Beeldenstorm De standbeelden zijn het probleem niet, constateert Bas Kromhout. Zolang je ze maar presenteert voor wat ze zijn: historische monumenten, net als de ‘muur van Mussert’.
Door Bas Kromhout
In het kielzog van de antiracismeprotesten die naar aanleiding van de moord op de Amerikaan George Floyd in de hele westerse wereld plaatsvinden, is een beeldenstorm opgestoken die historische slavenhandelaren en koloniale heersers van hun sokkels rukt. Dit is niet alleen een kwestie van collectieve woede die een symbolisch mikpunt heeft gevonden.
De huidige beeldenstorm is begonnen in de Britse universiteitsstad Bristol. De vorige wereldwijde beeldenstorm, van 2016, begon op de universiteitscampus van Kaapstad. Dat is geen toeval. De strijd tegen de sculpturen wordt gemotiveerd en onderbouwd door een theorie uit de geesteswetenschappen. De redenering gaat ongeveer als volgt. Racisme spruit voort uit denkbeelden en routines die witte mensen hebben gevormd in de tijd dat zij buiten Europa gebieden bezetten, inheemse bevolkingen onderdrukten en zwarte mensen tot slaaf maakten. Die denkbeelden en routines liggen opgeslagen in een collectief ‘cultureel archief’, dat van generatie op generatie wordt doorgegeven – bewust of onbewust. Om hedendaags racisme te bestrijden, moet men teruggaan naar de oorsprong, het kolonialisme ‘verwerken’ en het culturele archief ontmantelen. Standbeelden zijn van dit archief een belangrijke drager. Hun zichtbaarheid in de openbare ruimte houdt racisme in stand. Daarom moeten zij verdwijnen.
Canon van Nederland
Tot zover de theorie. Maar klopt deze wel? Dragen standbeelden als die van Jan Pieterszoon Coen in Hoorn – verreweg het meest omstreden monument in Nederland – inderdaad racisme uit? En pikken witte voorbijgangers dat signaal op, zodat hun overgeërfde superioriteitsgevoelens ten opzichte van anders gekleurde mensen in stand worden gehouden?
Het is niet eenvoudig een voorstelling te maken van hoe dat in zijn werk zou gaan. Veel mensen weten waarschijnlijk niets eens wie Coen was, of wat hij heeft gedaan. Uit een enquête die Historisch Nieuwsblad om de paar jaar laat uitvoeren, blijkt dat de gemiddelde Nederlander weinig weet van geschiedenis. De laatste keer, in 2018, scoorde een representatieve pool een 5,2 op een toets met meerkeuzevragen over de Canon van Nederland.
Beeldenstormers gaan ervan uit dat Jan Pieterszoon Coen als een held wordt vereerd, omdat hij letterlijk op een voetstuk staat, terwijl hij als VOC-functionaris vrijwel de gehele bevolking van de Banda-eilanden uitroeide. Dat levert een sterk moreel argument op om het standbeeld te verwijderen. Het is immers schandalig om een massamoordenaar te eren.
Statuomanie
Nu staat buiten kijf dat het beeld van Coen ooit bedoeld is geweest als eerbetoon. De onthulling vond plaats in 1893. In de negentiende eeuw heerste in Europa een ware statuomanie: de ene na de andere ‘vaderlandse held’ werd op een sokkel gehesen. Het was de tijd van hypernationalisme en imperialisme. Trots op het verleden moest de natie verbinden en zelfbewust maken. Dat menige ‘held’ onvoorstelbaar veel leed had berokkend aan mensen die niet tot de eigen natie werden gerekend, deed er nauwelijks toe.
Dat was toen. Inmiddels valt standbeelden uit de negentiende eeuw nog maar weinig verering ten deel. Het zijn relicten geworden van een ver en vreemd verleden. Desondanks zijn veel burgers eraan gehecht. Niet omdat zij de afgebeelde personen als helden vereren, maar omdat de beelden hun een esthetisch genoegen geven en deel uitmaken van hun vertrouwde, historisch gevormde leefomgeving.
Dit is geen pleidooi om standbeelden koste wat kost te laten staan. Maar laten we hun aandeel in het voortbestaan van racisme niet overdrijven. Zij zijn niet het probleem. Laten we de kwestie minder theoretisch, maar vooral pragmatisch benaderen en meer luisteren naar de ‘gebruikers’. In het geval van Coen zijn dat de inwoners van Hoorn, die dagelijks met zijn aanwezigheid (moeten) leven. Wanneer er omwonenden zijn die psychische druk ervaren omdat het standbeeld hen kwetst, dan moet de overheid daar rekening mee houden. Evengoed moet zij acht slaan op mensen die juist emotionele binding met het beeld hebben – als icoon van hun woonplaats of als decor van hun jeugd. Voor dit dilemma is geen rationele oplossing; het is een kwestie van goed luisteren, begrip hebben en samen zoeken.
