´Familie duurt een mensenleven lang´, schreef de Nederlandse dichter Gerrit Achterberg ooit. De context, zíjn context, was ongetwijfeld heel anders, maar gelijk had hij wel. Heel erg gelijk zelfs, het houdt nooit op….
Ongeveer een jaar geleden kreeg ik via Facebook opnieuw contact met een oude vriendin van mij. Ik noem haar hier voor het gemak maar even Peggy. Ze liet me weten dat ze de laatste tijd nogal bezig was met haar Indische achtergrond. Eén van de hoofdredenen hiervoor was misschien wel dat haar ouders, inmiddels overleden, alle vragen over hun verleden steeds hadden afgewimpeld met opmerkingen als ´daar praten we niet meer over´. Voor Peggy, maar ook voor enkele van haar broers en zusters, bleek dit onvoldoende. Wat voor soort jeugd hadden hun ouders eigenlijk gehad? Hoe waren ze de oorlog doorgekomen? Hoe hadden ze elkaar leren kennen, en wanneer? Vooral die laatste vraag had hun interesse, omdat ze het gevoel hadden dat er nog wel eens halfbroers en -zusters in de familie konden zijn. Sterker nog, misschien hadden zij zélf misschien niet eens alllemaal dezelfde biologische ouders! Ooit waren er namelijk familieleden geweest die, zonder overigens het fijne van alles te weten, hun mond hadden voorbijgepraat. Afijn, Peggy vroeg me mijn hulp bij het reconstrueren van het familieverleden.
Gebroken huwelijken
De weken daarna bleek al snel dat hun vermoeden juist was geweest. Iedere bron die ik ontdekte wees zo ongeveer in dezelfde richting: een familieleven met vele echtscheidingen, nieuwe relaties en nakomelingen van velerlei afkomst. Peggy´s grootvader van vaderskant, eeen zekere Karel L., bestuursambtenaar uit Meester Cornelis, reisde samen met zijn echtgenote en vier kinderen in 1929 naar Nederland. Een jaar later reisde het gezin weer terug, nu echter met nog een vijfde kind, Peggy´s vader Willem. Het verlof had het huwelijk geen goed gedaan, want meteen daarop werd de echtscheiding uitgesproken. Beide ex-echtelieden huwden een jaar later opnieuw, en kregen met hun nieuwe partners nog eens negen, respectievelijk vier kinderen. Willem had dus vier broers en zusters, en dertien halfbroers- en zusters. En Peggy dus even zovele halfooms en –tantes. En dat had ze nooit geweten.
Willem groeide op bij zijn moeder en haar nieuwe echtgenoot, op een onderneming in Tjiwidej, ten zuiden van Bandoeng. Tijdens de oorlogsperiode woonden ze in Batavia. De vader was gevangen genomen, vrouw en kinderen bleven buiten internering. Na de oorlog, in 1952, huwde Willem met Stella W.. Beiden waren nog jong, en hadden tijdens hun jeugd heel veel meegemaakt, waarschijnlijk té veel om een stabiele relatie te kunen onderhouden. Vier jaar en drie kinderen later scheidden ze dan ook al weer. Ook dit wist Peggy niet.
De nieuwe relatie van Willem was Peggy´s moeder. Ook met haar kreeg hij opnieuw kinderen. Van háár familie vond ik veel minder gegevens, mogelijk omdat haar ouders of grootouders, van Chinese afkomst, begin vorige eeuw van familienaam veranderde, en weinig administratieve contacten onderhielden met de Nederlandse autoriteiten. En ook dít was nieuw voor mijn vriendin.
Omgang met het verleden
Het onderzoek werd een beetje pijnlijk. Ik stuurde Peggy af en toe mails om te vragen of zij nog iets wist om me op weg te helpen, maar eigenlijk meer met de bedoeling om er achter te komen wát zij al wist van wat ik was tegengekomen. Hoe zou ze dit alles opnemen?
Gelukkig leidde het niet tot problemen. Toen echter steeds duidelijker werd dat ieder antwoord tot nieuwe vragen zou leiden, haakte ze op een gegeven moment af. Het contact met haar broers en zusters – even aangehaald door het onderzoek – stond duidelijk onder druk. Misschien was het maar beter de zaak verder te laten rusten. Naarmate we samen dichter bij het heden kwamen, werd het ook allemaal wel een beetje bedreigend. En dus werd het onderzoek stopgezet.
Wat mij nu achteraf nog steeds bezighoudt is de gedachte dat de werkelijkheid voor veel Indische families niet veel anders moet zijn geweest dan die van Peggy. Voor de oorlog was het huwelijk in Indië – onder andere door de raciale verschillen – al veel losser dan in Nederland. De oorlog zelf, met meestal internering voor de man en achterblijven van vrouw en kinderen, maakte ook veel huwelijken kapot.
