Militaire expeditie naar Zuid-Celebes 1905-1906
Nederlands militair optreden moest in de jaren na de eeuwwisseling Nederlands-Indië tot een staatkundige eenheid maken. Dat ging ten koste van een reeks onafhankelijke vorstendommen. Fotografische en schriftelijke verslaggeving heet van de naald maakt het mogelijk honderd jaar na dato de expeditie naar Zuid-Celebes op de voet te volgen, in het spoor van twee Nederlandse officieren en de vorst van Boni. Heleen Pronk is kunsthistorica. Bijzondere voorwerpen uit Celebes, die 100 jaar in bezit van haar familie waren, brachten haar op het Indische spoor van haar overgrootvader.

Afb. 1. ‘Lapawawoi ex radja van Boni in het bivak te Rappang.’ De vorst van Boni wordt uit zijn tijdelijke woning in Rappang gedragen naar een draagstoel waarmee hij naar Paré Paré wordt vervoerd, 25 november 1905. Uiterst links luitenant Eilers. (Legermuseum Delft)
Door Heleen Pronk
Een oude Aziatische man, met linkervoet in verband, wordt op de rug van een andere man van een steile trap naar beneden gedragen. Daar is een eenvoudige draagstoel voor hem neergezet. Op de voorgrond staat een Europeaan met de handen op de rug, die meer oog heeft voor de fotograaf dan voor het tafereel naast zich. De gewonde man is Lapawawoi, vorst van Boni. De Europeaan is mijn overgrootvader Carel Hendrik Eilers, Luitenant bij het Korps Marechaussee. De onzichtbare maker van de foto is kapitein Jonkheer Carel Frederik Goldman, Nederlands officier uit een notabel oud-Indisch geslacht. Gedrieën worden deze mannen voor het voetlicht gebracht als hoofdrolspelers in de koloniale oorlog die in de jaren 1905 en 1906 op Zuid-Celebes woedde. Op 13 juni 1905 vertrok een grote troepenmacht vanuit Batavia naar Zuid-Celebes. Voor deze militaire expeditie waren meerdere oorlogschepen ingezet. Manschappen, paarden, wapens, en voedsel werden vervoerd op schepen van de KPM (Koninklijke Pakketvaart Maatschappij). Semarang en Soerabaja werden aangedaan om troepen aan boord te laten. Begeleid door muziekkorpsen waren de manschappen door de steden getrokken, toegejuicht door de achterblijvers. Zoals te lezen valt in kranten en tijdschriften was vrijwel iedereen overtuigd van de noodzaak van militair optreden tegen de vorsten in het zuidwestelijk deel van Celebes.[i] Aanvoerder van het verzet was de radja van Boni. De opdracht die de bevelhebber van de troepen, kolonel C.A. van Loenen, had meegekregen luidde: het gevangennemen van de vorst en de onderwerping van Boni en de aangesloten rijken.
Aan boord van een van de schepen bevond zich de jonge luitenant Carel Hendrik Eilers, een gedreven militair die zijn sporen had verdiend tijdens een eerdere expeditie tegen het vorstendom Djambi op Sumatra. Voor zijn moedig optreden had hij de Eervolle Vermelding gekregen. In de strijd op Zuid-Celebes zou hij zich opnieuw kunnen onderscheiden.
Aangekomen in Makassar werden schepen met militairen, dwangarbeiders en vivres aan de expeditievloot toegevoegd, evenals vrije koelies en tolken die ter plekke waren ingehuurd. Onder de officieren bevond zich kapitein Jonkheer Carel Frederik Goldman. Hij was al eerder met de 6e compagnie naar Celebes gestuurd om de havenplaats Paré-Paré aan de westkust te bezetten. Goldman was een enthousiast fotograaf, die de bewegingen van het leger met zijn camera vastlegde. Aan de hand van deze foto’s, die deel uitmaken van de collectie van het Legermuseum, is zowel de bezetting van Paré-Paré als de expeditie naar Boni goed te volgen. Zij vormen als het ware de illustraties bij het Militair Verslag van de expeditie, dat in 1915 werd gepubliceerd in het Indisch Militair Tijdschrift. De foto’s van Goldman zijn geschonken aan het Legermuseum in Delft door kolonel der cavalerie D. de Jongh. De collectie bestaat uit een album en een doos met in totaal 141 foto’s.[ii] Een groot aantal is aan de achterkant beschreven. Niet alleen de locatie is aangeduid, maar dikwijls ook de namen van de militairen die op de foto’s staan afgebeeld. Goldman zelf is op meerdere foto’s te zien (afb. 2). Alle foto’s zijn in 1905 en 1906 gemaakt tijdens de Zuid-Celebes expeditie, met uitzondering van een paar die in Leiden zijn opgenomen, de plaats waar Goldman op 14 januari 1896 trouwde met Agnieta Gesina Ripping.

Afb. 2. Groepsfoto bij Paré Paré in juni 1905, Volgens aantekeningen van Goldman van links naar rechts: ‘Bartelds, Zeehuizen, de Beaufort, Wempe, Dr. Tamson, Dr. Ligtenstein, ik, de Lange, van Riemsdijk, de Raadt, Umbgrove, van Helsdingen, Meyer, Blok, van Bennekom.’ (Legermuseum Delft)
Fotografen en journalisten
Goldman was niet de enige fotograaf die deelnam aan de expeditie. Ook kapitein H.A. Kooij maakte foto’s. [iii] Zijn collectie is nagelaten aan het Museon in Den Haag. Kooij legde zich bij het fotograferen vooral toe op de landing aan de oostkust en de bezetting van Watampone, de hoofdplaats van Boni. De foto’s van Goldman tonen naast de landing aan de oostkust beelden van de strijd aan de westzijde van Celebes, in de omgeving van Paré Paré. Ook journalisten vergezelden de troepen. Nog niet eerder was aan een militaire expeditie zoveel aandacht in de pers besteed. Er waren ook militairen die journalistiek werk verrichtten. Zo deed kapitein Hischmann, adjudant van bevelhebber Van Loenen, verslag voor de Java Bode. Sergeant H.C. Zentgraaff, die al eerder vanuit het oorlogsgebied in Atjeh journalistieke verslagen had geschreven, was door hoofdredacteur Zaalberg van het Bataviaasch Nieuwsblad gevraagd om op te treden als oorlogscorrespondent.[iv]
Militaire fotografie en de collectie Goldman
Al in de jaren zeventig van de negentiende eeuw werden tijdens militaire expedities foto’s genomen om de vorderingen van het leger vast te leggen. De foto’s werden zowel door beroepsfotografen als door militairen zelf gemaakt. Aanvankelijk waren het voornamelijk groepsportretten van officieren en soldaten van de verschillende legeronderdelen. Zij waren op geordende wijze in beeld gebracht, vaak met wapens en geschut, veelal na afloop van de strijd. De foto’s dienden vooral om het prestige van het leger in Nederlands-Indië te vergroten. De legerarts C.J. Neeb was de eerste die tijdens de Lombokexpeditie in 1894 ook de militaire activiteiten zelf fotografeerde, zoals een embarkement en het opzetten van een bivak. Steeds meer kwam de nieuwswaarde van de foto’s op de voorgrond te staan. Verslagen van militaire expedities verschenen geregeld in kranten en weekbladen. Door het opnemen van foto’s kon het verloop van de gevechten voor de lezer inzichtelijk worden gemaakt. Beroepsfotograaf C.B. Nieuwenhuis ging nog een stap verder. Hij was de eerste die in 1901 tijdens de expeditie naar Samalanga in Atjeh foto’s maakte van beschietingen. Ook gesneuvelde tegenstanders werden in beeld gebracht.[v] Kapitein Goldman volgde deze wijze van fotograferen tijdens de Boni-expeditie. Op enkele foto’s zijn rookwolken van beschietingen zichtbaar (afb. 4).
Aanleiding expeditie
In 1667 was door de VOC (Vereenigde Oostindische Compagnie) al een bestuursvorm aan Zuid-Celebes opgelegd in het zogeheten ‘Bongaaisch tractaat’. De VOC trad hierbij op als hoofd van een bondgenootschap waaraan verschillende landschappen deelnamen. Alleen Makassar en omgeving stonden onder rechtstreeks bestuur van de VOC, de overige landschappen hielden een zelfbestuur. In de negentiende eeuw hield Boni zich steeds minder aan de afspraken die in dit traktaat waren vastgelegd. Militair optreden van het gouvernement in 1825 en 1859 was daarvan het gevolg. Telkens werden nieuwe contracten afgesloten waarin de invloed van het gouvernement toenam om het gebied meer onder controle te krijgen. Het contract van 1860 schreef voor dat voortaan de keuze van een nieuwe vorst door het gouvernement diende te worden bevestigd. Aan het hoofd van het bestuur van Boni stond een vorst die gekozen werd door de rijksraad (hadat). Deze raad bestond uit zeven plaatselijke hoofden met aan het hoofd daarvan de rijksbestuurder. Aan het eind van de negentiende eeuw werd deze functie vervuld door Lapawawoi Karaëng Segerie. Aanvankelijk werkte hij samen met het gouvernement. Hoewel Lapawawoi niet van zuiver vorstelijk bloed was werd hij toch dankzij de goede samenwerking in 1896 tot radja benoemd. Een nieuw contract met het gouvernement werd door hem ondertekend. Maar de goede samenwerking raakte al snel verstoord. In de ogen van het gouvernement besteedden de radja en zijn volgelingen te veel geld aan verwerpelijke zaken als gebruik van opium, gokken, hanengevechten en hertenjacht. Als de schulden te hoog opliepen werd dat verhaald op de bevolking door extra heffingen en inbeslagname van goederen. Velen van hen vluchtten naar aangrenzende gebieden. Meerdere gevechten werden geleverd door de oudste zoon van Lapawawoi, de poenggawa (legeraanvoerder).[vi] Onder zijn leiding werden buurlanden binnengedrongen, kampongs platgebrand en daar wonende Boniërs tot belastingbetaling gedwongen.
In het contract van 1896 was ook een bepaling opgenomen, die in eerdere contracten niet voorkwam, namelijk de verplichting mee te werken – tegen schadeloosstelling – aan de overdracht van in- en uitvoerrechten aan het gouvernement. Deze bepaling werd in 1899 bij wet geregeld voor heel oostelijk Nederlands-Indië. Hiermee zouden de buitengewesten meer bijdragen aan de algemene bestuurskosten en werd meer uniformiteit in de regelgeving verkregen. Lapawawoi was absoluut niet bereid om de tolrechten af te staan en spoorde andere landschappen aan zich tegen het gouvernement te weer te stellen.
Elsbeth Locher-Scholten wijst op een belangrijk verschil in cultuur tussen het gouvernement en het inheemse bestuur. Voor het gouvernement was het contract een belangrijk juridisch instrument, waarin ieder artikel rechtskracht had. Voor het inheemse bestuur had het contract als geheel een meer symbolische waarde en werd aan de afzonderlijke artikelen weinig aandacht besteed.[vii] Lapawawoi was van mening dat het contract uit 1896 niet veel verschilde van het contract dat zijn vader in 1860 had ondertekend. De nieuwe eisen kwamen voor hem dan ook als een onaangename verrassing. De volgende gouverneur van Celebes, C.A. Kroesen (1903-1908), kreeg van gouverneur-generaal W. Rooseboom (1899-1904) in september 1903 opdracht om samen met resident J.A.G. Brugman een bezoek aan Boni te brengen en advies uit te brengen over de situatie.[viii] Ook Kroesen stuitte op verzet bij Lapawawoi en zag geen andere oplossing dan Boni onder rechtreeks bestuur te brengen. Hij was van mening dat een rechtstreeks bestuur ook door de bevolking zelf werd gewenst. In maart 1905 werd vernomen dat Boni zich aan het bewapenen was en dat andere landschappen zich aansloten, waaronder Sidenreng, Soppeng, Wadjo, Loewoe en Gowa. Ook de radja’s van deze gebieden beseften dat bij het overdragen van de tolrechten niet alleen inkomsten verloren zouden gaan. Voor het beheer van de haven zouden gouvernementsambtenaren in het gebied worden geplaatst, waardoor hun onafhankelijkheid nog meer zou worden aangetast.

