblijf. Vlak voordat zij het terras passeerden namen zij al lopend een gebogen houding aan en groetten mijn ouders. Met een knik en een enkel woord van welkom beantwoordde Mam hun groet. Na het passeren van het terras liepen zij weer rechtop.
De gebogen houding wordt vaak ten onrechte voor onderdanig aangezien. Het heeft echter geen   andere betekenis dan onze knik met het hoofd.
Ik zag hoe Mah weer op haar stoel plaats nam na haar gasten begroet te hebben. De vrouwen gingen op een matje in een halve cirkel vóór Mah zitten. Tussen hen in stond het glimmend gepoetste geelkoperen sirihstel. De vier bakjes waren goed gevuld met tabak, sirihblaren, betelnoten en kalk. Een ieder kon naar eigen smaak de sirihpruim samenstellen.
Toen de gasten na verloop van tijd weer huiswaarts keerden herhaalden dezelfde handelingen zich maar dan in tegengestelde richting.
Deze vrouwen waren familieleden van Mah, dus ook van het gezin waarvan ik deel van uitmaakte. Zij behoorden tot de Javaanse tak van onze familie, zij waren onze Javaanse bloedverwanten.
Wij wisten niets van hen; zelfs hun namen niet. Het enige contact met hen bestond uit een buiging,  een groet, die werden beantwoord met een knik en een groet. Dat was alles.
Was er in het voormalig Indië dan sprake van rassenscheiding? Dat kan niet ontkend worden.
Was deze scheiding van rassen het gevolg van maatregelen van het Nederlands Indische Gouvernement of speelden de cultuurverschillen hierin een grote rol? Hoe het ook zij, de rassen werden niet gescheiden door een ijzeren gordijn, maar door een gordijn van muskietengaas, een klamboe rond het bed.

Mijn ouders kenden het echtpaar Portier, dat in Solo een huis en een straatje verder woonde, al uit hun jeugd. Hun huis was in tegenstelling tot het onze heel groot en erg oud. Op de voorgalerij  zat je te kijk als in een etalage. De belangrijkste leefruimte van het gezin was daarom de brede en lange eetgalerij. Daar stond niet alleen het eetmeubilair, maar ook een zitje en een ‘krossie males’. Een schemerlamp en een krantenbak vormden de attributen van deze rotan ligstoel.
Een trap verbond de galerij met het erf. Het leek op een botanische tuin, die opzettelijk zonder enige systematiek was aangelegd. Er stonden talrijke verschillende vruchtbomen, zoals mangga, banaan, jeroek keprok, blimbing en vele andere soorten. Een deel van het erf was onbeplant en diende als speelruimte. De kinderen uit de buurt waren er van harte welkom. Wij speelden er kastie, gatrik, pak sòdòr, verstoppertje en meer van die toen zo populaire spelletjes.[iii]
Twee van de kinderen Portier, Truus en Julie, waren van de leeftijd Maud en ik. Hoewel wij slechts een jaar in Solo woonden, hebben wij elkaar nooit vergeten.
Na een oorlog, een revolutie en een migratie naar Holland ontmoette ik Julie in den Haag. Wij hadden elkaar in geen twintig jaar gezien. Niet lang daarna zijn wij getrouwd.
‘Weet je’, zei ze op een keer, ‘Ik heb je grootmoeder Mah veel langer gekend dan jij. Zij  kwam heel vaak bij mijn ouders op bezoek. Ik zie haar nog binnenkomen door de tuindeur. Zij kwam altijd met een bediende, een meisje van een jaar of zestien. Het meisje droeg altijd op haar rug een mandje, dat met een draagdoek op de plaats werd gehouden. Truus en ik gingen dan heel opvallend netjes op de tuinbank zitten. Opvallend, zodat wij niet  werden overgeslagen als er wat werd uitgedeeld. Wij wisten van vorige bezoeken wat er gewoonlijk in dat mandje zat; onvergetelijk lekkere koekjes. Waar ze die kocht weet ik niet.
In plaats van het huis binnen te lopen, ging Mah op de trap zitten. Herhaalde malen nodigde  mijn moeder haar uit om binnen te komen en op een stoel plaats te nemen. Maar Mah wees altijd heel beslist de uitnodiging af met de woorden, dat ze zo al prettig zat. Mijn ouders hadden er moeite mee, dat zij als een bediende op de trap bleef zitten. Dat kon toch niet! Zij was immers de moeder van een goede vriend.  Na een aantal bezoeken lieten mijn ouders het maar zo.
Zo jong als ik toen was, ik heb het altijd merkwaardig gevonden’, aldus Julie

Het kan zijn, dat er geen sprake was van onderdanigheid. Mah vond het waarschijnlijk prettig op de koele tegels te zitten, bovendien hoefde zij op de trap haar knieën niet te buigen.