Aan de volgende generatie doorgegeven trauma´s leidden op hún beurt weer tot relationele problemen. Hoeveel kinderen verloren niet één van beide ouders door echtscheiding? Hoeveel halfbroers en -zusters moeten uit dit alles niet zijn voortgekomen? En tenslotte: wat weten alle betrokkenen hier eigenlijk van?
x
´Wat mij nu achteraf nog steeds bezighoudt is de gedachte dat de werkelijkheid voor veel Indische families niet veel anders moet zijn geweest dan die van Peggy.´
Dit is maar al te waar. In een opwelling schreef ik ooit op het blog van Londoh dat mijn grootmoeder hoogstwaarschijnlijk een njai was.
Veel wist ik niet over haar, haar naam kreeg ik zelfs te horen van mijn vrouw die al die nagelaten geschriften van mijn ouders las.
De familie Vos en aanverwanten is zeer groot, in een oproepje op dit blog (gezocht) gaf ik daarvan reeds blijk.
Hoorde ik alweer van mijn vrouw dat mijn opa helemaal niet getrouwd was, maar samenwoonde.
Niet dat mij dat stoort, maar dat was een bevestiging, ik moest wel even slikken, van mijn vermoeden.
Overigens had ik al het vermoeden dat mijn opa een soort zwarte schaap van de familie was.
Hij had zeker broers, volle nichten en neven en aanverwanten.
Van een van de familieleden en gezin staat zelfs een portret in boek lied van de tokeh, je weet wel een echt indo-europees gezin, waaruit je kunt aflezen dat ze het niet zo slecht hadden. Breed zelfs.
Maar hoe dan ook, met een opa die zijn kinderen erkende, goed voor hen zorgde, het kwa financiele rijkdom, verder had geschopt dan de rest van zijn familie in indie – hij had een veeteelt bedrijf voor melk en daarnaast verkocht hij bouwmaterialen.
Eentje die kolot was. Niet naar de kerk ging omdat daar geen nasi goreng viel te eten.
Een eenvoudige javaanse oma, een moslima. Daarmee kun je voor de dag komen.
Ha, familiebanden.Mijn grootvader moeders zijde was een bestuurambtenaar, o.a. te Sumatra. Na ontslag name/krijgen, hij hield zijn grote mond/kritiek niet ondanks rang en stand van hogeren, woonde hij op Mr.Cornelis in koloniaal huis en gronden, had een melkveestapel.
MAAR
Mijn vader was de kleinzoon van een midden-Javaanse.xeen zwitser. Hij was 2x eerder getrouwd en 1x duurzaam samenwonend. De kinderen uit de verschillende relaties verschilden dus enorm in leeftijd.. Mijn oudste halfzus was ouder dan mijn moeder. Echter gelukkig waren en bleven de relaties tussen de kinderen meer of minder bestaan, we bleven elkaar ook als zodanig beschouwen en mijn ouders streefden er ook naar.
Toen mijn vader mijn moeder trouwde werd zij door haar vader verstoten met de woorden dat ze getrouwd was met een hoerenloper ( immers duurzaam samengewoond en kinderen, door machinaties van de haar mishandelende man kon een echtscheiding niet tot stand worden gebracht ) en dat haar kinderen bastaarden zouden zijn en dus niet welkom.
DAT was ook een gevolg van de rangen en standen maatschappij van het voormalig Ned.Indie.
Zo ken ik wel meer verhalen, bedenkelijke zowel als hartverwarmende.
How very interesting to read about the assistance you were able to give to “Peggy” at a time when obviously she needed it most.
I am very interested in knowing how you were to assist Peggy so successfully, as presently I am facing many obstacles in my search into my family history.
If you or anyone else is able to assist, I am only too pleased to hear from you. In brief, we originate from Bandoeng, there went into kamp, then on transport to Batavia and into 2 kamps until the end of the war. There we lived till the time we were forced to go to the Netherlands due to the revolution/uprising, lived there for 1 year and subsequently emigrated to Australia.
Yes the war was instrumental to the break-up of my parents marriage.
Any one who can steer me into the right direction for research and tools, please contact me by email to: richardanthonijsz@bigpond.com
Many thanks,
Richard Anthonijsz
Ja, inderdaad Buitenzorg en Ed Vos,dergelijke verhalen heb ik in mijn familie vaker gehoord.
Door de ervaringen met de jap en de kamptijd zijn een heleboel huwlijken uit elkaar gegroeid, gelukkig niet alle. Een behoorlijk aantal mannen zagen hun vrouw pas laat in ’46 terug, en de vrouwen hunkerden naar aandacht en liefde, net zoals de mannen. Ja, en dan kan het gebeuren dat men reeds een andere liefde heeft opgedaan, helaas.
Mijn ouders, moeder echt blond en blank, zijn samen buiten het kamp gebleven, met alle risico’s van dien, en dankzij de hulp van Siti, een baboe die bij ons bleef ondanks dat wij haar niet meer konden betalen. Dat kwam ook omdat mijn Vader arts was en er zelfs nog een verborgen spreekuur op na hield. Betaling geschiede grotendeels in natura, groenten en kip, en later ook tijdens de bersiap in Bandung ’46 – ’47 zorgden de patienten er ook voor dat het gezin van de tuan Dokter te eten had.