Afb. 3. ‘Paré Paré. Huis van de radja [van Sidenreng] nu afgebrand’ [juni 1905]. (Legermuseum Delft)

Afb. 4. ‘Paré Paré’, brandende kampong . Links twee militairen van de compagnie Ambonezen. Zij dragen de helmhoed en het geweer M95, mogelijk met opgeplante bajonet. (Legermuseum Delft)
Paré-Paré
Voordat de militaire expeditie naar Boni van start ging werd besloten om de havenstad aan de westkust, Paré-Paré, te bezetten. Het gouvernement wilde een Europese vestiging in deze plaats in verband met de overname van de in- en uitvoerrechten. In april 1905 werd vanuit Java de 3de compagnie van het 6de bataljon via Makassar naar Paré-Paré gestuurd onder commando van kapitein Goldman. Zodra het bivak was voltooid zou hij belast worden met het civiele bestuur. Bij het bouwen en beschermen van het bivak werd steun verleend door de leenvorstin van Tanette, die het gouvernement altijd goed gezind was geweest. Zoals verwacht protesteerde de radja van Sidenreng tegen de bezetting van Paré-Paré. Een druk verkeer tussen de hoven van Boni, Gowa en Sidenreng wees op niet veel goeds. Op 19 mei werd in Paré-Paré vernomen dat de radja van Sidenreng en de vorsten van omringende landschappen Rappang, Soeppa, Alietta en Sawietto, afgezanten hadden gestuurd naar Makassar om hun contracten met het Gouvernement op te zeggen. Later bleek ook de radja van Gowa bij deze actie betrokken te zijn. Er braken vijandelijkheden uit, kampongs werden in brand gestoken. Militair optreden van de zijde van het gouvernement kon niet uitblijven. Op 12 juni rukte kapitein Goldman met zijn compagnie op tegen de stellingen in de heuvels. Vanaf het schip de Assahan werd met geschutvuur ondersteund. De heuvels werden na korte tegenstand van vijanden gevrijwaard; de borstweringen werden geslecht. Enkele huizen, waaronder dat van de vorst, waren in vlammen opgegaan (afb. 3-4). Extra troepen werden gestuurd onder commando van majoor J.O.A.L. van Bennekom, die in Paré-Paré het civiele en militaire gezag zou overnemen. Goldman vertrok vervolgens met zijn troepen naar Makassar om vanuit die plaats aan te sluiten bij de troepenmacht naar Boni.

Afb. 5. ‘Embarkement te Patiro’, juli 1905. De KNIL-militairen in de voorgrond dragen een ransel met achterop een eetketeltje en aan weerszijden een extra paar schoenen. In de verte de sloepen, die de manschappen naar de verderop gelegen marineschepen brengen. (Legermuseum Delft)
Boni
Het besluit tot militair optreden tegen Boni was eind 1904 genomen door de zojuist aangetreden gouverneur-generaal J.B. van Heutsz. Hij oordeelde een afdoend krachtig optreden tegen Boni een gebiedende noodzakelijkheid. [ix] In maart 1905 werden de militaire en politieke doelen geformuleerd: de bezetting van de hoofdplaats Watampone, het zich meester maken van de persoon van de vorst, van zijn familie en van de rijkssieraden en de onderwerping van het gehele rijk en de aangesloten rijken. Nadat een laatste kans om aan de eisen van het gouvernement te voldoen door Lapawawoi in de wind was geslagen, werd op 30 juni de haven door de Marine geblokkeerd. Bevelhebber Van Loenen nam in zijn commando’s, voorafgaande aan de expeditie, voor de militairen gedragsregels op ten aanzien van de plaatselijke bevolking. Zo was het verboden om kampongs te verbranden en eigendommen te vernielen. Vrouwen mochten niet worden ‘neergelegd’. En alle buitgemaakte wapens en andere voorwerpen moesten bij de compagnies-commandanten worden in geleverd.[x]
Bezetting Watampone
Op 18 juli 1905 werd de haven van Badjowé bereikt. Voordat tot de aanval werd overgegaan liet expeditiecommandant Van Loenen een ultimatum bezorgen bij Lapawawoi. Eerdere eisen aan de radja werden herhaald, maar nu met toevoeging van twee nieuwe punten: de kosten voor de expeditie moesten door Boni worden betaald en het bestuur werd verplicht een nieuw contract met het gouvernement af te sluiten.
Opnieuw reageerde Lapawawoi afwijzend. Een landing was nu onafwendbaar. Bij Bajowé waren veel versterkingen van de vijand waargenomen. Daarom werd besloten om aan land te gaan bij het zuidelijker gelegen Oedjong Patiro (afb. 5). Daar bleek echter het terrein te moerassig om de troepen door te laten trekken naar Watampone. Er zat niets anders op dan zich terug te trekken en toch aan wal te gaan bij Badjowé. Terwijl de marine vanaf de oorlogsschepen de kust onder vuur nam stapten de troepen over in sloepen om het strand dicht te kunnen naderen. Op het moment dat de maréchaussée door het water waadt naar het strand, begint de heele compagnie te zingen. Als ging men ter feest, wordt het gezang voortgezet; alles vliegt naar voren, en in een oogwenk zit men op de borstwering, waarachter de Boniër stand hield, aldus Zentgraaff.[xi] In korte tijd waren de vijf hoofdversterkingen overmeesterd en volledig vernield, zoals een foto van Goldman duidelijk laat zien (afb. 6). Een grote hoeveelheid geweren, munitie, blanke wapens, alsmede zes lilla’s (kanonnen) werden buitgemaakt. De geleden verliezen betroffen drie Europese militairen tegenover ruim 500 strijders aan de zijde van de tegenstander.
Op 28 juli liet de 2e bevelhebber van de expeditie, kolonel der cavalerie jonkheer L.D.C. de Lannoy, onder luid gejuich van de troepen en het blazen van het Wilhelmus de nationale vlag hijsen. Aan land gingen de artillerie, de marechaussee, de cavalerie, de genietroepen en compagnieën van het 9e en 19e bataljon, gevolgd door dwangarbeiders en vrije koelies.
Op 30 juli werd de hoofdplaats Watampone ingenomen. De vorst, zijn zoon de poenggawa en overige familieleden en volgelingen bleken gevlucht. De rijksbestuurder en meerdere leden van de hadat gaven zich vrijwillig over. De rijkssieraden, die nabij Pasempa verborgen waren, werden opgehaald. Op 10 augustus werden ze met ceremonieel door de rijksbestuurder overhandigd aan de bevelhebber. Opnieuw is Zentgraaff onze verslaggever:

Afb. 7. Veroverde benteng bij Paré Paré, augustus 1905. Volgens het opschrift van Goldman: ‘Bij de benteng waar van Helsdingen gewond werd. Adelborst Carbin. Benteng bij de Karadjarivier, Paré-Paré’. (Legermuseum Delft)
‘Een Europeesche compagnie van het negende bataljon schaart zich “en haie” langs den weg, die van den ingang van het vorstelijk verblijf naar buiten voert, terwijl de muziek zich bij het “paleis” opstelt. ..Daar nadert de stoet: voorop de magere kapitein der Wadjoreezen [die als tolk was ingehuurd], dan de rijksbestuurder, oud en vervallen, steunende op een tweetal anderen, en daarna het hoofd der prinsen. Achter deze loopen, tandakkende en zwaaiend met vreemdsoortige muziekinstrumenten, eenige oude vrouwen, dan wat volgelingen die de sierraden, in lange kisten verpakt, dragen, en dan weer een heele stoet Boniërs. De muziek zet het Wilhelmus in, en, als de stoet onder het afdak der vorstelijke woning komt, speelt zij het “Wien Neerlands Bloed”. Het is een eenig moment: die Boniërs, dragende de symbolen van hun eeuwenoud bestuur, hun volksbestaan, naar den overwinnaar, tusschen de bajonetten onzer troepen. Het is één dier momenten, waarop de krijgsgod een volk wegvaagt uit de rij der onafhankelijke naties’.[xii]
Op 19 augustus kwam de Gouverneur van Celebes en Onderhorigheden Kroesen naar Watampone om over te gaan tot een bestuursregeling voor Boni. Tijdens de hoofdenvergadering van 21 en 22 augustus werd het nieuwe contract, de zogeheten Korte Verklaring ondertekend.13[xiii] De troepen werden verplaatst naar het noordelijker gelegen Pampanoea. Vanuit hier werden opnieuw pogingen gedaan Lapawawoi en zijn gevolg op te sporen. Ook werd opgetreden tegen de landschappen Loewoe, Wadjo en Lamoeroe, die het gouvernement vijandig gezind waren. Volgens het militaire verslag was de bevolking overal vriendschappelijk gezind en kwamen telkens plaatselijke hoofden zich vrijwillig overgeven. De vorstin van Soppeng had net als de vorstin van Tanette, om haar goede gezindheid te tonen, voor haar huis de Nederlandse vlag laten plaatsen. Toch was de rust nog niet teruggekeerd. Enkele rijksgroten zoals Arung Labuadja, lid van de hadat van Boni en stiefzoon van de poenggawa, bleven met rondtrekkende bendes actief in de regio. En nog steeds was de radja van Boni onvindbaar.
Kapitein Goldman was ondertussen teruggekeerd naar het westen om de aanhangers van Lapawawoi in Sidenreng en omliggende gebieden te vervolgen. Drie compagnieën van het 6e bataljon werden bijgestaan door een marinelandingsdivisie. Op 27 augustus werd door de compagnie Goldman een benteng (versterking) bestormd en na een kort gevecht ingenomen. Het stuk snelvuurgeschut van 3.7 c.M. afkomstig van het schip de Assahan werd ingezet om vuur op een volgende benteng te openen. Omstreeks vier uur ’s middags betrokken de troepen het bivak in kampong Onakaë. Op 30 augustus werd Masépé bereikt (afb. 8-11). Ook hier toonde de bevolking zich welgezind tegenover de Nederlandse troepen. Familieleden van de vorst en de hadat van Sidenreng kwamen zich overgeven.
Op 6 september vertrok een colonne, waaronder een compagnie marechaussee, vanuit Pampanoea in noordwestelijke richting. Doel was het opsporen van de vorst van Boni. Inlichtingen over de mogelijke verblijfplaats werden bij de bevolking en bij krijgsgevangenen ingewonnen. Naar verluid was de vorst uitgeweken in de richting van Batoe. Op 12 november volgde een bevel bestemd voor de compagnie marechaussee, de mobiele troepen die gespecialiseerd waren in het opsporen en zonodig uitschakelen van de vijand. De marechausseebrigades dienden in verschillende richtingen uit te waaieren met het doel de vorst en zijn gevolg te omsingelen. Eén van de brigades stond onder leiding van 1e luitenant Eilers. Zentgraaff volgde in zijn verslag de brigade op de voet:

Afb. 8. ‘Masepe [september 1905, luitenant ter zee 2e klasse] de Beaufort [met verrekijker] met zijn beide 3.7 cM’ [stukken snelvuur]. De twee geknielde schutters houden ieder een patroon in de hand. De kanonnen, die ook aan boord konden worden gebruikt, zijn geplaatst op een affuit, de zogenaamde stoel klein, die 127 kg weegt. (Legermuseum Delft)

Afb. 9. Beschrijving van Goldman: ‘In de veroverde benteng Onakaë. De eerste teekenen van onderwerping. Aankomst van een gezantschap uit Masepe.’
met een kain [doek] bedekt, een menschelijke gedaante. Voorzichtig tilde hij met de loop van zijn karabijn, die kain op, toen hem door den verscholene werd toegeroepen: “Djangan passang. Saja radja Boni.”[Niet schieten. Ik ben de vorst van Boni]. Toen weerklonk door het oerwoud een, door alle marechausées aangeheven vreugdekreet! Eindelijk had men hem dan! Het bleek dat de vorst, gedragen in een soort raam, bij de overhaaste vlucht door de dragers daar was neergeworpen. Men verzamelde nu den troep en de gevangenen, en maakte, zoo goed dit ging, hutjes voor allen. Dien avond nog bracht men het lijk van den poenggawa bij de verblijfplaats van den vorst, en naast diens hutje dolf men het graf voor zijn zoon. Zowel Lapawawooij als de vrouwen bleven oogenschijnlijk koel bij dit alles, doch een wereld van gedachten moet rondgespookt hebben in dit oude hoofd. Zoo begroef men den poenggawa en de oude vorst zei alleen: “Allah poenja maoe.” [Allah’s wil geschiedde.]’ [xiv](afb. 12)
Eilers kreeg opdracht om met twee brigades marechaussee de vorst vanuit de binnenlanden te begeleiden naar de havenplaats Paré Paré aan de westkust van Zuid-Celebes.