Mah en mijn grootvader kregen zeven kinderen. In de periode dat zij kinderen kregen waren naar schatting de leeftijden van Mah tussen de 16 en 40 en die van mijn grootvader tussen de 56 en 80 jaar. Het is waarschijnlijk, dat de opvoeding van de kinderen voor het grootste deel op de jonge schouders van Mah rustte. Zij was het dus, die er voor moest zorgen, dat haar kinderen konden functioneren in een cultuur, die sterk afweek van de hare. Heeft zij hierbij hulp gehad? Ik weet het niet. Ik weet alleen het resultaat:

Al haar kinderen vonden een plaats in de middenklasse van het Europese deel van de koloniale samenleving. Haar jongste zoon Alphonse, oom Dick voor zijn neefjes en nichtjes, werd arts.
Zijn studie werd betaald door zijn broers en zusters, die botje bij botje legden. Zijn zuster Melie zorgde voor het leeuwendeel van de studiefinanciering.
Oom Dick was de eerste in de familie, die na de middelbare school verder had gestudeerd. Hij heeft ongetwijfeld een voortrekkersrol gespeeld.

Na een jaar in Solo gewoond te hebben kreeg Pap een baan bij het Waterschap Dengkeng. Wij verhuisden naar Klaten. Sindsdien zag ik Mah nog alleen maar bij familiefeesten.

x

[i]  Almanak van Nederlands Indië, 1860-1870, Lijsten van landhuurders Djokjakarta en Soerakarta.
[ii]  V. Houben, De Indo-aristocratie van Midden-Java in ‘Sporen van een Indisch Verleden‘, redactie Wim Willems. V.J.H. Houben, Kraton en Kumpenie, Dissertatie Leiden, 1987.
[iii]  Ben Anthonio, http://www.onzeplek.nl

Dit bericht werd geplaatst in 1. Het vooroorlogse Nederlands-Indië en getagged met , , . Maak dit favoriet permalink.

29 reacties op Mijn Javaanse grootmoeders (I)

  1. Aduh seh, wat een fijn stuk familie geschiedenis, mijn moeder was ook half en half. bakus betul.

  2. Michael Breeman zegt:

    I hope there will be more articles such as this. So very interesting and allows me to understand a little of life in Indonesia between the wars. Such a shame it ended the way it did.

    • Surya Atmadja zegt:

      De “echte” life in Indonesia is toch anders geweest.
      Ook de verhoudingen tussen De Nederlanders( Totok) , Indo en de Inheemsen.

      • Ed Vos zegt:

        @Pak surya Atmadja. Volgens mij is dit ook een deel van de “echte” life in Indonesie – Nederlands-Indie; het is maar waar je voorkeur naar uitgaat of welke positie je bekleedt of tot welke kaste je behoort. Veel zal er ook niet veranderd zijn inmiddels. Het is een tradite van eeuwen of je nou door de hond of de kat gebeten wordt. Er zijn er die Indonesie een rijk land vinden, anderen denken er anders over. Zelfs in indonesie word je nu op je uiterlijk, op je kleding op wat je bezit en je gedrag beoordeeld, je telt anders niet mee..

        Dat gezeur van discriminatie, op je worden neergekeken is ook iets van eeuwen. Wanneer je gediscrimineerd wil worden zoek je altijd iets om dat te voelen of te ondervinden. Ik beweer natuurlijk niet dat er geen rassendiscriminatie is, maar wanneer je je beschouwt als behorende tot een speciale of aparte indo-ras dan vraag je je er zelf om. Dat is zo logisch als maar zijn kan, dan wordt er natuurlijk extra op je gelet..

        Zelfs in Tilburg in de 19e eeuw en later had men het niet op met die lui uit Holland (rijke arrogante fabrikanten). Nu zitten zij zich te vergapen aan wat die Hollanders achterlieten is men er trots op en zijn het beschermde monumenten geworden.

      • Jan A. Somers zegt:

        “De “echte” life in Indonesia is toch anders geweest.” Tussen Wassenaar en Delft zullen dezelfde verschillen te zien zijn. Ook binnen Delft. Maar het is wel allemaal Nederland. Maak maar een verhaal over dat ‘anders’. Daar zullen ook veel lezers zich in herkennen.