Hij had, je gelooft het niet, zelfs japanse officieren onder zijn patienten, van wie hij dan medicijnen aftroggelde voor zijn andere patienten. Achteraf denken wij dat de jap dit allemaal geweten heeft, maar het maar zo liet omdat hij ook voor hun nuttig was. Wij hadden zelfs, boven een losse tegel in het plafond een KG radio, waar mijn ouders 1 a 2 maal in de week s’avonds laat naar het BBC nieuws luisterden.
Het samenleven van een Nederlandse man en ‘inlandse’ vrouw was in mijn leven gewoon. Mijn Nederlandse grootvader Versteegh had een kleine koffietuin in Soember Pakel, op de ZO-helling van de Semeroe. Heel arm, maar vrij man! Was er vlees nodig, werd het geweer gepakt en een tjelleng geschoten. Daar at iedereen van mee, kennelijk was er verschil tussen (dendeng)tjelleng en babi. Of wisten ze niet eens dat ze moslim waren? Hij leefde samen met Wakirah, niet getrouwd. Eén keer per jaar naar de stad om zaken te regelen, een school was er niet. Om mijn moeder naar school te laten gaan (6 jaar) was het nodig dat zij bij de nonnen in een internaat kwam. Daarvoor moest zij worden geëcht. Als klein kind wist je dat natuurlijk niet, maar dat was voor niemand een probleem. Mijn grootmoeder hoorde er gewoon bij, net als een Hollandse oma. Maar toch niet helemaal. Toen ze oud waren gingen ze in Poedjon wonen, waar ook nog een broer van mijn opa woonde. Daar was het altijd zoete inval voor de familie Versteegh die dan ook bij mijn grootouders langs gingen. Ik heb daar nog een familiefoto van: alle aanwezige blanke leden van de familie stonden er op, niet mijn oma en nog een andere Indonesische tante! Volgens mij ging het daarbij niet omdat het niet mocht, het was gewoon niet gepast. Verder geen problemen. Discriminatie? Volgens mij niet, zo was het nu eenmaal. In Nederland anno 1930 had je ook zulke toestanden, je mag dat niet vertalen naar 2012. Mijn oma is tijdens de bersiap verdwenen. Ik hoop dat ze in Surabaya op Kembang Kuning in een van de massagraven Pujon ligt. Ze is een rustige laatste rustplaats waardig.
Wèl discriminatie bij mijn moeder? In Soerabaja deed ze veel vrijwilligerswerk voor de kerk. Met haar kleurtje werd ze niet zo netjes behandeld door haar blonde collega’s. Totdat ze er achter kwamen wie/wat mijn vader was. Mijn moeder zag het niet als discriminatie, ze kende de situatie van mijn oma binnen de familie en snapte het. In mijn militaire dienst werd ik door de Molukse instructeurs netter behandeld dan mijn blonde maten, Discriminatie?
Wat een herkenbare verhalen uit ons gezamenlijke verleden. Elk verhaal is uniek, vandaar onze
multiculturele persoonlijkheden!!
Wees er maar trots op !
Salem manis,
Trees Bauwens
Kan iemand mij in contact brengen met Trees Bauwens ? Ik heb mogelijk een middelbare schooltekening van haar, plus nog van een heleboel anderen. Daarover zou ik meer willen weten.
Bijzonder verhaal en dito reacties. De stille kracht van zwijgen; wat Peggy allemaal niet wist. De beginregels van het liedje The Sweetest Taboo uit de 80-ties van de Brits/Nigeriaanse zangeres Sade Adu kwamen spontaan boven drijven. Wat een schril contrast. En met de reacties van de heren Vos en Somers kwamen weer associaties met vroegere lessen geschiedenis, waarin mijn katholieke leraar geschiedenis zo smeuiig kon vertellen over woonkazernes in het tijdperk van de industriële Revolutie, waarbij alles en iedereen hutje bij mutje lag. So to speak.
En inderdaad meneer Vos ik heb bij De Slegte het boekje ‘zo was Indë 1850-1950’ op de kop getikt met daarin o.a. opgenomen een kopie van D’ORIENT (8e jrg-nr 25-15 juni 1929) en prominent onderaan de pagina een omkaderde advertentie van BEGEER-VAN KEMPEN-VOS.
“hofjuweliers” 😉
En de laatse vraag van meneer Somers heeft uiteraard recht op een wetenschappelijke benadering vanuit antropologisch/psychologisch perspectief. Maar dat is echter niet mijn métier.
Toch – die houding, die instelling, de vanzelfsprekende aanname van stilzwijgen en nederigheid en ‘zo was het nu eenmaal’ waar komt dat vandaan. Aangeboren, ingeslepen, een restje overgewaaide kaste-stelsel, fatalisme, defaitisme, pre-destinatie, nanti boontje komt om zijn loontje. Wat?
Mss omdat men bewust of onbewust hun plaats weet.
Niet te veel vragen stellen, laten blijken dat je niet eens was met een bepaalde situatie ?
Meestal kan je ook niet veel aan veranderen.
Indonesiers zeggen dan “pasrah sadja” , en mss het “sudah laat maar “is ook het gevolg van al die factoren zoals Pak E.M had geschreven ??