Afb. 10. Beschrijving van Goldman: ‘Vorstin van Rappang, Andi Beda, met gevolg op weg naar het bivak ten einde ontmoeting van den radja van Sidenreng met overste van Bennekom voor te bereiden.’ Volgens gebruik in Zuid-Celebes werd een vorstin op één schouder van een onderdaan gedragen en tegen de zon beschermd door een parasol of, zoals de foto duidelijk laat zien, een gewone paraplu. (Legermuseum Delft)
De eerste grote legerplaats die op weg naar Paré-Paré werd aangedaan was Rappang. In deze plaats maakte Goldman de foto waarop te zien is hoe Lapawawoi uit zijn verblijfplaats wordt gedragen (afb. 1). De vorst kon niet lopen omdat hij tijdens zijn vlucht in een doorn was getrapt. In een draagstoel (tandoe) werd hij op 25 november van Rappang naar Paré Paré vervoerd, waar de doorn uit zijn voet gesneden werd. Vervolgens gingen de vorst en zijn medegevangenen, nog steeds onder begeleiding van Eilers, aan boord van het flottieljevaartuig de Assahan, dat naar Makasser voer. Daar kreeg de vorst te horen dat hij levenslang verbannen werd naar Bandoeng op Java. Hij overleed in 1911 in Batavia.
Uit de verslagen en foto’s blijkt dat Lapawawoi met alle egards, als vorst werd behandeld. Toen het vertrek daar was, op 14 december, werd de radja met een rijtuig van de gouverneur naar de kade gebracht. Hier lag het stoomschip Rochussen dat het gezelschap naar Java zou vervoeren. Bij het afscheid overhandigde de vorst aan Carel Eilers de bezittingen van zijn gesneuvelde zoon: een kris, een draagband voor de kris en een songko (kleine hoed) (afb. 13).

Afb. 11. Goldman: ‘Masepe. Bespreking met La Bolleng, La Hindi [?] en La Mamoe [?]’. Masepe, bespreking met plaatselijke vorsten. Links in het midden Van Bennekom, met Goldman links en Van Riemsdijk rechts van hem. Tussen de op kistjes gezeten partijen staat een man die waarschijnlijk dienst doet als tolk. De foto maakt duidelijk dat bestuursaangelegenheden ter plaatse volledig in handen lagen van militairen. (Legermuseum Delft)
In Zuid-Celebes bleef het nog lange tijd onrustig. Het duurde tot en met december 1906 voordat het hele gebied was ‘gepacificeerd’.

Afb. 12. Foto 18 november 1905. De gevangengenomen vorst van Boni die de linkervoet in het verband heeft, met de drie vrouwen die hem vergezelden. Recht achter de vorst 1e luitenant Eilers en links van Eilers sergeant Marks. (Legermuseum Delft)
Rijkssieraden en geschenken
Voor de vorstendommen van Indonesië zijn de rijkssieraden het symbool van hun bestuursmacht. Bij een verloren strijd werden zij aan de overwinnaar overhandigd als teken van onderwerping. Sinds de oprichting van het Bataviaasch Genootschap in 1778 kwamen de meeste van deze buitgemaakte sieraden in het museum van dit genootschap terecht. Toen in 1931 in Boni opnieuw een radja werd aangesteld liet hij het Gouvernement weten dat hij niet zonder de rijkssieraden kon regeren. In hetzelfde jaar werden de stukken aan Boni teruggegeven. Een collectie rijkssieraden bestaat niet alleen uit krissen, sieraden en andere voorwerpen gemaakt van kostbare materialen en versierd met edelstenen, maar bevat vaak ook, zoals in Boni, Nederlandse geschenken uit de tijd van de VOC en verder een allegaartje van vlaggen, doeken, stenen, beeldjes, vazen, kommen, borden, mandjes en een plukje haar.[xv] Deze erfstukken worden door de bevolking vaak tot op de dag van vandaag als heilig beschouwd. Naast de overdracht van rijkssieraden werden ook persoonlijke bezittingen en geschenken gegeven ter bevestiging van een nieuw gesloten contract, als blijk van overgave, of als dankbetuiging, zoals in het geval van Eilers. De voorwerpen die Carel Eilers van de vorst van Boni kreeg zijn 100 jaar in de familie gebleven. In 2005 zijn zij geschonken aan Museum Bronbeek in Arnhem.

Afb. 13. Voorwerpen van de poenggawa, legeraanvoerder en oudste zoon van de vorst van Boni die tijdens de gevechten is gesneuveld. In december 1905 heeft de vorst deze voorwerpen geschonken aan luitenant Eilers. Een kris en een songko (hoedje). Collectie Museum Bronbeek Arnhem.
Op het eerste gezicht lijkt niets te herinneren aan de dramatische geschiedenis die aan de voorwerpen kleeft. Of het moet de beschadiging zijn van de hoek van de wrangka (de dwarsschuit; het brede bovengedeelte) van de schede. Volgens een latere mededeling van Eilers was de schede beschadigd door een kogel. 16[xvi] Of dit de kogel was die de poenggawa dodelijk in het hart trof vertelt de geschiedenis niet.
Literatuur
Eilers, C.H., ‘Indische krijgsbedrijven; De gevangenneming van den vorst van Boni’, in: De Militaire Gids 25 (1906) 209-211
Encyclopaedie van Nederlands-Indië (’s-Gravenhage/Leiden 1917)
Friedericy, H.J., De laatste generaal (Bontorio, Amsterdam 1958)
Groeneveld, A. e.a., ‘Oorlogsfotografie’, in: Toekang Potret, 100 jaar fotografie in Nederlands Indië 1839-1939 (Amsterdam 1989) 110-121
Groeneveld, A., Excursie naar de Gajo- en Alaslanden 1904, een visueelantropologische analyse van de foto’s van legerarts H.M. Neeb, Scriptie (Waddinxveen 2001)
Indisch Militair Tijdschrift no.7 (1905)
‘De expeditie naar Zuid-Celebes in 1905-1906: Officiële bijdragen van het Departement van Oorlog in Nederlandsch-Indië’, in: Indisch Militair Tijdschrift, Extra Bijlagen no. 21 (1915/1916) 35-37, 41
Keurs, P. ter, e.a., Indonesia, de ontdekking van het verleden (Amsterdam 2005)
Locher-Scholten, E., ‘Een gebiedende noodzakelijkheid’ Besluitvorming rond de Boni-expeditie 1903-1905, in: Excursies in Celebes (Leiden 1991) 143-164
Meijboom, A.L., ‘Geld of geweten: een onderzoek naar de achtergronden van de Boni-expeditie in 1905’, in: Imperialisme en ethische politiek, werkstuk in het kader van het doctoraalwerkcollege Westeuropese Expansiegeschiedenis o.l.v. Professor M.C. Fasseur (Leiden 1983)
Nypels, Onze politiek ten opzichte van Boni; voordracht 15 november 1905 (Amsterdam 1905)
Tol, R., Een haan in oorlog. Toloqna Arung Labuaja, een Buginees heldendicht (Leiden 1990)
Tol, R., ‘Textual authority. The Toloq Rumpaqna Boné by I Mallaq Daéng Mabéla, Arung Manajéng’, in: Bijdragen tot de taal-, land-, en volkenkunde, vol. 156 (2000) 499-520
IJzerdreef, W.T., De wind en de bladeren: hiërarchie en autonomie in Bone en Polombangkeng (Zuid-Sulawesi) 1850-1940 (Groningen 1994)
Weekblad voor Indië, 1905 (uitgegeven door N.V. Soerabajasch Handelsblad en Drukkerijen)
Zanen, M., Een roeping in Indië (’s-Gravenhage 1989)
Zentgraaff, H.C., Op oude paden (Batavia 1934)
Noten
[i] Bij de spelling van namen van personen en plaatsen is de schrijfwijze overgenomen zoals in de verslagen van de expeditie is toegepast.
[ii] Vier foto’s ontbreken, maar zijn wel beschreven. Van één foto is alleen een kopie bewaard (zie afbeelding 12)
[iii] Kapitein Kooij was de echtgenoot van de bekende schrijfster Marie van Zeggelen die zo indringend het leven op Celebes heeft beschreven.
[iv] Na de Boni expeditie zou Zentgraaff van de journalistiek zijn beroep maken en het uiteindelijk brengen tot hoofdredacteur van het Soerabaiasch Handelsblad in 1929 en in 1932 van de Java Bode.
[v] Groeneveld, 1989 en 2001.
[vi] De naam van de poenggawa was Basoq Pagilingi Abdul Hamid Arung Lita. Tol 1990, 306.
[vii] Locher-Scholten, 149-150.
[viii] Brugman was speciaal ter beschikking gesteld van de gouverneur als reizend ambtenaar. Tol 1990, 334.
[ix] Lochner-Scholten, 158.
[x] IMT Extra Bijlage no. 35, Bijlagen VI en XXXVI.
[xi] Zentgraaff, 87.
[xii] Zentgraaff, 90.
[xiii] Locher-Scholten, 158. In plaats van het vroegere gedetailleerde contract had Van Heutsz besloten dat in Zuid-Celebes de Korte Verklaring, naar Atjeh’s voorbeeld, getekend diende te worden; noot 28: ‘De Korte Verklaring was in 1898 ingesteld onder invloed van de ervaringen in de strijd in Atjeh. Hierin werd van de vorst slechts tekening van drie artikelen verlangd, waarin hij de Nederlandse soevereiniteit erkende, beloofde geen contacten met het buitenland te zullen onderhouden en alle bevelen van de Indische regering te zullen opvolgen.’
[xiv] Zentgraaff, 93. Eilers heeft zelf ook verslag gedaan van de achtervolging, zie literatuurlijst.
[xv] Nypels, 30 en Friedericy, 16.
[xvi] De beschadiging door een kogel moet door Eilers zelf zijn vermeld toen hij in 1914 de voorwerpen in bruikleen gaf aan de ethnografische collectie van de Hoofdcursus in Kampen. In de Almanak van de Hoofdcursus uit 1914 staat een beschrijving van de voorwerpen, met de vermelding beschadigd door een kogel (147). Met dank aan Pauljac Verhoeven.
Dit artikel verscheen eerder in Armamentaria 2006-2007, pp.57-77.
Zeer interessant. Mijn vader was bevelhebber in Leok, noord Celebes. Ik heb me altijd al afgevraagt wat the functie van bevelhebber precies was en hoe groot het gebied was dat hij moest beheren.
@HeleenPronk; ‘tractaat etc.’ – Al in 1667 werd dus door VOC een traktaat(= overeenkomst) aan de vorstendommen van Z-Celebes opgelegd(!) en waarin de VOC zichzelf als hoofd vastlegde! Zo ging in die tijd van de ethische (= van hoog zedelijke roeping!) politiek olv.van gg. Van Heutsz! Dat deze onderworpen vorstendommen daarna nog oorlogsschatting(!)=belasting moesten betalen wordt in uw stuk niet genoemd. – Marie van Zeggelen getrouwd met kapitein HA.Kooy, deelnemer aan de expeditie schreef haar ervaringen in Watansoppeng; een ‘toverland, de bergwereld van Indië’ in haar boek; Onderworpenen 1908. ‘zij waren wel onderworpenen maar toch waren zij mensen’. Dat besef en de wederzijdse sympathie en aanhankelijkheid ging haar leven vervullen. Misschien juist daardoor geraakte ze nogal eens in een gewetensconflict. Ze voelde schaamte voor het onrecht dat de bevolking was aangedaan in de naam van de ‘pacificatie'(=vrede brengen), die met geweld gepaard was gegaan en het opleggen van een zware oorlogsschatting. ‘Als de mensen, eerst na vele aanmaningen en bedreigingen(!), met hun geldzakken de heuvel opkwamen, verborg zij zich in het huis’. Ze kon het niet aanzien.