  3. DP Tick zegt:

    Mijn complimenten.Een ouderwets goed geschreven stuk historie. Blijf je lezen en herlezen. Leerzaam en betrouwbaar en zeer informatief/.

  4. laniratulangi zegt:

    Het is een heel mooi verhaal en goed geschreven …… Ik heb er van genoten en zal verder ook de volgende ‘stories’ lezen. Ik ben een Indonesische van Manadoneesche afkomst, ben nu 81 jaar oud. Ik heb nog tot de derde klas lagere school Nederlands op school gehad. Thuis spraken we ook altijd Nederlandsch, heelaas is mijn geschreven Nederlandsch niet perfekt.

  5. G.J.Aaldriks zegt:

    Mijn naam is Jules Aaldriks. Geboren op 19 Augustus 1926 op suikerfabriek TJOEKIR. Mijn vader was 1ste machinist. Ik herinner mij de naam DOPPERT heel goed. Ik meen dat de administrateur ene KARTHAUS was. Andere namen zijn SIRAG, COOK , HEYBROEK en VAN HOUWENINGEN.. Lang heb ik daar niet gewoond , want bij pensionering van mijn vader gingen wij in Malang wonen en in 1939 terug naar Holland. Met vriendelijke groet.

    • buitenzorg zegt:

      Uit het Soerabaijasch Handelsblad, 17-2-1934:

      Juul Aaldriks, Sf. Tjoekir, Djombang, heeft om te ruilen:

      4 Vlindersplaatjes: 135, 63, 36 (2x).
      4 Vader Haas plaatjes No. 13, 5, 19 (2x).
      1 Keg’s thee plaatje. No. 81.
      6 Bali plaatjes. No. 26, 48, 37, 31, 23, 33.

      Hiervoor vraagt hij terug: Vetplanten No. 45, 36, 29, 20, 39, 35, 34, 42, 41, 24, 5, 8, 10, 11, 13, 26, 27, 23, 25, 7, 6, 12, 13, 18, 21, 22.
      Alle Goalpara plaatjes behalve No. 19, 16, 15.
      Alle vlaggetjes plaatjes, behalve No. 126, 148.
      Cactussen No. 18, 1, 4, 8, 5, 6, 7, 10, 11, 12, 13, 16, 17, 18, 50, 70, 22, 23, 35, 28.
      Alle groote platen van Cactussen.
      Ook wil hij graag Zeewateraquarium. No. 5, 19, 22, 24, 27, 33, 45, 51, 50, 54, 61, 73, 83, 108 hebben, en alle groote platen behalve No. E. Verder graag alle groote platen van Vetplanten behalve. No. B.

      • G.J.Aaldriks zegt:

        Het is toch ongelovelijk, dat dit soort info tevoorschijn komt. Overigens vergat ik nog te melden, dat mijn vader Aaldriks ook op de foto staat ; rechts achteraan alleen zijn hoofd. En dan nog heb ik een paar leuke foto’s m.b.t. maalfeest, zoals alle treintjes met het eerste riet. Is daar interesse voor? Zo ja, hoe mail ik die naar welk adres? Met vr. groet.

    • Louis Doppert zegt:

      Beste Jules, Er is een foto waarop je met mijn zus Maudy Doppert in een rijtuig (een dogcart?) zit, dat jullienaar school brengt..De namen van de employés herinner ik mij ook nog. Toen de kinderen Doppert nog kleuters waren, hadden de kinderen Cooke de tienerleeftijd bereikt.Met één van hen, George, heb ik door de jaren heen veel contact gehad.In de jaren zestig woonde hij in Arnhem en ik in het nabijgelgen Velp.
      George had een blanke huid, rossig haar en bruine ogen.Totok werd hij genoemd. Slechts zijn kleine neus verried , dat hij een Indo was.. Ca.1938 nam hij dienst bij de Luchtmacht. In 1941 brak de oorlog met Japan uit. Totok behoorde tot één van de bemanningsleden van de Glen Martin bommenwerpers, die bij Miri in Noord -Borneo drie Japanse transportschepen tot zinken brachten.Het was een klein en voorlopig laatste succes. De Japanse vliegtuigen bleken de onze te overtreffen in aantal en kwaliteit. Onze luchtmacht had twee typen jagers: de Curtis Wright P36 en de Brewster Buffalo. Al gauw kregen ze de bijnamen Flying Coffin en Widowmaker. Er kwam een bevel, dat de resterende vliegtuigen naar Australie moesten uitwijken.De Nederlandse vliegtuigbemanningen, die zich daar hadden verzameld, kregen modere B25 bommenwerpers tot hun beschikking, waarmee ze de Japanse militaire doelen konden bestoken.
      Vergeleken bij de soldaten, die in het tropisch oerwoud van Nieuw-Guinea moesten vechten, hadden de vliegers een zeer comfortabel bestaan.Ze sliepen in goede bedden. Na zich geschoren en gedouched te hebben zaten ze fris en monter aan het Engelse ontbijt met toast, marmelade, roerei, gebakken spek, tomaten en wat niet al. Daarna gingen ze de lucht in.