In dit proces komt nog een belang om de hoek kijken, namelijk de algemene erfgoedzorg. Standbeelden zoals die van Coen zijn historische monumenten. Zij horen niet alleen bij het geheugen van een stad, maar vertellen ook over een voorbije tijd waarin het vereren van ‘vaderlandse helden’ normaal was. Dat verhaal is het doorvertellen waard, omdat het leert langs welke kronkelwegen onze samenleving tot stand is gekomen.
Natuurlijk gaat ook dat verhaal aan de meeste burgers voorbij, zolang ze er niet op worden gewezen. Daarvoor is educatie nodig, liefst op locatie. Op hetzelfde moment dat er een sterke roep klinkt om koloniaal erfgoed te verwijderen, is het denken over ‘fout’ erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog aan het veranderen. In plaats van nazi-monumenten af te breken of te laten vergaan, worden ze steeds vaker geconserveerd. In Duitsland zijn de afgelopen vijftien jaar onder meer het SS-kasteel Wewelsburg en de Langemarckhalle voor publiek geopend, na te zijn aangevuld met exposities over de historische achtergronden. Soortgelijke plannen bestaan in Nederland voor de ‘Muur van Mussert’ bij Lunteren, die in 2018 tot rijksmonument is verklaard.
Zuid-Afrika
Dit zou ook voor koloniaal erfgoed een oplossing kunnen zijn. Op Coens sokkel is in 2012 een tekst aangebracht die zijn misdaden benoemt. Mochten de Hoornaren dat niet genoeg vinden, dan kunnen zij een groter informatiepaneel of een bezoekerscentrum overwegen. Of ze steken hun licht op in Zuid-Afrika, waar de overheid bepaalde monumenten van Afrikaner-nationalisme heeft laten staan en aangevuld met monumenten die zwarte perspectieven tonen. Zo zou Jan Pieterszoon Coen gezelschap kunnen krijgen van zijn tegenstrever, prins Jayawikarta. Dan hoeft het standbeeld niet te verdwijnen, maar krijgt het een zinvolle educatieve functie.
Bas Kromhout is historicus en redacteur van Historisch Nieuwsblad.
Dit artikel verscheen eerder in het NRC, 13 juni 2020.
Waarom moeten oorspronkelijke Nederlanders dit allemaal accepteren. Waarom moeten vele generaties erna zich alles laten welgevallen. Het gaat dan om nieuwe Nederlanders die hier een tehuis hebben gevonden waar ze met alle egards worden behandeld. Zij dienen deze standbeelden als een soort dankbaarheid voor de gastvrijheid domweg te accepteren. Coen heeft overigens ook goede dingen gedaan.
Wie zijn die “oorspronkelijke Nederlanders’ ?
En hebben die meer recht op het bekritiseren van de nationale trots-symbolen?
Dat zou discriminerend zijn.
Zijn mijn Indische ouders “oorspronkelijke Nederlanders” . Nog te veel mensen vinden van niet. Ben ik een oorspronkelijk Nederlander met mijn Indische ouders?
Wat mij betreft zijn alle mensen, die in het Koninkrijk der Nederlanden zijn geboren oorspronkelijke Nederlanders. Kijk maar naar de Grondwet van 1814, Engelbertus de Waal heeft in zijn boeken aangetoond dat ook de geborenen buiten Europa recht hadden op politieke vertegenwoordiging en daarmee gelijk waren aan die onderdanen binnen Europa.
Wie zijn die “oorspronkelijke Nederlanders’ ?
En hebben die meer recht op het bekritiseren van de nationale trots-symbolen?
Dat zou discriminerend zijn.
Zijn mijn Indische ouders “oorspronkelijke Nederlanders” . Nog te veel mensen vinden van niet. Ben ik een oorspronkelijk Nederlander met mijn Indische ouders?