“in 1667 werd dus door VOC een traktaat(= overeenkomst) aan de vorstendommen van Z-Celebes opgelegd” Feitelijk een verdrag. U noemt er eentje. Van de vele door de VOC met de plaatselijke machthebbers gesloten verdragen. Voor mijn dissertatie heb ik uit de vele gepubliceerde verdragen er slechts een paar honderd bekeken. Zeker 80% daarvan met ongeveer de door u genoemde inhoud. Sterker nog: soevereiniteit gelegd bij de Staten-Generaal! Maar dan moet u ook de context vermelden! Het ging meestal om vergoeding van de aan die vorst geboden hulp in zijn strijd tegen zijn rivalen. Papieren soevereiniteit, handhaving was veel te duur voor de VOC. De vorst bleef gewoon de baas, kon zijn belastingen innen, zijn onderdanen onderdrukken. En de VOC kon met het papiertje ongewenste indringers buiten de deur houden. Uit uw voorbeeld: Na de verovering van Makassar en aangrenzende gebieden door de Compagnie in 1669 weken vele Makassaren uit naar Bantam en naar Oost-Java. De Sultan van Bantam trachtte nu met hun hulp Mataram onder meerdere vorsten te versnipperen om zelf op Java de machtigste te worden. Een aanval van Bantam op het onder bescherming van de Compagnie staande Cheribon werd vergezeld door een oorlogsverklaring aan Batavia. De stad was in militaire zin verzwakt door de hulp aan Mataram op Oost-Java , maar met hulp van een gewezen Makassaarse vorst met 300 volgelingen konden de Bantammers bij Cheribon worden verslagen. De oorlog tegen Batavia werd afgebroken aangezien op 1 mei 1680 Sultan Ageng, een hardnekkige vijand van de Compagnie, onverwachts afstand deed ten gunste van zijn zoon Abdoel Kahar, ook wel Sultan Hadji genaamd. Een door de Nederlanders voorgesteld verdrag kon echter niet door de jonge Sultan worden aanvaard aangezien hierin de uitlevering van besneden overlopers werd bepaald. Een door de Sultan voorgesteld vriendschapsverbond werd door Batavia afgewezen gezien de “onredelijke articulen”, hetgeen aantasting van het gezag van de jonge Sultan in eigen kring betekende. Een verdrag bleef uit, maar er was sprake van goed nabuurschap, mede door de gegroeide spanningen tussen de Bantammers en de Makassaarse bannelingen.
Een voorbeeld bij Mataram. De VOC kon op Java Mataram goed gebruiken als bescherming tegen belagers vanuit Oost-Java. Bovendien had Coen betrekkingen met de koning van Soerabaja aangeknoopt, een erfvijand van Mataram. De Panembahan was wel genegen tot onderhandelen, maar het initiatief moest van de Nederlanders komen. Hij was oppervorst van Java, en Batavia was zijn vazal die hem door middel van een jaarlijkse hofreis hulde behoorde te bewijzen. Wel liet Mataram in 1620 enkele gevangenen vrij zonder voorwaarden te stellen maar Coen wilde tijd winnen. Mataram had immers geen succes in de voortdurende oorlogen op Oost-Java; aan deze oorlogen werden duizenden mensenlevens opgeofferd en hele landstreken verwoest. Op 15 juni 1622 zocht Mataram in het geheim hulp bij Batavia om samen Bantam te veroveren. De Hooge Regeering wilde meer inzicht in de interne politieke situatie in Mataram en gaf gehoor aan de uitnodiging een gezantschap te zenden, dat op 11 augustus 1622 in de hoofdstad Karta arriveerde. (…) Het wrede bewind van Soesoehoenan Amangkoerat I had in Mataram veel verzet doen ontstaan. De Madoerese prins Taroeno Djojo maakte hier gebruik van om een opstand te beginnen met steun van Makassaren die na het Bongaais verdrag hun land waren ontvlucht en zich met zeeroof bezighielden. Mataram verloor de noordoostkust van Java aan de opstandelingen, en een uitbarsting van de vulkaan Merapi werd samen met het naderen van het einde van de Javaanse eeuw opgevat als een voorbode van grote veranderingen. Taroeno Djojo maakte hier gebruik van door zich te presenteren als de ratu adil, de rechtvaardige vorst. Zijn uitstraling werd nog versterkt door verhalen over zijn magische krachten: een ware vorst. Op 7 november 1676 werden in Batavia gelijktijdig verzoeken om hulp ontvangen van de kroonprins van Mataram en van Taroeno Djojo; Mataram bleek wanhopig, Taroeno Djojo presenteerde zich als de nieuwe vorst die tevens bondgenoot wilde zijn. De Hooge Regeering in Batavia had weinig zin zich in het wespennest te steken maar was krachtens het verdrag van 1646 gehouden de Soenan bij te staan. Op 29 december werd een expeditie naar Oost-Java gezonden onder leiding van Cornelis Speelman. Als dank voor de geboden hulp verkreeg de VOC voor de Staten-Generaal soevereiniteit over noordelijke kustprovincies van Mataram. Maar handhaven zou veel te duur zijn, en ook niet het doel van de VOC: het weghouden van de Engelsen. De Soesoehoenan kon er zijn wrede praktijken blijven uitleven.
Het ging er wel netjes aan toe bij het afsluiten van die verdragen. Bijvoorbeeld: Verdrag met Bantam: Op 11 juli werd het gezantschap weer “onder verwellecoming van drie chergies van de compe deses casteels, inde wapenen staende, ende seven canonschoten (…) gehaelt ende geleyt ter vergaderinge, (…) de sael met het geluyt der musycksnaren vervult”. Na voorlezing van de artikelen door de kapitein van de Maleiers, voor de zekerheid herhaald door een van de mediateurs van Djambi, “syn d’selve door d’hr. Gouverneur Generael ende de Raden van India getekent ende daernevens ’t wapen der E. Compe in roden lacke doen setten (…) ende werden alsdoen weder toegevouwen om aen haer Ede. naer Bantam aff te senden gecommitteerde overhandight te werden ende t’harer overstaen door den Sulthan van Bantam ende desselffs grooten mede ondertekent te werden, waerop eens een frissen dronck op ’t goet succes des vredes de gesanten toegedroncken ende andersints onthaelt zynde, weder stadt ende prauwaerts haer vervoeghden.” Alles conform de duiding van Hugo de Groot in Mara Liberum: ‘Habent insulae istae quas dicimus et semper habuerunt suos reges, suam rempublicam, suas leges, sua iura’. (Deze eilanden waarover wij spreken, hebben nu, en heben altijd gehad hun eigen koningen,hun eigen staat,hun eigen wetten,en hun eigen rechtssystemen.).
@JASomers; ‘een traktaat opgelegd etc.’- Opgelegd(!); zo kwam Indië tot stand. De vorsten/hoofden van de gehele archipel moesten het gewoon slikken; het Nederlands gezag te erkennen, anders…werden zij door een legermacht tot akkoord gedwongen! -Uit Gedenkboek voor Nederlandsch-Indië ter gelegenheid van het regeringsjubileum van HM de koningin 1898-1923; Opmerkelijk viel deze nieuwe richting samen met het tijdstip waarop onze koningin Wilhelmina het bewind heeft aanvaard, zodat de eerste stap tot – het bereiken van de volledige pacificatie(!) van Atjeh onder Hare regering tot stand kwam. Eveneens de volledige onderwerping(!) van; de Bataklanden, Nias, Midden Sumatra, Djambi, Korintji, de Chinese districten in W-Borneo, de binnenlanden van ZO-Borneo, Z-Celebes, Midden Celebes, Ternate, Halmahera, Nw-Guinea, Boeroe, Ceram, Tanimbar eilanden, Timor, Flores, Soemba, Soembawa en Z-Bali! In de tot voor kort volkomen onafhankelijke streken(!), waar geen Europeaan(!) het behoefde te bestaan binnen te komen, reist nu thans iedereen zonder enige dekking! Het schijn gezag van vroeger heeft plaats gemaakt voor een toestand van orde en rust(!). Waarvan de bevolking onder de zegeningen van een beschaafd bestuur(!) gestadig in welvaart kon toenemen! En natuurlijk waren er Inlandse hoofden/vorsten, die eieren voor citroenen kozen.Wat was anders hun lot?- Lees Piet Hagen; 500 Koloniale oorlogen 2018; Hagen nam 70 jaargangen( 1870-1940) Indisch militair tijdschrift door’. Al vanaf aanvang was er verzet tegen de Nederlanders. Het volledige krijgsbedrijf deed vooral in 1814 zijn entree in de archipel! De Java oorlog kostte 1825-1830 aan Inlandse kant ca. 200.000 doden. Aan Nederlandse kant ca 15000 (incl.Inheemse huurlingen). De Atjeh oorlog; ‘mensen afmakerij; met Houwitsers snelvuur kanonnen, repeteer geweren -tegen voorladers, speer/spies wapens- werden dorpen plat gebombardeerd; verminkte gevangenen, doorgeschoten huizen en kampongs, waarbij ook vrouwen en kinderen niet gespaard bleven. Van Heutsz deed het ( ca 1/2 miljoen slachtoffers) af als laster praatjes. Een gusto(=animo)geschreven encyclopedie van geweldsdelicten! – Kester Freriks stelt de vraag; ‘hoe vele duizenden mensen, die op welke manier dan ook een band met het voormalige Indië hebben, met deze onttakeling van hun verleden om dienen te gaan’. – u citeert steeds VOC verslagen uit die periode. Die met veel (vaderlandse) opsmuk is vastgelegd De Indische geschiedenis was al van aanvang doordrenkt met eufemistische aanduidingen voor bloed doordrenkte optredens in de archipel; pacificaties= vrede brengen, expedities= leerzame tochten/ uitstapjes, politionele acties= politie optredens etc. Pure Nationale geschiedkundige propaganda om de waarheid te verbloemen en ‘wier Neerland’s bloed …; wat werkelijk is geschied. – En zich nu keert tegen de ‘helden verering’ van onze voorouders.
De naam Boni ken ik goed want mijn Oma woonde in Amsterdam in de Indische buurt, Perlakstraat. Ik logeerde vaak bij mijn haar en speelde veel buiten, ook op het Boniplein. Mijn jeugd is door geschiedenis omringd en wellicht daarom mijn belangstelling voor het Indisch verleden .
Ik weet in het verlengde van de “pacificatie” van Atjeh wel iets over de “expeditie” naar Zuid-Celebes. Daarom lees ik met uiterste verwondering maar ook met vertedering hoe de schrijfster van het topic, de kunsthistorica Heleen Pronk de Militaire “expeditie” naar Zuid-Celebes van 1905-1906 behandelt.
De aanleiding tot de “expeditie” naar Zuid-Celebes is de afsluiting van een nieuw “contract”. Heleen Pronk laat voor een heldere beschrijving van de geschiedenis enkele essentiële gegevens buiten beschouwing. Zij haalt uit de losse pols weliswaar E. Locher-Scholten aan (“Ethiek in Fragmenten: Vijf studies over koloniaal denken en doen van Nederlanders in de Indonesische archipel 1977-1942”) die wijst op een belangrijk verschil in cultuur tussen het Indisch Gouvernement en het inheemse bestuur.
Haar uitleg klinkt op het oog aannemelijk, maar is ongegrond, berust meer op een vertekening van de werkelijkheid, een geschiedkundige afasie of amnesie. Ze heeft duidelijke de koloniale bril op daarbij ook bijziend door de drukkende morele last van de erfenis van haar grootvader maar dat is een ander verhaal. Daarnaast laat haar taalgebruik te wensen over, zoals de woorden pacificatie en expeditie klinken wel erg koloniaal.
In plaats van het vroegere gedetailleerde “contract”, waarbij twee gelijkwaardige partijen (bondgenootschappelijke rijken) een wilsovereenstemming tekenen. Van Heutsz mede op advies van zijn raadgever Snouck Hurgronje, vindt deze overeenkomsten te uitvoerig, telkens moet met de hoofden overleg over de ondertekening van nieuwe overeenkomsten plaatsvinden wanneer de Hooge Heeren van het Gouvernement nuttig vinden de regeling aan nieuwe omstandigheden aan te passen. De Gouverneur-generaal en voormalige houwdegen Van Heutsz besluit dat in Zuid-Celebes naar Atjeh’s voorbeeld, de “Korte Verklaring” dient worden getekend, die neerkomt op een unilaterale en onvoorwaardelijke aanvaarding van het Nederlandse Oppergezag en dat wil de soevereine vorst van Boni natuurlijk niet.
Bij deze Verklaring hoorde nog een door gouverneur-generaal Van Heutsz ondertekende “akte van bevestiging” die als volgt luidde:
Deze verklaring is goedgekeurd en bekrachtigd op den…. zijnde daarmede tevens …….erkend en bevestigd als bestuurder van het landschap………
De vroegere “ZELFbestuursgebieden” komen nu onder rechtstreeks bestuur van Nederland te staan. Het Gouvernement laat in de eerste decennia van de twintigste eeuw enige honderden Zelfbestuurders de korte Verklaring, meestal op een voorgedrukt formulier ondertekenen. De figuur van de “bondgenootschappelijke rijken” behoort definitief tot het verleden. Daarmee is de totstandkoming van het Nederlandse koloniale en imperiale rijk afgerond.
Mij is onbegrijpelijk dat dhr Somers deze feiten niet in zijn verhaal opneemt, zijn reactie is als verhaal op zich wetenswaardig, maar irrelevant, dwz door de geschiedenis achterhaald.
“Somers deze feiten niet in zijn verhaal opneemt. Dit is geen wetenschappelijk colloquium. Bij het kopiëren uit mijn werk kort ik flink in. De meeste lezers hebben daar geen belangstelling voor, en de Kepala Kampong moet niet getergd worden. U kunt ook de oorspronkelijke teksten lezen.