      Jaren later vroeg ik, ‘Waren jullie nooit bang ?’
      ‘Bang, bang?’ Totok keek mij aan, zijn gezicht stond strak, ‘Wij waren altijd bang.Vlak voor het vertrek deden wij onze behoefte in de greppel langs het vliegveld. Eenmaal in het vliegtuig had je zoveel te doen, dat je je angst vergat’.

      De veel gedecoreerde luitenant kolonel G Cooke overleed aan het einde van de vorige eeuw.

      • B.Heijden zegt:

        L.S.,
        Is er bij u in de fam. een Carl/Karel Doppert, hij was gehuwd met Henriette de Ridder, later huwelijk
        ontbonden, zij touwt 2e met Willem Reinier Heyden/Heijden. Uit huwelijk met Carl Nicolaas Doppert twee kinderen geboren t.w.: 1.(Maria) Doppert tr. met …..Adler en 2. Johan Doppert. Dit i.v.m. genealogisch onderzoek v.d. fam Heyden/Heijden mijn familie. Bij voorbaat dank ik u.

  6. J Michiel Alma zegt:

    Ik doe mee met de loftuitingen : ,met veel plezier het verhaal van de heer Doppert gelezen , ik blijf , van java post genieten ,

    groet , Michiel Alma

  7. Surya Atmadja zegt:

    Ed Vos zegt:
    12 september 2014 om 10:54 am
    @Pak surya Atmadja. Volgens mij is dit ook een deel van de “echte” life in Indonesie – Nederlands-Indie; het is maar waar je voorkeur naar uitgaat of welke positie je bekleedt of tot welke kaste je behoort.
    ————————————–
    Is een klein deeltje, just for the heppie fjew .

    • Ed Vos zegt:

      Tot die heppy few behoorden wij ook. Mijn opa zag er kolot uit, maar had wel een karung vol met geld 😉 Van sociëteiten moest hij in ieder geval niets hebben, dat zegt al iets over hem.

    • Ed Vos zegt:

      Pak Surya Atmadja, laten wij om niet over te gaan tot verhitte discussies (want ik ben een paar weken terug na een zeer leerzame vakantie).

      Aan die Londo in Indie viel weinig te veranderen, zo waren zij nu eenmaal. Niet alle Londo waren overigens penjajah – kijk maar naar de opgravingen in Lumajang, Dieng Platau, of lokaal. Dat is inmiddels in dit land wel bekend. Uiteraard zouden zij na de Japanse bezetting met gejuich worden begroet, voor even maar (want van militairen van vreemde mogendheden moest men toen nu eenmaal niets hebben).

      Het probleem – voor menig Javaan – waren meer die lui die zich net zo gedroegen als die totok of hen zelfs na-aapten in hun gedrag. U weet geef een machteloze de macht of een positie en hij kan er niet mee omgaan. Tot overmaat van ramp zagen deze lui er net zo uit als een Javaan en/of waren zij nog bruiner dan hen.

      • Ed Vos zegt:

        Wat ik ook bedoel te zeggen is: wanneer je in een Javaans kippenhok (met haantjes) zit, moet je ook kakelen als een kip en je niet anders voordoen, als een schaap die zich als leeuw voordoet. Dat is pas aanpassen, inburgeren zogezegd. Vreemd dat de geruisloze integratie van enkelen in Nederland zo geroemd wordt in de wetenschappelijke literatuur. Moet toch een kern van waarheid zitten.