Het verleden als vijandbeeld om huidige misstanden te duiden, is zowel begrijpelijk als zinloos. De mens heeft de “ander” altijd gecategoriseerd uit behoud voor het eigene. Het is de natuur van de mens om zich ongebreideld en ruecksichtlos voort te planten en daarbij het niet eigene aan zich te onderwerpen of te bestrijden ten bate van de eigen benodigde ruimte. Deze eigenschappen zijn niet cultuur gebonden, want als men de hele wereld doorkruist ziet men dezelfde patronen. De mensen komen in die zin meer met elkaar overeen dan dat ze verschillen. Hoe nu met discriminatie en/of racisme om te gaan? Hoe ik dat doe, is door mijzelf af te vragen hoe ik de vreemde ander beschouw en benader. Daarbij merk ik dat ik ondanks alles ook niet vrij ben van vooroordelen. Wie zonder zonden is werpe de eerste steen.
Bas Kromhout heeft het over dat Hoornenaren moeten overwegen het beeld van JP Coen in een bezoekerscentrum te plaatsen. Hij bedoelt een soort museum dus. 30 meter verderop is er een geschikt museum. het westfries museum.
Het begrip “beeldenstorm” vind ik zeer toepasselijk. Ik zit toevallig persoonlijk hiermee te etteren. Het ongeluk wil dat ik in 1961 een “Rhodes Scholarship” ontving (of verdiende?), en drie jaar lang heerlijk kon studeren in Oxford. Ik voelde me zeer bevoorrecht. Wat een enorme stap vooruit na de ellende van Tjideng. Maar ik heb ook een drieentwintig jaar oude dochter die verleden jaar een maand in Zuid Afrika doorbracht in verband met archaeologisch onderzoek, en een weeklang werkte zij in een laboratorium van de Universiteit te Kaapstad. En daar was men druk bezig met een beeldenstorm. Cecil Rhodes was nu een imperialistische schurk en moest van zijn sokkel af. Dus nu durf ik thuis niets te zeggen over mijn plezierige drie jaar in Oxford, te danken aan de schurk Cecil Rhodes. Wat is de wereld ingewikkeld geworden.
Maar ik moet ook oppassen als ik thuis over mijn kamptijd wil spreken. Toen werden wij plotseling omgetoverd van imperialistische overheersers tot slachtoffers van racistische onderdrukking, en ik bof dat ik hier nu nog over kan praten en schrijven. Je moet zo op je woorden letten.
Ik heb een jaar (1965) in Nigeria gewerkt in het delta oerwoud van de Niger. Ik heb van dat avontuur nog eenbrief in hande van een Nigeriaan die hulp zocht voor een baan bij de Shell. Hij had lagere school opleiding, had een tijd lang onderwezen, was toen ontslagen vanwege gebrek aan kwalificaties (of misschien een andere reden), maar verzekerde mij dat hij van “middelbare groote was en een lichtbruine huidskleur had.” En bij een Ierse onderwijzeres die daar ook pas zat, las ik een stel verhaaltjes , geschreven door schoolmeisjes in haar klas, die allen met precies de zelvde beschrijving begonnen: “Ik heb eenlicht bruine huidskleur.” Het was eigenlijk zielig. Het lijkt op een vorm van algemeen minderwaardigheidscomplex, geboren uit de gedachte dat het ergens anders beter is dan thuis.
Ik vermoed dat racisme altijd bestond, en altijd zal bestaan. Wij hebben de tendens om onze vriendschappen te zoeken onder mensen met wie wij kunnen opschieten. Wat dat betref zijn wij selectief in de keuze van ons gemeenschap. Een beeldenstorm kan dat niet veranderen. De beeldenstorm van de vijftiende eeuw dat gepaard ging met protestantisme heeft enorm veel kunst vernietigd, maar vormde ook het kraambed van Jan Pieterzoon Coen en sir Francis Drake.
Opstand tegen het gestapo-achtige optreden van Amerikaanse (en Canadese) politie, en het bijbehorend begrip “law and order” is een zaak. Beeldenstorm is de Zotheid zelve.
“zijn dat de inwoners van Hoorn, die dagelijks met zijn aanwezigheid (moeten) leven.” Nou mijn familie en kennissen daar hebben er geen last van. Gewoon een straatbeeld, net als een fontein, waar je gedachteloos langs loopt.
“hij als VOC-functionaris vrijwel de gehele bevolking van de Banda-eilanden uitroeide.” Plaats delict en aantallen? En de aanleiding, voorgeschiedenis.
“zijn alle mensen, die in het Koninkrijk der Nederlanden zijn geboren oorspronkelijke Nederlanders.” Nou nee. Denk alleen al in Indië de Inlanders en Vreemde Oosterlingen. En de aldaar geboren vreemdelingen.