Ik ben een fan van Jur van Goor, in mijn ogen zowat de beste wetenschappelijke geschiedschrijver over Indische zaken. Elsbeth Locher-Scholten zit (zat?) op de UU in een kamer naast hem. Goede dissertatie over de ethische politiek. Daar haal je niet zomaar wat losse flodders uit! Zij was de eerste die de koppeling legde tussen ethisch beleid en gezag. Zij wijst op de samenhang tussen de ethische politiek en de expansie van het Nederlandse gezag tussen 1894 en 1915; zij definieert de ethische politiek dan ook als “beleid gericht op het onder reëel Nederlands gezag brengen van de gehele Indonesische archipel èn op de ontwikkeling van land en volk van dit gebied in de richting van zelfbestuur onder Nederlandse leiding en naar westers model.” Heel logisch! Je kunt alleen beleid voeren in een gebied waar je gezag over hebt! Met bijkomend het voorkomen van problemen zoals te lezen in de rede van Max Havelaar tot de hoofden van Lebak.
De VOC voerde gezag via verdragen of via conquest. Met de hulp van een volkenrechtelijk kunstje wist de VOC ongewenste indringers te weren. Op papier, want echt soevereiniteit handhaven was veel te duur. Bij het ethisch beleid lag dat veel eenvoudiger. Niks volkenrecht. Doelstelling, plaats en niveau waren veel eenvoudiger. Daarbij was de ‘korte verklaring’ veel doeltreffender. En werd door partijen ook geaccepteerd. Voor de inwoners was er niets veranderd. De regent bleef de regent. Bleef het hoofd. Bleef zijn belastingen innen, maar kreeg ook salaris. En een staatsiestok met de Nederlandse leeuw. Soms kwam de resident langs. Liepen samen gearmd, broers. Iedereen wist wie de oudere broer was, iedereen speelde het spel mee. Een schoolvoorbeeld van ‘homo ludens’ van Johan Huizinga. Zie stelling 1 bij mijn dissertatie: 1. In tegenstelling tot de door de Compagnie krachtens volmacht in artikel XXXV van het octrooi van de VOC gesloten contracten, hebben verdragen, door de Gouverneur-Generaal krachtens volmacht in artikel 44.1 van het Regeeringsreglement 1854 of artikel 34.1 van de Indische Staatsregeling 1925 gesloten met Indische prinsen en volken, geen volkenrechtelijke status.” Zie ook stelling 2: “De door Alexandrowicz verkondigde (volkenrechtelijke) gelijkwaardigheid van partijen in Azië werd in Indië gekenmerkt door het elkaar benoemen als broeders; de Gouverneur-Generaal was veelal de oudere broer. (C.H. Alexandrowicz, An introduction to the history of the law of nations in the East Indies (16th, 17th, and 18th centuries), Oxford: Clarendon Press 1967.)”
Dit (papieren) gezag was vooral van belang bij onderwijsfaciliteiten in het kader van het ethisch beleid. In de wat drukker bevolkte streken kwam er voldoende onderwijs, maar in dunbevolkte streken was dat veel moeilijker. Ook vonden hoofden die ‘geleerde’ inwoners wat lastig, en werkten slecht mee. Van Heutsz hield zich bezig met het oprichten van driejarige desascholen. De overheid wist daarbij met zachte druk, perintah haloes, de desabesturen toch over de streep te trekken. In 1915 kwam er een vervolg met de Inlandsche vervolgscholen. Maar in het algemeen waren er geen ;problemen met de ontwikkelingen in het onderwijs.
Was voorheen (westers) onderwijs nog voorbehouden aan de kinderen van vooraanstaande Javaanse edelen waar ook het inheemse bestuur, de priyayi, uit werd gerekruteerd, het nieuwe onderwijssysteem schiep een nieuwe klasse bestuurders, en daarmee ook een nieuwe klasse leiders. Het bracht een nieuwe cultuur, los van de mystiek en de islam waar de oudere priyayi hun gezag aan ontleenden. Het is begrijpelijk dat oudere bestuurders niet enthousiast waren voor deze ontwikkelingen waarbij hun gezag werd ondergraven.
Het westerse onderwijs is cruciaal gebleken voor de emancipatie van de inheemse bevolking. Bij de aardrijkskundeles zag men op de wandkaarten voor het eerst de kolonie als een geheel, men zag ook dat Nederland maar een klein landje was in verhouding tot Nederlands-Indië. Bij de geschiedenisles leerde men over de opstand tegen Spanje en de Nederlandse onafhankelijkheidsstrijd, over de Franse revolutie en de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog. Men leerde goed Nederlands en meerdere vreemde talen waardoor men zowel boeken, als ook de krant kon lezen en de vele in Indië uitkomende periodieken. Ook de beoordeling van de leerlingen op grond van vaardigheden en prestaties was van belang in een inheemse samenleving met rang- en standsverschillen en beoordeling op grond van afkomst en functie. Op school was er nu sprake van een gelijkwaardige behandeling en opvoeding, gestimuleerd door vakbekwame en gedreven leraren, die sterk contrasteerde met de ongelijke behandeling in het dagelijks leven. Door de Nederlandse opzet was het onderwijs zwaar voor de inheemse leerlingen; zij die de opleiding voltooiden waren dan ook intelligente doorzetters. Het onderwijs als motor achter het nationalisme. Maar alleen mogelijk met een eenheid van gezag, het dualisme had afgedaan.
Het begrip ‘ethisch’ kreeg na 1920 een vooral negatieve betekenis: sentimentaliteit, welgezindheid ten opzichte van het nationalisme, een streven naar los-van-Holland, uitmondend in landverraad: de ‘nestbevuilers’. Vooral onder de Ino’s die zich bedreigd voelden. Waarschijnlijk was deze wending een antwoord op het groeiende Indonesische nationalisme en de ontwikkelingen na de eerste wereldoorlog. Ontwikkelingen die inderdaad waren gefundeerd in de ethische politiek.
“Daarmee is de totstandkoming van het Nederlandse koloniale en imperiale rijk afgerond” Ja, in mijn studie de voorlaatste stap in de ‘Staatkundige ontwikkelingen binnen een koloniale relatie’..
@JASomers; ‘fan van Jur van Goor etc.’- Die in 1985 met een boek verscheen; Imperialisme in de marge! Ons land dat in Oost en West een gebied eeuwen lang ‘koloniseerde’, dat zowat 70 x zo groot als het moederland was; Is dat niet imperialistisch? Zoals ook Soekarno Nederland het al in jr.’30 al noemde. ‘Nederland was geen imperialistische mogendheid. De aandacht was meer gericht op de beschavende(!) functie!’ Aldus Jur van Goor. Nou de beschavende functie heeft wel zijn doel bereikt; met een bloedige bersiap als slot. Over het witwassen van ons verleden gesproken!
– ‘Onderwijs faciliteiten etc’- En het door de Inlanders zelf opgerichte onderwijs? Die door de Indische regering geboycot werd; en als zgn. wilde scholen werd aangeduid?
“door de Indische regering geboycot werd” Dat is toch niet zo bijzonder? Dat gebeurt in Nederland ook. Kort geleden nog in Den Haag. Op het ogenblik loopt bijvoorbeeld een onderzoek naar een islamitisch lyceum in Amsterdam, ik dacht over verdachte afkomst van de financiering. Vanwege de vrijheid van onderwijs, zowel bij de schoolkeuze, als bij de stichting ervan, heeft de overheid verantwoordelijkheid over de onderwijskwaliteit. Maar ook in verband met de financiering van het onderwijs door de overheid.
Binnen het kader van de ethische politiek werd veel aandacht geschonken aan het onderwijs. Naast het Europees onderwijs was de etnische verscheidenheid aanleiding tot een gedifferentieerde onderwijsstructuur, aangepast aan de behoeften van de verschillende bevolkingsgroepen. Klassebewustzijn leidde voorts tot onderwijs op gescheiden niveaus; het ‘hogere’ inheems onderwijs in Europese stijl en in de Nederlandse taal werd gericht op het kweken van een Indonesische elite met een westers karakter die een groot deel van het Nederlandse bestuur zou kunnen overnemen. Het ‘lagere’ inheems onderwijs was direct gericht op verbetering van het welzijn en de welvaart.
Op de kweekscholen voor de opleiding van inheemse onderwijzers werd Nederlands eerst als vak geïntroduceerd waarna Nederlands voertaal werd. In 1900 werden de drie ‘hoofdenscholen’ gereorganiseerd tot de OSVIA (Opleidingsschool voor Inlandsche ambtenaren), een vijfjarige Nederlandstalige cursus na de Europese lagere school, voor de opleiding van bestuursfunctionarissen. Tevens werd de Dokter Djawa-school gereorganiseerd tot de STOVIA (School tot opleiding van Inlandsche artsen) in Batavia en de NIAS (Nederlandsch-Indische artsenschool) in Soerabaja. De inheemse ‘1e klas’ lagere school, bedoeld voor gegoede Inlandse burgers, werd Nederlandstalig en in 1914 omgezet in de Hollandsch-Inlandsche School (HIS), en de Hollandsch-Chineesche School. Samen met de Europese lagere scholen boden deze inheemse scholen nu onbeperkt en ongescheiden toegang tot het Europees middelbaar onderwijs (MULO, AMS, HBS, Lyceum, Gymnasium) en vervolgens tot het Europees universitair onderwijs. Naast de genoemde opleidingen ontstond ook een heel scala aan scholen voor beroepsonderwijs, zoals ambachtsscholen, technische scholen, handelsscholen, landbouwscholen, geneeskundige scholen, zeevaartscholen en huishoudscholen,
In het begin van de 20e eeuw hadden de Chinezen de eerste moderne niet-gouvernementsscholen gesticht; door E.F.E. Douwes Dekker werd in 1922 in Bandoeng een onderwijsorganisatie, Ksatrian, gesticht met een aantal lagere scholen en beroepsopleidingen. De meeste ‘wilde’ scholen kwamen binnen de inheemse bevolkingsgroepen tot stand in de jaren ’20 en ’30. Moehammadyah spiegelde zich aan de activiteiten van missie en zending waarbij naast ziekenhuizen en weeshuizen ook scholen werden opgericht. Daarnaast werden vele scholen opgericht met een antikoloniale indoctrinatie. Tan Malaka had in 1921 een school gesticht binnen een marxistische afdeling van Sarekat Islam. In 1925 bestonden er al enkele tientallen van dit soort scholen maar deze werden na ingrijpen van het gouvernement voor een groot deel weer opgeheven. Meer succes hadden de door Soewardi Soerdjaningrat vanaf 1922 gestichtte Taman Siswa-scholen. Ook deze scholen werden gewantrouwd door het gouvernement vanwege hun antikoloniale sentimenten, maar hun kwaliteit werd wel gewaardeerd. Dewantoro huldigde aanvankelijk het non-coöperatiebeginsel, maar aanvaardde naderhand wel gouvernementssubsidie. Ondanks klachten over het anti-Nederlandse karakter van het onderwijs, hebben al deze scholen toch een aantal jaren subsidie genoten.
” Imperialisme in de marge” Een bijzonder boek! Ik heb het er maar even erbij gepakt. Met als ondertitel: “De afronding van Nederlands-Indië. Zeven auteurs onder redactie van J. van Goor: G. Teitler, J.A. Arts, J. à. Campo, A.I.J.P. van Beurden, J.Th. Lindblad. W. Manuhutu. Het is een verslag van een symposium op het Instituut voor Geschiedenis te Utrecht.
@JASomers;’ aandacht geschonken aan het onderwijs etc.’- U is zeker niet opgevallen, dat in de Japanse tijd alle(!) Inlandse kinderen naar school gingen. Geen gemarchandeer als in de Indische tijd. Zingen, marcheren etc. …ik zei nog tegen mijn vriend, nou is hun beurt! Dat was; Inlands onderwijs! Uiteraard met een Japans sausje; want Azië voor de Aziaten! Het bracht hun vooral trots en zelf vertrouwen! Vooral toen ze ook in uniform naar school gingen.- zie de film journaals uit die periode.
“Zingen, marcheren etc.” Nou, vóór de oorlog werd er op school gewoon geleerd, niks “Zingen, marcheren etc” . Je zag ze dus niet, ze zaten gewoon in de klas. Zonder Japans sausje en Japans uniform. Je zag toch ook geen Nederlandse kinderen zingen en marcheren? Ik heb dat tenminste nooit zelf meegemaakt op school, wel eens bij de padvinderij op Koninginnedag.