  8. Dat van ‘kakelen als een kip en brullen als een leeuw’ dat zegt m’n Indische vriend hier in Suriname. oom Carel, ook altijd. Met trots, om te illustreren hoe wij Indo’s ons wereldwijd aanpassen aan telkens weer andere omgevingen, situaties en omstandigheden.
    Het is een Indonesisch gezegde, zo vertelde hij me. En dat neem ik graag van hem aan, want ik zou hem omschrijven, niet als een Indische Nederlander, maar als een Indische Indonesiër… oom Carel.

    • Ed Vos zegt:

      “Met trots, om te illustreren hoe wij Indo’s ons wereldwijd aanpassen aan telkens weer andere omgevingen, situaties en omstandigheden.”

      Beste Edwin, ik heb het idee dat de indo’s in Nederland hierop niet trots zijn en dat ze die geroemde “geruisloze integratie” aanvechten.

      Maar ja, jij zit lekker in een warm land, met mooi natuurschoon en zonsonder/opgangen waar mensen “takkie-takkie” spreken, rijst met kouseband eten. Waar ook afstammelingen van ex-landgenoten uit Java wonen. In zo’n land zou ik mij ook makkelijk aanpassen zonder mij te hoeven schamen en te moeten opmerken dat “de Indische cultuur” aan het verwateren is.

    • Jan A. Somers zegt:

      ” hoe wij Indo’s ons wereldwijd aanpassen aan telkens weer andere omgevingen, situaties en omstandigheden.” Welke Indo’s?

  9. van den Broek zegt:

    Ja welke Indo’s Ook in de biografie over Tjalie Robinson wordt deze stelling naar het rijk der fabelen verwezen.
    Als de stelling waar was, waarom werd deze zo veel bejubelde integratiepolitiek niet toegepast op latere immigratiegroepen ook wel minderheden genoemd. Waarom mislukte het bij Turken e.d. en niet bij Indische Nederlanders.? Komt dat misschien omdat zij zelf voor het succes hebben gezorgd ondanks bemoeizucht van DMZ, CCKP e.d.

    En aanpassen doe ik al niet meer in Italië, dat heeft mijn. Vader al genoeg gedaan.

    • Jan A. Somers zegt:

      Door mijn Indische kennissen in Den Haag werd mij bevolen: integreren mag (een beetje), assimileren mag niet. Ik moest het wel aanhoren, een arme student kon dat lekkere eten in de weekenden best gebruiken. Wist ik veel, zowel op de HBS, als op de TH, als in militaire dienst in een bijna 100% Nederlandse setting! Het enige wat je bezig houdt is je eigen toekomst. En die lag in Nederland, binnen het Nederlandse volk. Zonder onderscheid tussen Indo of Totok of wat dan ook. Iedereen was welkom.

    • Surya Atmadja zegt:

      van den Broek zegt:
      14 september 2014 om 11:47 am
      Waarom mislukte het bij Turken e.d. en niet bij Indische Nederlanders.?
      ===============================================
      Simpel.
      Omdat de Indo’s al eeuwen lang hunkerden om gezien te worden als Nederlanders .
      Zelfs de vele Indo’s die te veel “Oosters” willen ook als Nederlanders gezien worden door de Totoks .

      De Turken /Marokanen etc hebben andere “asal-usul” . en meestal zijn ze ook Moslim .

      • Ed Vos zegt:

        Dat van die asal-usul klopt wel. Daar ergens ligt hun land, wappert hun vlag en wordt hun volkslied gezongen, en daar woont ook hun familie.
        Eens Marokkaan altijd Marokkaan luidt daar het adagium, en men bezit een dubbel paspoort
        Bij de Indische Nederlanders lag het wat anders, want hun Indie bestond niet meer. Waarschijnlijk hebben velen geen familieleden in Indonesie waardoor de band met hun land van herkomst wat losser werd.. Een en ander neemt natuurlijk niet weg dat voor degenen die daar geboren en getogen waren Indonesie nog steeds hun land is, alleen bezat men de Indonesische nationaliteit niet.
        Het is het land en niet de landkaart, weet u nog wel?
        Terugkeer was voor velen ook geen optie behalve als toerist en dit geldt ook voor een tot Nederlander genaturaliseerde Indonesier

        Veel Indische Nederlanders hebben zogezegd dan ook hun schepen achter zich verbrand en/of zijn bang geworden om bvb naar Java te gaan vanwege de enge dingen die hen daar is overkomen, Vandaar dat velen onder hen bij het woord Indonesie alleen maar denken aan het eiland Bali.