@JASomers;’gedachteloos langs loopt etc.’- Inderdaad, dat deed ik bij mijn bezoeken aan het centrum van Hoorn. Tot ik (met vakantie) eens in Banda/Lonthor bij de put terecht kwam. Waar Coen toen alle 47orang kaja’s( vooraanstaande personen) martelden tot de dood en vervolgens de lijken in deze put gooiden. De heilige put van Lonthor, die mij deed huiveren; wat hier in 1621 plaats vond; De eilanden werden na het moorddadig optreden omsingeld door een vloot. Na Coen’s vertrek bleken de ca. 2500 restant gevluchte bewoners door honger en kou te zijn omgekomen. In het naburige eiland pulau Run werden de inwoners na een vluchtpoging uit angst, allemaal door voornamelijk Japanse huur soldaten vermoord. Coen’s vertoog; ‘ca 2500 zielen, die zowel van honger als door het zwaard zijn vergaan’. Zelfs de VOC directie was geschokt; ‘we hadden gewenst, dat het met meer gematigde middelen had kunnen worden beslist’. – Coen werd vanwege zijn ‘strategische en lucratieve’ massa moord één van de meest vereerde Nederlanders! Over moraal gesproken…tijdgeest?
” Zelfs de VOC directie was geschokt” Coen had de opdracht de in 1608 aan GG Pieter Both gegeven opdracht te voltooien. De bewindhebbers waardeerden Coen voor zijn verovering van Banda met een grote geldprijs.
ff vergeten: Het was geen opdracht van de VOC-bewindhebbers, maar van de Staten-Generaal. Het ging over de bestandsonderhandelingen tussen Spanje en De Nederlanden.
Het is goed dat er polemiek is. Dat zet ons allen aan tot nadenken en heroverwegen. Ook mij, als geboren in de nadagen van het gewelddadige afscheid van Indonesië/Indië. Het is goed om te beseffen dat wij met praten verder kunnen komen.
“dat wij met praten verder kunnen komen.” Binnen de gangbare omgangsvormen! En niet alleen zelfbevrediging.
Beste Jan A. Somers, omgangsvormen kunnen wel een oppepper gebruiken. Nuance en bedachtzaamheid zijn immer onderdeel van beleefdheid. Toch? Het artikel van Bas Kromhout getuigt daar van.
Alleen de titel al van Paul Kromhout’s artikel beviel me zeer vanwege de prachtige woordspeling en het artikel zelf getuigde van een welkome relativering van het heldendom van onze coryfeeen uit het roemruchte verleden van ons land. Dat die publieke verering voor onze vaderlandse helden in de vorm van beelden en monumenten vooral in de 19de eeuw een extra impuls moest geven was me niet eerder zo opgevallen. Dat de ‘beeldenstorm’ van vandaag zich vooral richt op sculpturen van vaderlandse roergangers die hun sporen vooral eerst verdiend hebben in de overzeese gebiedsdelen en soms daarna als beloning hun roem verder in het thuisland hebben bestendigd, lijkt me in dit verband een gerechtvaardigde aanvulling. Mocht men willen weten hoe ik daarover denk, verwijs ik graag naar mijn reactie(s) naar aanleiding van het artikel over van Heutz. Deze toevoeging geef ik vooral aan de lezers van Java Post, die zich scharen achter het standpunt dat door de heer Paul van den Brand gehuldigd wordt. Geboren in 1936 in Sukabumi West Java als zoon van een Nederlandse theeplanter en een moeder uit een Haagse familie, ben ik sinds augustus 1946 zo’n nieuwe Nederlander en sta ik volledig achter Indisch4ever’s reactie in dit verband. Vooral de opmerking ‘met egards ontvangen’ te zijn, lijkt uit eigen ervaring een mantra te zijn waar de ‘oorspronkelijke’ Nederlander zich maar al te vaak van bedient, maar de werkelijkheid is droevig genoeg net even anders.
Ik ben al vele jaren een belangstellende lezer van Java Post. Moet ik dat alsnog bevestigen?
Verstuurd vanaf mijn iPad
>
De reactie van Peter Rotteveel is een, hoe zal ik het schrijven, goede of interessante aanvulling. Dank daarvoor. ‘Met egards ontvangen’? Ja, wel door familie die hier woonde en ons gezin met warmte ontvingen. Maar verder? Ik ben van 1949, Surabaya en moet nog vaak genoeg steeds heel veel uitleggen over de jaren 1935-1960. En wat en waarom 15 augustus er is. Dat uitleggen doen wij, onder meer, met tentoonstellingen in onze galerie. En met mijn kunst.