” alle(!) Inlandse kinderen naar school” Er was geen leerplicht! Maar waar hebben dan al die Indonesische scholieren/studenten op het middelbaar en hoger/wetenschappelijk onderwijs hun lagere school gehad? Maar de dochter van baboe Soep ging gewoon elke dag naar school. En met haar vele kinderen. Het probleem lag bij wat u noemt ‘alle’ kinderen. Het goede onderwijs gold voor de wat dichter bevolkte landstreken, zoals veelal op Java. In de dun bevolkte streken, vooral agrarisch gebied, vooral in de buitengewesten, konden niet zoveel scholen in bedrijf zijn, vooral ook omdat er bij leerkrachten geen belangstelling was om daar te gaan werken. En als er dan lagere school was, dan verschoof het probleem naar het vervolgonderwijs. Veel kinderen waren dan ook gehuisvest in gastgezinnen. Bij onze Indonesische buren in Soerabaja waren ook twee kinderen uit Borneo ondergebracht. Met vervreemding van het thuisland, ze konden alleen in de vakanties naar huis. Ingewikkeld, eerst boot, dan: zoek het maar uit naar de binnenlanden. GG Van Heutsz heeft zich behoorlijk ingespannen voor driejaarlijkse desascholen. Maar kreeg daar geen steun voor van de hoofden en ouders, en weinig belangstelling bij leerkrachten > einde verhaal!
“Het bracht hun vooral trots en zelf vertrouwen!” Dat was vóór de oorlog al. Onze huisarts was een Indonesiër, onze buurman ook, econoom bij de gemeente. En al die Indonesische politici? Indische meerderheid in de Volksraad, hooggeschoolden!
Maar ik kan alleen maar praten over die vóóroorlogse tijd, ik weet niet hoe of het nu is geregeld in die dunbevolkte streken. Maar het probleem is dat de Indonesiërs die we nu in Nederland horen/spreken, meestal ook gewoond hebben in dichterbevolkte streken, net als wij, Nederlanders, toen. Wij wisten toch ook niet hoe of in Borneo het onderwijs was geregeld. Toevallig dat de dochter van baboe Soep naar de HIS ging en bij ons thuis speelde. Toevallig kende mijn vader praktisch alle missionarissen en zendelingen op Nieuw-Guinea, die kwamen ook wel eens bij ons thuis, en daar hoorden we van hun inspanningen op onderwijsgebied. Daar waren ze nog trotser op dan over hun religieus werk.
@JASomers; ‘zingen, marcheren etc.’- In de Japanse tijd gingen de Inlandse kinderen massaal(!) naar school! Je zag zowat geen katjong meer op straat! Toen werd het volk(!) aangemaand(!) zich Aziatisch te voelen/te gedragen! Dat Aziatische kwam er in; toen ze ook de vernederingen zagen, die de Japanners de blanke bevolking aandeden. Vooral het buigen voor de Jap en…. zij voor eerst in hun leven zagen hoe blanke mensen een lastkar moesten voortduwen. Toegebruld/afgesnauwd door de bewakers! – Ik moet eerlijk bekennen, dat ook ik (als jochie stiekem kijkende)ontdaan was van/door het tafereel.
Deze beelden heb ik altijd in ‘verbinding gebracht’ met de woedende reacties tijdens de bersiap periode; toen Nederlanders uit de kampen vonden/dachten dat het ‘vooroorlogse Indië’ vanzelfsprekend weer terug kwam. En zij als een furie te keer gingen.
U bent toch wel erg aangedaan door dat buigen voor Japanners. Terwijl dat daar een normale gewoonte is, wij moesten wennen. Met Japanners op mijn werk, en uitgenodigd bij ons thuis, werd er ook over en weer gebogen. Vind ik prettiger dan altijd dat drie keer zoenen. En hand geven mag nu al helemaal niet. En die revolutie verliep toch ook zoals een revolutie hoort te verlopen? Vonden wij uiteraard niet leuk, maar wij hadden dan ook geen ervaring met revolutie. Maar dat is toch voorbij? Ook voor de Indonesiërs? We praten weer normaal met elkaar, dat is tenminste mijn ervaring. Zelfs met wildvreemde Indonesiërs in de trein. Meteen over en weer vragen waar je bent geboren, en bent opgegroeid enz. Leuk als je dan over dezelfde dingen weet te praten.
@JASomers; ‘buigen voor de Jap etc.’ – Inderdaad bij de Jap een normale gewoonte. Maar toen(!) voor die (blanke) Nederlanders? En dat ten overstaan van de Inlanders! Wel eens naar hun gevoelens van toen gevraagd. En die van de Inlanders? Ik denk dat die generatie daarvan nu nog een trauma van over heeft gehouden. Voor de pemoeda’s toen een extra drift opriep tegen de Belanda ; toen wij na 15/8 dachten dat het vooroorlogse weer terug kwam/moest komen.
“Maar toen(!) voor die (blanke) Nederlanders?” Als je weet wat niet-buigen voor gevolgen kan hebben, wordt dat buigen toch een automatisme? Denk je verder niet bij na. Vóór en na het jatten van de vrachtauto’s die bij de melkcentrale kwamen foerageren bogen we ook vriendelijk naar de chauffeur, en die boog terug. En als nu in Nederland Japanse bezoekers op mijn werk, als gast bij ons thuis kwamen, begonnen zij met buigen, gevolgd door ons buigen. Had Zeeuws meisje van mij geleerd, uit de heupen. Blij dat je niet hoeft te zoenen.
@JASomers; ‘buigen een automatisme etc.’- Nu inderdaad. Makkelijker het ‘weg te praten”. Maar toen in het front van al die Inlanders? Een vernedering van jewelste! Vraag het aan de volwassenen van toen.
Hoeveel van bovenstaande geschiedenis is bekend of word verteld op de Indonesische scholen met name de wreedheid van de Indonesche vorsten ten opzichte van hun plaatselijke vijanden?
Als dit geen wetenschappelijk colloquium is, wat is het dan? Voor de vuist weg wordt aangegeven dat we hier op het blog gezellig met verhaaltjes bezig zijn, zondere enkele pretenties!!!!!
Ik weet niet hoeveel keer ik met dat verwijt om de oren werd geslagen maar als antwoord krijg ik wel een onduidelijke dissertatie geserveerd en wordt een reeks onderzoekers bijgehaald w.o. Teitler, die ik toevallig op hetzelfde instituut zat, waar ik les gaf tijdens mijn militaire dienstplicht. Is dus niks mis mee.
Alhoewel mijn interesse uitgaat naar Zuid-Celebes expeditie als militaire geschiedenis wilde ik toch iets weten over haar grootvader de toenmalige ltnt C.H. Eilers, maar de KNIL-gegevens zijn verborgen in het Nationaal Archief en op dit moment niet vrij toegankelijk
Het toeval wil dat ik regelmatig files over geschiedenis krijg toegestuurd en daarin zit ook het bovenstaand artikel van Heleen Pronk. Alhoewel ik het artikel op Javapost had gelezen, las ik het weer vluchtig door, want mijn intuïtie zei dat ik wat miste en dat klopte ook. In het oorspronkelijke artikel wordt ook de biografie van Eilers maar ook van een ander aangehaald persoon vermeld, de kpt Goldman. Daar is niks mis mee maar beide personen zijn gedecoreerd met een MWO, dat is toch niet iets wat zomaar onder het tapijt mag worden geveegd. De schoen wringt omdat die MWO’s verbonden zijn met de Atjeh en de Zuid-Celebes expeditie. Lees ik het verhaal op mijn manier, dan kijk ik er met verwondering naar. De Atjeh-methode is uit verschillende oogpunten interessant en komt later in de geschiedenis weer terug, want wie zijn geschiedenis niet kent, is gedoemd haar te herhalen. En die geschiedenis herhaalt zich. Maar ik dwaal af
Ik laat het maar hierbij.
“Onduideijke dissertatie” Ja, sorry dat ik zoveel eruit moet halen, zaken die anderen niet interesseren. Wordt anders te lang voor een praethûûs. Gewoon ff die dissertatie uit de kast halen. Tenslotte is hier op Javapost als ondertitel: Verhalen over Nederlands-Indië. Voor wetenschap kunt u in Utrecht of Leiden, enz. enz. terecht. Vanuit Indonesië bedankjes voor die dissertatie gekregen. Kennelijk daar wel gelezen.
“reeks onderzoekers erbij gehaald” Dat was ter verduidelijking voor de heer Mertens, zoals u ook had kunnen lezen. Maar waarschijnlijk had u het door hem genoemde boek ook niet gelezen.
Ja die omhoog gepraatte ethische politiek, als het ethiek gaat dan zwelt de borst op maar laat ik de ethische politiek met wat losse gegevens benaderen.
Alle ethische inspanningen ten spijt had Nederlands-Indië tijdens de jaren dertig het laagste percentage geletterden, let wel inclusief de dochter van baboesoep. Van alle Westerse koloniën in Azië: slechts 8%, tegen 50% in de Filippijnen, 29% in Malakka, 12% in India en 10% in Vietnam. India bijvoorbeeld telde toen 100.000 inheemse academici en Indonesië maar 300, waarvan het grootste gedeelte in Nederland had gestudeerd. Dat is op een bevolking van meer dan 50 miljoen inlanders toch niet veel, zelfs mijn zakjapanner heeft moeite het cijfer achter de komma uit te drukken. Anders gesteld ondanks de Ethische politiek was 92% van de Nederlands-Indische bevolking ongeletterd of analfabeet.
Een verklaring van de relatief geringe invloed die Nederland in cultureel opzicht op Indonesië heeft uitgeoefend heeft in mindere mate te maken met de omstandigheid dat Nederland een kleine en pluriforme mogendheid was met een minder centralistische en militante traditie van nationalisme dan bijvoorbeeld Frankrijk.
Maar het heeft meer te maken met de spreekwoordelijke Nederlandse zuinigheid en verder werd Indie beschouwd als een trekkerskolonie. Nederlanders kwamen er om carrière te maken, rijk te worden en daarna weer terug te gaan naar Nederland om van een welverdiend pensioen te genieten. Nederlands als taal heeft nooit die betekenis gehad als het Engels in India of het Frans in Indo-China. het Maleis bleef ondanks de bewierookte maar misleidende ethische politiek de voertaal in de kolonie.
Maar ja het is hier geen wetenschappelijk colloquium
Bij afbeelding 8 lees ik dat het “Korps marechaussee” 3.7 cM’ geschut [stukken snelvuur] in Atjeh gebruikte tegen opstandelingen. Dat geschut herken ik.
Als tevens vermeld wordt dat deze kanonnen (voor mij kanons) ook “aan boord ” konden worden gebruikt dan heb ik een Aha-Erlebnis. Dat zijn dezelfde kanons die op schepen van de Gouvernementsmarine GM werden gebruikt.
Dat bevestigt mijn veronderstelling dat de Gouvernementsmarine op (para-)militaire wijze werd ingezet bij pacificaties, pardon expedities, pardon gewapende inspecties in de Buitengewesten.
“Dat zijn dezelfde kanons die op schepen van de Gouvernementsmarine GM werden gebruikt.” Ja, oud spul, bediend door personeel van de KM. Ik heb die kanons nooit gezien op de schepen van mijn vader (behalve na de militarisatie).. Wel op de politiekruisers die vanaf 1937 in dienst kwamen. Ze hadden dezelfde taak als voorheen de residentieprauwen en kruisprauwen, tegengaan van zeeroverij, en smokkelarij, in het bijzonder van opium. Politiediensten. De bewaking van de Noordkust van Nieuw-Guinea tegen (gewapende) Japanse ‘vissers’ met een beetje teveel belangstelling voor de Indische wateren, Typisch een taak voor de KM! Maar die lag te pronken in Oedjoeng. Inderdaad werd de GM misbruikt voor paramilitaire acties, waarbij gewapende tegenstand kon worden verwacht. Ook werd de Zuiderkruis, het lievelingsschip van mijn vader, omgebouwd tot bevoorradingsschip voor vliegboten en onderzeeboten. Met tevens twee motortorpedoboten aan boord, en kreeg de Arend, het laatste schip van mijn vader, een (KM)watervliegtuig aan boord. Heel spanend om naar te kijken, duurde een uur voordat het vliegtuig te water was gelaten. en omgekeerd. En de GM werd opgezadeld met mijnenvegers. Allemaal zaken die door de KM naar de GM werden verwezen, op kosten van Indië! Zie ook Javapost: Beschermd door houten mitrailleurs
Geplaatst op 19 juli 2011door buitenzorg
De geschiedenis van de Gouvernements Marine
Door Jan Somers
Geeft niet heer Somers, mijn verhaal gaat over de Atjeh-oorlog van eind 19de eeuw en begin 20ste eeuw waarbij de Gouvernemenstmarine betrokken was. Mij was uit de geschiedschrijving van Backer Dirks al duidelijk dat veel schepen van de GM altijd al bewapend waren. Dat dat niet strook met Uw verhaal heeft waarschijnlijk te maken met het wetenschappelijk colloquem, een duidelijk en nauwkeurig bronnenonderzoek
Ik spreek alleen uit de ervaring van mijn vader. Soms waren er twee geweren aan boord, vooral bij opnemingswerkzaamheden met het oog op krokodillen. Een aan boord, en een op de sloep naar de wal. Maar over de politiediensten wist hij niets te vertellen. Bij de militarisatie kreeg hij ook een pistool! Griezelig, dat ding lag achterin de linnenkast. En op de Arend een kanon, maar daar had hij niets mee te maken, marinekanonniers. En die ‘veel schepen van de GM’ waren in vredestijd de mijnenvegers (later ook de opiumjagers) en de politiekruisers. Inderdaad geeft Backer Dirks daar een overzicht van. Maar let daarbij wel op de datums. Mijn vader was direct na de militarisatie geplaatst op de De Ruyter vanwege zijn goede kennis van de Indische wateren (uit zijn tijd bij de dienst opneming en bebakening) en als verbindingsofficier naar de GM. Maar nadat de gezaghebber van de Arend psychische problemen had overgehouden van een Japanse aanval werd hij weer naar dat schip overgeplaatst. Heeft dus de slag in de Javazee niet meegemaakt.