        Maar waar bijvoorbeelde de Amerindo’s trots verkondigen dat zij Amerikaan zijn, heb ik (behalve een enkele PVV’ér) nooit horen zeggen dat zij trots zijn dat zij Nederlander zijn.

        Overigens wat moet een Moslim/Turk doen om wél door te gaan voor geassimileerde/geintegreerde ? Zijn geloof afzweren? Varkensvlees eten? Ook al zou hij dat doen, dan geldt nog steeds: Eens Turk, altijd Turk.

        Indische Nederlanders/ indo’s hoor ik iets dergelijks ook wel vaak zeggen: “eens indo altijd indo” of Eens Indisch, altijd Indisch”. Maar het zij toegegeven, vaak klinkt mij dat heel eigenaardig en hilarisch in mijn oren. Indisch en Indo zijn geen nationaliteiten met eigen volkslied (behalve het Wilhelmus) en Indonesie is voor velen een duister en ondoorgrondelijk land.

  10. Eric Doppert zegt:

    Wat heb ik toch een geluk een Oom te hebben die de geschiedenis van mijn familie zo nauwkeurig en op een leuke manier weet te verwoorden. Fantastisch verhaal over mijn overgrootmoeders. Persoonlijk hoop ik dat er nog veel verhalen zullen volgen.

  11. MENS DIE ZICH NIET AANPAST AAN DE HOLLANDER>> zegt:

    wij mensen met roots uit indonesie zijn verneukt.mijn voorouders hebben hun mond gehouden,ik pas me aan geen 1 hollander aan..zolang de hollander zn geschiedenis niet weet heeft het allemaal geen zin..velen zien me voor van alles aan, behalve een indo.. dus aanpassen heeft geen zin…ik ben mens en heb geleerd om er te zijn…mijn dochter, 4 e generatie heeft nergens last van, dat komt om dat ik heb doorbroken..jeugd weg,maar dan heb je wel wat!!

  12. Louise zegt:

    M.b,t. de suikeronderneming Tjoekir: kent u de familie Bargmann?

  13. Schifferling, Louis Lucardi S04773 20-11-1936
    Schifferling
    Bronvermelding
    Goedemorgen mijn laatste hoop,

    Dit zijn de gegevens van mijn familie, waar het om gaat….
    Opa,oma en mijn vader en moeder:

    Schifferling
    Bronvermelding
    Registratiecode: S04773
    Deelbibliotheek: Indisch Oud-Paspoortarchief
    Familienaam: Schifferling
    Voornaam: Louis Lucardi
    Geboortedatum: 20-11-1936

    Bekijk

    Download :Schut
    Bronvermelding
    Registratiecode: S09889
    Deelbibliotheek: Indisch Oud-Paspoortarchief
    Familienaam: Schut
    Voornaam: Johanna Ester Ruth
    Geboortedatum: 19-06-1936
    Schut, Johanna Ester Ruth S09889

    Bekijk

    Schifferling, Gustaaf Frederik 504759
    18-01-1907
    Schifferling
    Bronvermelding
    Registratiecode: S04759
    Deelbibliotheek: Indisch Oud-Paspoortarchief
    Familienaam: Schifferling
    Voornaam: Gustaaf Frederik
    Geboortedatum: 18-01-1907

    Bekijk

    Schifferling Bellmann
    Bronvermelding
    Registratiecode: S04777
    Deelbibliotheek: Indisch Oud-Paspoortarchi
    Familienaam: Schifferling Bellmann
    Voornaam: Eugenie Maria Magdalena
    Geboortedatum: 24-03-1911

    Goedemorgen …. Wat wij hebben meegemaakt met mijn vader is een HEL…
    “”Mijn broer en zussen hebben zelfmoord gepleegd.””
    Vanwege hun niet meer verder konden leven…. Wat onze vader ons heeft aangedaan…. En dit gedrag van mijn vader LL Schifferling 20-11-1936. Overleden… getrouwd met Johanna Ester Ruth Schut 19-06-1936 Mijn vader was niet te temmen in zijn gebracht ( mishandeling ) komt omdat hij zo is veranderd wat hij heeft meegemaakt in de jappenkamp… hebben wij voor moeten boeten…. Zijn gedrag….. incest, mishandeling,,, geen jeugd gehad…. Terwijl wij vroeger ( mijn ouders) het smartengeld ) niet hebben ontvangen.. en zijn broer FF Schifferling ook getrouwd met Schut wel hebben ontvangen toen die tijd….

Geef een reactie op Louise Reactie annuleren