“eind 19de eeuw en begin 20ste eeuw ” Klopt in die tijd Zie mijn verhaal: “Het bleef aanrommelen. Er was sprake van veel geharrewar tussen civiele en militaire organisatievormen, vermenging van taken en opdrachten en voortdurende wijzigingen en aanpassingen van de organisatiestructuur.” Ik heb het nu over de jaren dertig: “In de jaren ´30 werden voor de Koninklijke Marine (KM) zware bezuinigingen doorgevoerd die aanleiding waren voor meer samenwerking met de Gouvernements Marine, op kosten van het Indische gouvernement”(!!!). Nlks wetenschappelijks aan, gewoon een rommeltje. Jammer voor mijn vader, die was zo verbonden met het eigenlijke werk van de GM.
Als de vader van dhr Somers de slag in de Java Zee had mee gemaakt dan had het resultaat wellicht totaal anders uitgezien. Het is zoals altijd bij de Somers, de juiste man op de verkeerde plaats.
Ja, de KM kwam nauwelijks buiten Oedjoeng. Was dus niet bekend met de Indische wateren. Daar hadden ze dan ook de GM voor nodig. Maar wel op Indische kosten.
“Zoals bij de acties rond Bangka en Billiton 14-15 februari, waarbij de Nederlandse jager Van Gent op een rif liep. Reddeloos verloren.
Ik weet niet waar dhr Somers zijn informatie vandaan haalt, ik kan het toch niet als verzinsel betitelen, maar ik was op zoek naar de Voorschriften Voor de Koninklijke Marine VVKM in Nederlands-Indie en stuitte heel toevallig op de Regeeringsalmanak voor Nederlands-Indie (1929).
Daarin wordt aangegeven hoe het “Departement der Marine in Nederlands-Indie” als onderdeel van het Gouvernement was georganiseerd , mijn vader heeft na de oorlog bij dit department gewerkt, vandaar.
Het Bestuur van dit departement was opgedragen aan de Commandant der Zeemacht in Nederlands-Indie, een marine-of zeeofficier, die verantwoordelijk was voor de zeemacht, ook in financieelen zin (art 31 IS).
Een onderdeel van dit departement was de “Dienst van Scheepvaart”, die omvatte de Gouvernementsmarine!!!!!! Eureka
De Gouv. marine was vroeger een deel der Zeemacht, haar gedeeltelijke militair karakter (Setengah kompeni) behield de Gouv. marine ook toen zij in 1879 onder een burgelijke ambtenaar als hoofd, werd gesteld. Maar in 1898 werd onder een inspecteur werd het militaire karakter gebroken en werd de Gouv. marine een zuivere burgerlijke instelling. “Sindsdien is hare bewapening, kanons, geweren e.d. voor zoveel mogelijk nog in stand gehouden van louter politioneele strekking”.
Dan komt het verhaal van dhr Somers wel in een heel ander daglicht te staan.
bronvermelding:
https://books.google.it/books?id=TTANAQAAIAAJ&pg=PA544&lpg=PA544&dq=voorschriften+voor+de+Koninklijke+Marine&source=bl&ots=oTgHYeycNA&sig=ACfU3U2JOR-_Zprb91k4PiIYCiv0IIP6bA&hl=it&sa=X&ved=2ahUKEwiZ1PjAuJzqAhXk0qYKHVzaBa8Q6AEwBHoECAoQAQ#v=onepage&q=voorschriften%20voor%20de%20Koninklijke%20Marine&f=true
“Een onderdeel van dit departement was de “Dienst van Scheepvaart”, die omvatte de Gouvernementsmarine!!!!!! Eureka”
Op 27 februari 1947 werd de Dienst Scheepvaart opgewaardeerd tot Departement van Scheepvaart. Nadrukkelijk als zuiver Indische organisatie met een civiel karakter. Duidelijk onafhankelijk van de Koninklijke Marine zodat de marinecommandant niet meer zelfstandig gebruik kon maken van de schepen van de GM. Dat vinden we ook terug in de brief aan de GMmers na de soevereiniteitsoverdracht, waarbij ook de werkgever was overgedragen aan de RIS: Bij besluit van de minister van Perhubungan, Tenaga dan Perdjaän van 28 januari 1950 werd het volgende bepaald:
1e Alle aangelegenheden behorende tot de werkkring van het voormalige Dept. van Scheepvaart (,,,) zullen behoren tot de werkkring van het Dep. Pel.;
“De Gouv. marine was VROEGER een deel der Zeemacht”
“voor zoveel mogelijk nog in stand gehouden van louter politioneele strekking”. Ja, sinds 1879! Maar de meeste schepen van de GM deden niet aan politiediensten. Feitelijk (= louter) alleen de politiekruisers en de twee opiumjagers. Met naderhand de mijnenvegers.
“Maar in 1898 werd onder een inspecteur werd het militaire karakter gebroken en werd de Gouv. marine een zuivere burgerlijke instelling.” Was niet nieuw voor mij.
Maar vergeet niet te lezen:
552: “eene zuiveren burgerlijke insteling”. en 555 “De plaatsing en overplaatsimng van het personeel der Gouvernements marine is bij zijne instructie overgelaten aan den Dienst van scheepvaart.
Ik zie mijn verhaal nou niet direct in een ander daglicht. Een burgerlijk orgaan, met burger ambtenaren, onder een burger Dienst van scheepvaart. Af en toe misbruikt door de KM: “Zo kreeg de Valk, waarop de timmerman twee houten schijnmitrailleurs had aangebracht, opdracht uit te kijken naar de zware Duitse kruiser Scharnhorst, die mogelijk Japan zou willen bereiken. De opdracht luidde: ´ogenblikkelijk aanvallen met artillerievuur´. Een ander schip kreeg opdracht in de Indische oceaan ten westen van Sumatra uit te kijken naar het slagschip Bismarck dat uit het Atlantische gebied zou willen uitbreken naar de Indische Oceaan.
Australië was inmiddels begonnen troepen terug te trekken uit Europa en Afrika. Konvooien met schepen als de Engelse Queen Mary en Queen Elisabeth, en de Nederlandse schepen Marnix van Sint-Aldegonde, Johan van Oldenbarnevelt en Sibajak moesten door de Indische wateren worden geloodst door verduisterde zeestraten, gelukkig gedekt door twee Engelse kruisers en Catalina-vliegboten van de Koninklijke Marine. Kleinere konvooien moesten door de GM worden beschermd: De Willebrord Snellius werd door een Amerikaans koopvaardijschip uitgenodigd dichterbij te komen varen zodat de Amerikaan de Nederlandse konvooi-beschermer luchtafweer kon verlenen! In een marinerapport werd vermeld dat tijdens een Japans bombardement in de baai van Ambon de Valk in het bezit bleek te zijn van een door de timmerman gemaakte luchtafweermitrailleur. Deze was door een stoomleiding met de machinekamer verbonden en gaf ´vuurstoten´ af van stoomwolkjes. Dit had het effect dat de vijandelijke vliegtuigen op vrij grote hoogte bleven.”
Ik heb toch veel fantasie en geografische kennis nodig om een voorstelling te maken van …..”Een ander schip kreeg opdracht in de Indische oceaan ten westen van Sumatra uit te kijken naar het slagschip Bismarck dat uit het Atlantische gebied zou willen uitbreken naar de Indische Oceaan”. van de andere opmerkingen kan ik me geen voorstelling maken.
Ik ben nu semantiek aan het bestuderen waarbij enerzijds de taal gebruikt wordt om zaken in de wereld te beschrijven (representionele semantiek) en anderzijds verband wordt gelegd tussen taal en mentale representaties ook wel concepten genoemd (conceptionele semantiek). De taal van dhr Somers bevindt zich tussen deze twee polen, afhankelijk van de mate van gelijkhebben.
“Ik heb toch veel fantasie en geografische kennis nodig om een voorstelling te maken van ….” Met even rondkijken naar wat er in de wereld aan de hand was is dat toch niet zo moeilijk? In Indië was het dagelijks nieuws in de krant en radio. Heb geen bronnen nodig voor de herinneringen, het was allemaal spannend voor een sinjo, gekluisterd aan de radio. Met een vader (zonder KIM-opleiding) die zich (netjes) uitliet over onverantwoordelijke opdrachten aan de GM.
De Duitsers ontweken vanwege de Engelse suprematie ter zee een directe confrontatie en richtten zich op aanvallen op geallieerde koopvaardijschepen om bevoorrading van Engeland te onderscheppen. Zo had de Admiral Graf Spee in de Atlantische Oceaan en Indische Oceaan al negen Britse vrachtschepen tot zinken gebracht. Maar werd in de zeeslag bij Rio de la Plata tot zinken gebracht.
Maar er was meer. Rommel (de Woestijnvos) boekte met zijn Afrikakorps succes op succes in Noord-Afrika, het Suezkanaal liep gevaar. Vanuit Australië, Nieuw-Zeeland en Brits-Indië werden troepen en materieel per schip aangevoerd, Door de Indische Oceaan! Nadat in een zeeslag de Engelse Hood tot zinken was gebracht was de Bismarck een tijdje onvindbaar. Logisch dat, met de ervaringen met de Graf Spee, in de verschillende zoekscenario’s er eentje was voor de Indische Oceaan. Was de GM geschikt voor. Waren toch maar rotschepen met lastige bemanningen.
De Heer Somers heeft de HBS gevolgd in voormalig Nederlands -Indie, dat volgens de voormalige Indonesische min van BZ Abdulgani erg selectief was voor inlanders. Dhr Somers zal het wel beter weten maar als het snelle Duitse slagschip Bismarck, topsnelheid 38 knopen, uit de Atlantische Oceaan zou willen uitbreken naar de Indische Oceaan, dan zou dat bij de Kaap de Goede Hoop, eigenlijk Kaap Agulhas, gebeuren, want bij die Kaap gaat de ene Oceaan over op de andere Oceaan. Als de Gouv. Marine zonder enig commentaar haar langzame schepen positioneert ten Westen van Sumatra, dan kan ik me voorstellen dat ze lang kunnen wachten op een Duits Schip.
” dan zou dat bij de Kaap de Goede Hoop, eigenlijk Kaap Agulhas, gebeuren, want bij die Kaap gaat de ene Oceaan over op de andere Oceaan.” Klopt als een bus, zelfs op school in Soerabaja al geleerd.. En dat is dan ook mogelijk met de Graf Spee het geval geweest. Toch niet moeilijk om die kaap te ronden?
Zeven jachtgroepen hebben in de (zuidelijke) Atlantische Oceaan en één in de Indische Oceaan gezocht, in de buurt waar de vrachtschepen waren aangevallen en tot zinken gebracht.. Volgens mij was de ondergang van de Graf Spee op 19 december 1939. In beider propagandaverhalen (radionieuws in Indië) hadden de Engelsen het schip in de grond geboord, en de Duitsers zouden het schip zelf tot zinken hebben gebracht. Wat er echt is gebeurd interesseert me eigenlijk niet. Maar u heeft het door u gevraagde jaartal. Voor de Bismarck was dat 27 mei 1941. Het doel van de Bismarck zou volgens mijn herinneringen de aanvallen op de transportschepen tussen Australië en Noord-Afrika zijn geweest. Er was nog geen oorlog met Japan, die schepen voeren als normaal ten zuiden langs Indië, en ten westen van Sumatra. Er gingen ook verhalen rond dat de Bismarck zou doorvaren naar Japan (as-mogendheid) om te bunkeren en te foerageren.
“dan kan ik me voorstellen dat ze lang kunnen wachten op een Duits Schip.” Misschien wist Helfrich dat niet. Maar het kan best zijn dat hij gewoon is gevraagd door de Engelse marineautoriteiten, maar dat hij wilde bezuinigen op het varen door de KM. Daar is dan de GM goed voor. Die was tenslotte gemilitariseerd.
Jammer dat dhr Somers geen jaartallen geeft in zijn reactie, want hij springt van de hak op de tak. Ik ben altijd geinteresserd geweest in maritieme geschiedenis en weet wat af van de slaggkruiser Adm Graf Spee. Het schip is nooit in de Indische maar wel in de Atlantische Oceaan actief. Bij de slag aan de Rio de la Plata in december 1939, dus heel vroeg in de oorlog, werd het Duitse schip door EIGEN bemanning tot zinken gebracht.
Het Duitse slagschip Bismarck bracht eind mei 1941 het Engelse slagschip HMS Hood tot zinken maar werd een paar dagen later zelf een prooi van de Royal Navy.
Wat de twee jaartallen 1939 en 1941 met elkaar te maken hebben, mag Joost weten, maar ik keer terug naar het verhaal van Heleen Pronk.
Op Zuid-Celebes heerste een in juridisch opzicht Staat van Oorlog en Beleg, dan kan Pronk, zij is toch kunsthistorica, niet eufemistische woorden als “militaire expeditie” gebruiken. De Nederlandse politiek was gericht op het vestigen van Haar Gezag , dan moet ze niet andere wetenschappers erbij halen ter rechtvaardiging van haar verhaaltje. Met geschiedschrijving heeft haar verhaal niets te maken.
Het toppunt van goedpraterij is wel haar verhaal over de de kris, een draagband voor de kris en een hoofddeksel, die haar overgrootvader Eilers als “persoonlijk geschenk”van de vorst kreeg. In 2005 zijn zij geschonken aan Museum Bronbeek.
Dat is wel haar perceptie maar zij “vergeet” of laat onvermeld de machtsverschillen en onrecht die in de koloniale tijd speciaal in Zuid-Celebes golden. Zij doet het voorkomen alsof haar familie in al grootmoedigheid de kunstvoorwerpen aan een museum schonk. Alsof de voorwerpen koloniaal erfgoed zijn. Dat is wel goede sier maken met iemand anders geld. Maar haar overgrootvader Eilers kreeg deze voorwerpen in een oorlogssituatie, in zijn functie als vertegenwoordiger van het Nederlands Gezag. Hij had als goed officier deze symbolen van gezag direct dienen over te dragen aan het Gouvernement. Hij heeft “vergeten” dit te doen. Het werd zijn particuliere kunstcollectie. ltnt Eilers had de voorwerpen wederrechtelijk dwz illegaal toegeëigend, wat wel vaker voorkwam in die tijd. De familie Eilers had de voorwerpen weliswaar in haar “bezit”, maar Bezit rechtvaardigt geen Eigendom. Als het koloniale kunstroof was, dan kan er geen sprake zijn van schenking.
Het museum Bronbeek lijkt mij niet te goeder trouw, tenminste mag verondersteld worden dat zij het verhaal en de omstandigheden kende, had zij kunnen weten dat de voorwerpen van omstreden herkomst waren. In dit geval is er sprake van “Heling”en Bronbeek dient de gestolen goederen, het koloniaal roofgoed terug te geven aan het bronland, het land van oorsprong Indonesië, de rechtmatige eigenaar.
Dan kom ik op het R-woord: Restitutie, Museum Bronbeek mag actief aan gewetensonderzoek doen en aangeven aan welke voorwerpen van haar collectie bloed kleeft of die stinken. Zij moet maar bewijzen dat zij de voorwerpen legitiem heeft verkregen. Dat is werkelijke Ethische politiek.
Ik ben benieuwd hoe Museum Bronbeek met haar koloniale en imperialistisch verleden hierop reageert.
“Wat de twee jaartallen 1939 en 1941 met elkaar te maken hebben, mag Joost weten,” U bent wel kort van geheugen, vroege dementie? Zie uw eigen woorden: “Jammer dat dhr Somers geen jaartallen geeft in zijn reactie, want hij springt van de hak op de tak”
” erg selectief was voor inlanders.” Ja, daar zat Soekarno ook op.
“positioneert ten Westen van Sumatra’ Dat was toch de bedoeling? Dat was toch de Indische Oceaan?
Dat klopt toch? er worden in bovenstaande reacties systematisch geen jaartallen genoemd, hetzelfde gebeurt bij het verhaal over Hr. Ms. van Ghent, dat op 14-15 februari 1942, ik herhaal negentienhonderdtweeenveertig, door een navigatiefout op een rif liep. en wat is een geschiedenis zonder jaartallen. Wanneer was de Slag bij Nieuwpoort ook al weer?
Vreemd toch, de KM-schepen hadden in oorlogstijd toch een officier van de Gouv. marine aan boord, die zo goed de weg wist in de kustwateren van Nederlands-Indie? Die lag zeker met open ogen te slapen. Zo niet, de KM heeft toegegeven dat er een fout was gemaakt en nam haar verantwoordelijkheid. Voor zulke dingen had de KM burgers van de Gouv. Marine niet nodig.
Er is nog iets anders, dat Heleen Pronk in haar verhaal onvermeld laat en dat is het excessief geweld dat het Korps Marechaussee in de Atjeh- en andere koloniale oorlogen gebruikte tegen binnenlandse oproerlingen.
Het Nederlands-Indische Korps Marechaussee is toch iets anders dan de Marechaussee in Nederland. Ik kan me niet voorstellen dat de Marechaussee op de Dam in Amsterdam M-95 geweren gebruikte, laat staan 3,7 cM kanons (snelvuur geschut) afkomstig van de “vreedzaam” opererende schepen van de Gouv. marine.
Het KNIL gebruikte relatief moderne bewapening in Nederlands-Indie. Het M-95 geweer was in 1895 de opvolger van het Beaumontgeweer, dat een éénschotsgeweer, een achterlader was. Het nieuwe repeteergeweer kon snelvuur geven, 15 schoten per minuut. Tezamen met de kanons van de Gouv. marine werd deze overweldigend vuurkracht gebruikt tegen de met lansen, krissen e.d. bewapende oproerlingen. Het is dan begrijpelijk dat het KNIL ware slachtingen aanrichtte onder de inlandse bevolking.
Het “heldhaftig” optreden van een rits van KNIL-officieren bij deze koloniale oorlogen werd opmerkelijk genoeg veelvuldig beloond met een Militaire WillemsOrde MWO.
In vergelijking daarmee is de reddingsactie van Jack Boer en zijn 10 Gurkha’s waarbij meer dan 3500 gijzelaars, zonder één schram werden bevrijd met weinig ophef voorbij gegaan aan de Nederlandse Geschiedenis. Jack Boer noch de moedige en heldhaftige Gurkha’s zijn ooit beloond, laat staan officieel vermeld voor hun daden. Schijnbaar heeft dat met een verschillend normbesef te maken. We moeten de misdaden in de geschiedenis beoordelen naar de maatstaven van die tijd.
Let wel in die tijd , ik praat over 1899 en 1907 werd er in Den Haag druk geconfereerd over de wetten van de oorlog en oorlogsmisdaden. Het geeft alleen maar de tweeslachtigheid i.c. hypocrisie die de Nederlandse koloniale politiek kenmerkt.
“in bovenstaande reacties systematisch geen jaartallen genoemd, ” Dat had ik toch gerepareerd? Was overigens niet nodig, want u weet als marineofficier alles al, u schrijft immers: “Ik ben altijd geinteresserd geweest in maritieme geschiedenis “. En over de Van Ghent, dat wist u ook al, hoefde ik dus niet voor te kauwen. Ik weet alleen uit mijn geheugen, maar daar zitten datums niet bij. Ik heb nu alleen nog even die datums nagekeken.
“de KM-schepen hadden in oorlogstijd toch een officier van de Gouv. marine aan boord,” Nou, nee. Alleen de De Ruyter, in de staf van Karel Doorman. En bij dat gebeuren met de Van Ghent was hij er allang weer af. Weer naar een eigen schip, veel leuker.
“Ik kan me niet voorstellen dat de Marechaussee op de Dam in Amsterdam ” Ik wel hoor. Mijn zoon was er ook bij. Geen geweren, veel te lastig bij al die lastpakken boven op je. Maar u heeft daar niet de bren carriers zien rijden. Die hadden ze in Atjeh nog niet. Mijn oudste dochter studeerde toen ook in Amsterdam, en belde ons af en toe het kraakadres van mijn zoon door, kon ik weer eens een kijkje nemen in dat gebeuren. Zonder woning geen kroning!
“werd er in Den Haag druk geconfereerd over de wetten van de oorlog en oorlogsmisdaden.” Ja, de Haagse vredesconferenties, een initiatief van de Russische tsaar Nicolaas II. Vertegenwoordigers van 26 regeringen maakten afspraken over methoden van oorlogvoering, zowel te land als ter zee. Koningin Wilhelmina was erevoorzitster en had Paleis Huis ten Bosch als vergaderruimte ter beschikking gesteld. Huis ten Bosch lag tot 1907 op het grondgebied van Wassenaar, reden waarom de gemeente Den Haag niets met de organisatie van doen had. Maar wat heeft dat met Atjeh en de heer Boer te maken? Van Atjeh wist ik al vanaf de lagere school, van de heer Boer hoorde ik pas in 1988, maar wel weer in Den Haag.
Ik ben tot nu toe uitgemaakt voor leugenaar en dement, mijn portie van Fikkie heb ik wel gehad. Ikzelf zou zulke woorden niet in de mond nemen, innerlijke beschaving, U weet wel. Ik ben wel wat gewend. Ik begrijp best waar de schoen wringt, ik kan alleen maar medelijden hebben, dat is ook een soort van empathie.
Ik heb mijn sporen verdiend in mijn studententijd en tijdens mijn militaire dienstplicht bij het KIM, alhoewel ik aan het niveau van dhr Somers niet kan tippen. Het ging er, volgens vrinden, in het Delftse vooral bij het Studentcorps ook naar mijn maatstaven ruig aan toe. Daarbij vergeleken is Veronica Inside niet een voetbalkantine maar een theekransje. Ik wil alleen maar zeggen dat de ongelijkheid in Nederland diep geworteld is. Mijn. zoon, geboren in Zwitserland opgegroeid in Zuid-Italië, studerend in Milaan en in Eindhoven heeft niet voor niets gezegd dat Nederland racistisch is. Hij kan het zeggen want hij heeft de continenten niet alleen afgereisd maar ook in gewerkt. Nu pas begrijp ik de betekenis van zijn woorden. Van je kinderen kan je leren.
Aangezien er inhoudelijk niet is gegaan op het topic laat ik het voor voor gezien. Daarbij komt dat dhr Somers in zijn eigen woorden ” niet geïnteresseerd is in wat echt gebeurde”, waarvan akte. Het is wel treurig gesteld.
Ik heb niks met het Delftse studentencorps (behalve de DSC-band). Gelukkig maar, ik ben niet misvormd, en mezelf gebleven. Had er ook geen geld en tijd voor als werkstudent.
“niet geïnteresseerd is in wat echt gebeurde”” Het is het ene verhaal of het andere met de Graf Spee. Als de historici het maar weten, voor mij alleen belangrijk dat die gezonken is. Net zo goed als met datums. Ik kom op een leeftijd dat ik meer vergeten ben dan een ander in zijn leven in zijn brein heeft gebracht. Ik ken een paar zeeslagen, maar niet de juiste datums. Nou en? Als de historici die maar kennen. Ik ken 15 en 17 augustus en 10 november. Maar ik weet niet wanneer het Plakkaat van Verlating was. Ook niet zo erg. Ik weet zelfs de juiste datums van mijn laatste bootreis naar Nederland niet. Ergens juni/juli 1946, ook niet zo erg. Als het nodig is meer te weten loop ik naar de boekenkast of grijp boven mijn hoofd.
“Dement” is voor ons heel gewoon benoembaar, op mijn leeftijd zijn er meerderen van om je heen. Misschien ikzelf ook, ik vergeet nogal wat. Ik vraag de kinderen ook dat ze me vertellen als ze iets raars bij mij merken, kan ik erop inspelen. Treurig gesteld hè met mij? Heb er geen probleem mee.